In de Eerste Kamer blijft regeringspartij PvdA gekant tegen wettelijke bepalingen die een beroepsverbod mogelijk maken van geestelijke leiders, onderwijzers en anderen die zich schuldig hebben gemaakt aan een uitingsdelict, als bijvoorbeeld haat zaaien. De bepalingen maken deel uit van een wet (31.386) die al eerder door de Eerste Kamer is aangenomen. De omstreden bepalingen zelf zouden pas in werking treden als de Eerste Kamer haar bezwaren zou laten vervallen.
In een derde termijn van het debat hierover op dinsdag 16 februari herhaalde PvdA-senator De Vries dat de regering de noodzaak van de mogelijkheid van een beroepsverbod niet heeft aangetoond. De opmerking van minister Hirsch Ballin van Justitie dat hij vasthoudt aan de bepalingen ‘uit voorzorg’ kwam hem op een reprimande te staan van SP-fractieleider Kox. Deze meende dat de minister hier gevaarlijk dicht komt in de buurt van censuur. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens noemt beperkingen van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst alleen aanvaardbaar als dit noodzakelijk is met het oog op de handhaving van de democratische rechtsorde.
Senator De Vries wees erop dat het haat zaaien-delict al 120 jaar onveranderd in de Nederlandse wetgeving staat en dat de minister er niet in is geslaagd met feitelijke gegevens aan te tonen dat het noodzakelijk is om de op te leggen straffen te verzwaren met een beroepsverbod. Ook bleef senator De Vries bezwaar aantekenen tegen het wel mogelijk maken van een bijkomende straf voor mensen met een beroep, maar niet voor mensen die een ambt bekleden of een bedrijf hebben. “Willekeurige wetgeving”, oordeelde senator De Vries.
De minister hield vast aan zijn oordeel dat in de gegeven omstandigheden en de stand van zaken in het maatschappelijk debat over haat zaaien het de taak van de Staat is om mede-burgers tegen zulke uitingsdelicten te beschermen door te dreigen met strafverzwaring. De minister vindt overigens wel dat de bijkomende straffen niet lichtvaardig moeten worden toegepast. “Terughoudendheid is op zijn plaats”, aldus Hirsch Ballin.
De PvdA-senator heeft de bezwaren tegen het inwerkingtreden van de omstreden bepalingen in de wet Strafbaarstelling deelname en meewerken aan training voor terrorisme (31.386) vervat in een motie, die mede is ondertekend door D66 (EK 31.386, G). Over deze motie wordt in de eerstvolgende vergadering van de Eerste Kamer, op dinsdag 2 maart, gestemd. Ook de Goedkeuring van het Verdrag van de Raad van Europa uit 2005 ter voorkoming van terrorisme (31.422 (R1853)) wordt dan in stemming gebracht.
Deel dit item: