T01538

Toezegging Evaluatie van de Politiewet 2012 binnen 3 jaar op vier punten (30.880/32.822)



De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van alle woordvoerders, toe om binnen drie jaar na inwerkingtreding van de nieuwe Politiewet de volgende punten te evalueren: de constructie van de politie als aparte rechtspersoon (inclusief de risico's van justitiële oriëntatie en van verzelfstandiging van de politie), de positie van de korpschef op grond van artikel 27, de rol van de regioburgemeester en de regio Oost-Nederland. Ten aanzien van de regio Oost-Nederland zegt de minister toe in te grijpen in de regio Oost als uit de evaluatie blijkt dat daarvoor aanleiding is en bij de evaluatie rekening te houden met de ervaringen van burgers over de lokale inbedding van de politie.

De minister zegde tijdens het debat over de wijziging van de politiewet (33.368) aan de leden De Graaf, Koole en Strik tevens toe om in de evaluatie ook de aanwijzingsbevoegdheid van de minister richting de korpschef en de kritiekpunten van met name de Raad van State op de rechtspersoonlijkheid, mee te nemen. De minister zegde aan het lid Koole ook toe dat het technisch mogelijk is om na de evaluatie van de rechtspersoonlijkheid af te stappen.


Kerngegevens


Opmerking

Kamerstukken I 2011/12, 30880 en 32822, O (NB: punt 12 is naar aanleiding van het plenaire debat toegevoegd en is het enige punt van verschil met de opsomming in de nadere memorie van antwoord.)

Uit de stukken

Kamerstukken I 2011/12, 30880 en 32822, O

"Binnen drie jaar na inwerkingtreding van de wet zal de werking onderzocht worden van de constructie van de politie als aparte rechtspersoon en de werking van artikel 27 (“De korpschef is belast met de leiding en het beheer van de politie”) in het bijzonder. Bij deze evaluatie zal ook de rol van de regioburgemeester worden betrokken. Deze evaluatie wordt gekoppeld aan de evaluatie van de regionale eenheid Oost-Nederland. De evaluatie na drie jaar heeft dus betrekking op de werking van de aparte rechtspersoon, de positie van

de korpschef zowel vóór als ná wijziging van artikel 27, de rol van de regioburgemeester en de regionale eenheid Oost-Nederland."

Handelingen I 2011/12, nr. 35 - blz. 5

De heer Koole (PvdA): "De politieorganisatie volgt volgens het wetsvoorstel de voorgenomen herziening van de gerechtelijke kaart. Daar zitten zeker ook afstemmingsvoordelen aan, maar het blijft naar het oordeel van de PvdA-fractie onzeker of die voordelen de nadelen ervan overtreffen. Naast de genoemde verminderde natuurlijke bestuurlijke en maatschappelijke samenhang van de grotere regio's en de extra afstemming-problematiek met de veiligheidsregio's, komt daar het risico bij van een al te justitiële oriëntatie van de politie door een een-op-eenkoppeling van de regionale politie-eenheden met de organisatie van Openbaar Ministerie en rechtspraak. Daarom is de PvdA verheugd dat de minister heeft toegezegd dat bij een evaluatie van de nieuwe wet de mogelijke justitiële oriëntatie uitdrukkelijk zal worden onderzocht."

Handelingen I 2011/12, nr. 36 - blz. 31

Minister Opstelten: " Ik ben erg gevoelig voor de twee risico's die de nationale politie altijd in zich heeft: aan de ene kant verzelfstandiging van de politie en aan de andere kant dat deze een min of meer justitiële politie wordt. Wij moeten er heel precies in zijn om daarvoor goede maatregelen te vinden. Daarin hebben wij een weg gevonden door dit wijzigingsvoorstel te formuleren en door het te evalueren op al die punten, zoals is gevraagd."

Handelingen I 2011/12, nr. 36 - blz. 40-41

De heer Ester (ChristenUnie): "De minister heeft eerder gezegd dat hij graag bereid is om de wet ook op het onderdeel van het functioneren van de regio Oost te evalueren. Wij zijn hem daar dankbaar voor, maar dat maakt wel erg nieuwsgierig naar de evaluatiecriteria die de minister in zijn hoofd heeft als het gaat om het bepalen van efficiency en effectiviteit van de regio. Wanneer is het in zijn ogen een succes? Misschien nog belangrijker: wanneer is het in zijn ogen een mislukking?"

Minister Opstelten: "Dat zijn relevante vragen. Er is op het oog een spanningsveld tussen de schaal en de lokale inbedding, maar dat hoeft niet de werkelijkheid te zijn. Het kan ook beleving zijn. Wij spreken bestuurders en functionarissen, maar niet de burger, terwijl het hier gaat om de burger. Wij zijn hier niet voor de functionarissen, maar voor de burgers. Ik heb de overtuiging dat wij de burger hiermee beter dienen. Waar vroeger geen politie was, komt die er nu wel op het moment dat het nodig is. Daar gaat het om. Dat is heel belangrijk.

Het gaat om een megaoperatie. Ik heb er met iedereen over gesproken, ook met de mensen van de ondernemingsraad. Dat was een heel ontspannen, goed gesprek, zo mag ik wel verklappen. Wij willen de mensen ontspannen laten meedenken met het proces. Het is een succes als de bereikbaarheid van de politie erop vooruitgaat. Het is een succes als de cijfers van criminaliteit en overlast erop vooruitgaan. Het is een succes als de burgemeesters zeggen: wij willen er niet vanaf. Het is een falen als de burgemeesters na drie jaar zeggen: wij willen ervan af, de cijfers zijn fout gegaan en het optreden van de politie is achteruitgegaan."

De heer Ester (ChristenUnie): "Ik vind dat een heel helder verhaal. Stel dat het verhaal over de mislukking een feit wordt. Het zou zomaar kunnen dat het de andere kant opgaat. Hoe geharnast staat de minister dan in die regio Oost? De minister evalueert niet zomaar. Stel dat het niet zo'n succesverhaal is. Is hij dan bereid om de schaar in die regio te zetten?"

Minister Opstelten: "Natuurlijk. Anders had ik niet ingestemd met het instrument dat in de wet staat. Ik heb de bevoegdheid om in te grijpen. Daar ga je alleen mee akkoord als je ook bereid bent om in te grijpen.

Een evaluatie is reëel. Het is geen fopspeen. Ik zeg het nu en ik zal het vanavond herhalen. Als het niet werkt, dan werkt het niet en dan grijpen wij in. Dan gaan wij met elkaar de zaak bijstellen. Ik heb daar geen aarzeling over, ondanks dat er heel veel vragen over zijn. Ik ben ervan overtuigd dat dit een kans is die wij niet moeten laten lopen, zowel wat betreft de rechtbank als bij de politie."

Handelingen I 2011/12, nr. 36 - blz. 52

De heer Ester (ChristenUnie): "Wij noteren de toezegging van de minister dat hij dat goed zal monitoren. Kan hij ook toezeggen dat het niet alleen een klassieke bestuurlijke evaluatie is, maar dat als essentieel onderdeel daarvan ook zal worden bekeken hoe de burgers de dienstverlening en de bereikbaarheid ervaren?"

Handelingen I 2011/12, nr. 36 - blz. 57

Minister Opstelten: "De heer Ester heeft drie punten aan de orde gesteld. Die waren glashelder. Hij heeft zorgen geuit over de lokale inbedding. Hij heeft gevraagd of met die inbedding en met name met de ervaringen van de burgers op dat punt rekening kan worden gehouden bij de evaluatie. Dat zal ik zeker doen.

Ten aanzien van regio Oost zullen wij natuurlijk ook de ervaringen van de burgers nadrukkelijk bij de evaluatie betrekken. Ik kan zeggen dat ik inderdaad krachtdadig zal ingrijpen als er aanleiding voor is. Als de Kamer dinsdag het wetsvoorstel aanneemt, heb ik een instrument in handen om dat te kunnen doen. Ik zal ook niet nalaten om krachtig te monitoren ten aanzien van de regio Oost.

Mijn mening over het onderbrengen van de rechtspersoon bij het departement heb ik reeds gegeven. De motie daaromtrent moet ik dan ook ontraden. Uiteraard zullen we goed evalueren hoe het de komende drie jaar gaat, waaraan dan vervolgens conclusies zullen worden verbonden."

Behandeling wijziging van de Politiewet (33.368)

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 45

De heer Thom de Graaf (D66): De ondergeschiktheidsrelatie van de korpschef ten opzichte van de minister blijft, vrees ik, voer voor discussie, nu de regering en de Raad van State zo diametraal tegenover elkaar staan in hun opvattingen: ondergeschiktheid die wel of niet ontstaat door de formulering van een wettelijke aanwijzingsbevoegdheid en een expliciete verantwoordingsplicht. Ik vind dat toch een tikje zorgelijk en ik nodig de minister uit om hierover nog eens samen met zijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verder te denken. Het zou ook geen kwaad kunnen om er nog eens extern advies over in te winnen, want dit is echt een relevant vraagstuk. Het heeft een veel verder reikende strekking dan alleen de verhouding tussen de minister van Veiligheid en Justitie en de politiekorpschef. Mijn fractie zou een nadere notitie van de regering over de voorwaarden voor ondergeschiktheid op prijs stellen, zeker nu dit dispuut tussen de Raad van State en de regering niet is opgelost.

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 46

De heer Koole (PvdA): Ik voeg daaraan toe: kan de figuur van de eigen rechtspersoon na de evaluatie over drie jaar in technische zin ook weer worden teruggedraaid? Het heeft weinig zin om hier de gehele discussie van juli nog eens te herhalen, maar onze fractie wil toch graag nog eens onderstrepen dat deze redengeving – de politie is er primair voor de burgemeester en de officieren van justitie – naar haar oordeel en dat van de Raad van State onvoldoende van gewicht is om de keuze voor een zelfstandige rechtspersoon te onderbouwen. Maar zoals gezegd willen wij de regering niet opnieuw vragen waarom zij haar standpunt handhaaft. Wel vragen wij de regering of zij het niet betreurt dat bij dit belangrijke onderwerp van de regulering van de zwaardmacht er bij velen in dit huis en bij een zeer belangrijk adviescollege als de Afdeling Advisering van de Raad van State twijfel blijft bestaan over de wenselijkheid van een eigen rechtspersoonlijkheid van de politie.

Een vraag die daarmee verband houdt betreft de frequentie van de aanwijzingsbevoegdheid van de minister ten aanzien van de korpschef. De heer Hoekstra van de CDA-fractie wees daar ook al op. In de nota naar aanleiding van het verslag antwoordt de minister dat hij verwacht "zeer geregeld" gebruik te maken van deze aanwijzingsbevoegdheid, mondeling en schriftelijk. Dat gebruik zal een "gewoon verschijnsel" worden in de communicatie tussen de minister en de korpschef. Omdat over de ondergeschiktheid van de korpschef aan de minister zeer verschillend wordt gedacht – de regering stelt dat die ondergeschiktheid er wel is; de Raad van State ontkent die directe ondergeschiktheid nu juist en stelt zelfs dat de zelfstandigheid van de korpschef met het voorliggende wetsvoorstel wordt geaccentueerd – is het van wezenlijk belang, de praktijk in dit opzicht goed te volgen. Daarom vragen wij de minister of hij bereid is, toe te zeggen de frequentie van het gebruik van de aanwijzingsbevoegdheid te monitoren, zodat de resultaten daarvan kunnen worden meegenomen bij de evaluatie over drie jaar van de constructie van de politie als aparte rechtspersoon en de werking van artikel 27, die reeds eerder door de minister is toegezegd.

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 47-48

Mevrouw Strik (GroenLinks): De versterking van de positie van de regioburgemeester is achterwege gebleven, maar die van de minister zelf lijkt met dit voorstel verder versterkt, juist doordat de positie van de korpschef scherper is afgebakend. De minister regeert per schriftelijke of mondelinge aanwijzingen, die aan de orde van de dag kunnen zijn. Het klinkt kinderlijk eenvoudig, maar roept toch de vraag op of de kool en de geit wel kunnen worden gespaard: zowel behoud van de grote zelfstandigheid van de korpschef, als de directe sturing die behoort bij ondergeschiktheid. De Raad van State meent van niet. Hij meent dat de minister nu weer te diep ingrijpt in de gekozen constructie van attributie aan een zelfstandig orgaan. De regering geeft hierop een niet erg overtuigende reactie. Kan de minister daarom nog eens helderder uiteenzetten hoe die twee zich wel op formeel correcte wijze kunnen verhouden? Hoe kan de Kamer zicht krijgen op het aanwijzingenbeleid van de minister? Zal hij daarover rapporteren in de jaarverslagen, zodat ook het functioneren van de minister zelf democratisch kan worden gecontroleerd? Deze strakkere hiërarchische verhouding geeft de parlementaire controle meer kansen, maar roept tegelijkertijd de vraag op waarom het korps toch een aparte rechtspersoon moet zijn. Ook die argumenten van de regering hebben ons niet overtuigd. Collega Thom de Graaf sprak zojuist al het vermoeden uit dat de minister wellicht niet te veel fundamentele aspecten heeft willen omwoelen in deze reparatiewet. Toch blijft het een zorgpunt. Juist vanwege het geweldsmonopolie van de overheid is het natuurlijk cruciaal dat de verhoudingen formeel en onomstreden zijn geregeld en dat de minister voluit zijn verantwoordelijkheid kan nemen. Is de minister van plan om de kritiekpunten die zowel hier als door de Raad van State zijn genoemd nadrukkelijk een rol te geven in de evaluatie? Zo kunnen we namelijk bij de evaluatie goed bekijken hoe een en ander heeft uitgepakt en kunnen we bekijken of een fundamentelere herziening eventueel noodzakelijk is.

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 62

Minister Opstelten: De heer Koole sprake over het monitoren van de aanwijzingsbevoegdheid. Gelet op de aard van die bevoegdheid is dat niet mogelijk. Ik zie al dat ik tegenover de heer Bouman zit en wat aan hem vraag. Hij kan mij dan vervolgens vragen: is dit een aanwijzing of niet? Dan zeg ik: laten wij dat maar doen, ik pak even mijn boekje om een streepje te zetten. Ik bedoel dit serieus. De aanwijzing is vormvrij. Het woord "aanwijzing" is gevoelig. Daarom wordt er nooit gebruik van gemaakt. In het oude politiebestel was dat een ultimum remedium. Ik geef gewoon een kader. Af en toe zeg ik: ik zou dat niet zo doen, ik heb liever dat je het anders doet. De aanwijzing moet vormvrij zijn en vooral mondeling worden gegeven. Het monitoren van de bevoegdheid zou een effectief gebruik daarvan in de weg staan. Ik begrijp de vraag wel en neem die ook serieus. Ik neem het punt daarom mee in de evaluatie; hoe het gaat, welke vormen er zijn, hoe vaak het gebeurd is en dat soort zaken. Ik ga echter niet rapporteren over hoe vaak een gesprek heeft plaatsgevonden en hoe vaak dat heeft geresulteerd in een aanwijzing. Het betreft een nieuwe invulling van het begrip "aanwijzing".

De heer Koole (PvdA): Dit is heel belangrijk want het draait om de ondergeschiktheid van de landelijke korpschef. Dat gaat via de aanwijzingsbevoegdheid. Die wordt, anders dan vroeger, veel gewoner. Dat staat ook in de toelichting. Die wordt wellicht dagelijks, schriftelijk dan wel mondeling. Over drie jaar gaan wij die ondergeschiktheid en die hele positie van de eigen rechtspersoon en de ondergeschiktheid van de korpschef evalueren. Er moeten gegevens beschikbaar zijn om dat goed te kunnen doen. U zegt net dat u dat niet kunt afvinken, maar u zegt tegelijkertijd dat over drie jaar de frequentie van het aantal aanwijzingen beschikbaar moet zijn om goed te kunnen evalueren. Begrijp ik goed dat de minister dat niet dagelijks gaat bijhouden en afvinken, maar gebeurtenissen wel op gezette tijden zodanig registreert dat bij de evaluatie over drie jaar gegevens beschikbaar zijn over wat die ondergeschiktheid in de praktijk nu echt betekent? Dat is wezenlijk voor de verhoudingen binnen de top van de politie.

Minister Opstelten: Dat is een goede vraag. Wij gaan goed, ordentelijk en zakelijk met elkaar om dus als wij met elkaar spreken, dan wordt daarvan gewoon een verslag gemaakt. Het is overigens een instrument in ontwikkeling, zo zeg ik nadrukkelijk. Ik zal een zodanige vorm weten te vinden dat het deel van de evaluatie kan uitmaken. Duidelijk moet zijn welk debat over dit punt heeft plaatsgevonden en wat het over drie jaar moet zijn. Wij wachten natuurlijk niet drie jaar lang met een nieuwe ontmoeting. Wij zullen daarover ook in de tussentijd spreken. Ik wil daarvoor wel een vorm zien te vinden.

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 63

De heer Thom de Graaf (D66): Ik heb even niet het gevoel dat de minister mij heeft toegezegd dat er binnen het kabinet wordt nagedacht over het begrip "ondergeschiktheid". Ik heb hem uitgenodigd om samen met minister Plasterk hiernaar te kijken. Ik kan die toezegging hebben gemist. Ik hoop in ieder geval dat hij dit wil toezeggen.

De heer Koole (PvdA): Verder heb ik gevraagd of hij het technisch mogelijk acht om na de evaluatie af te stappen van de eigen rechtspersoonlijkheid en bijvoorbeeld te besluiten om de politie onder te brengen bij het departement. Ik wil dat graag horen, want dan weten wij ook of de evaluatie zin heeft.

Handelingen I 2012/13, nr. 12 - blz. 64

Mevrouw Strik (GroenLinks): Tussen de Raad van State en een aantal leden van de senaat enerzijds en de minister anderzijds bestaat verschil van inzicht over de vraag of het wel zo logisch is om een zelfstandig orgaan te hebben in de vorm van de nationale politie, gezien de frequente aanwijzingsbevoegd en de hiërarchische verhouding waar de minister zeer aan hecht. Wij blijven hierover van mening verschillen. Ik vraag mij toch af of het wel wenselijk is om daarmee op deze manier in zee te gaan. Ik heb gevraagd of de minister de kritiekpunten van met name de Raad van State wil meenemen bij de evaluatie na drie jaar. Is er inderdaad grond om te zeggen dat dit een wenselijke constructie is? Of moet de politie misschien toch, voor alle duidelijkheid, ingelijfd worden bij het departement? De minister deed een klein beetje lacherig over de verantwoording met betrekking tot de aanwijzingsbevoegdheid. Bij zo'n grote hoeveelheid aanwijzingen kun je wel degelijk spreken van een soort beleid van de minister ten opzichte van de korpschef. Ten slotte moeten wij kunnen controleren op welke wijze de minister van die bevoegdheid gebruikmaakt. In feite moeten wij kunnen beoordelen hoe de minister in dat opzicht functioneert. Ik vraag hiervoor aandacht voor in de rapportages aan de Kamer.

Minister Opstelten: De heer De Graaf vroeg naar het begrip "ondergeschiktheid". Ik ben kennelijk onduidelijk geweest, maar ik zei: laten wij dat goed meenemen in de evaluatie. Die komt eraan, al over drie jaar. Dat proces start binnenkort. Ik zal dit punt erin meenemen. Bij deze evaluatie zullen ook andere collega's van mij betrokken zijn.

De heer Koole vroeg of ik het betreur dat er hier en daar twijfel en verschil van inzicht is over de rechtspersoon. Ik vind het altijd jammer als ik niet iedereen heb weten te overtuigen. Op een gegeven moet je echter zeggen: dit is goed aanvaardbaar, dus gaan wij van start. Men kent mijn positie hierin. Technisch is het mogelijk om het anders te doen. Het is een serieuze evaluatie. Tegen mevrouw Strik zeg ik dat wij enerzijds de debatten en anderzijds de standpunten van anderen, zoals de Raad van State, heel serieus meenemen in de evaluatie. Wat mij betreft gaat het niet om posities of prestige, maar gewoon om de inhoud. Zo zit ik erin. Wat mij betreft is de evaluatie open. Tegen mevrouw Strik zeg ik dat wij de kritiekpunten bij de evaluatie zullen betrekken.


Brondocumenten


Historie