Wetsvoorstellen voor pensioenhervormingen aangehouden



De Eerste Kamer heeft op dinsdag 8 oktober 2013 met staatssecretaris Weekers van Financiën en staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid  gedebatteerd over twee wetsvoorstellen voor pensioenhervorming. De behandeling is na de eerste termijn van Kamer en regering op verzoek van de regering aangehouden, vanwege de aanhoudende kritiek van diverse woordvoerders. Het debat ging over  wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en de wet pensioenaanvullingsregelingen. Het eerste wetsvoorstel past de fiscale regels (het zogeheten Witteveenkader) voor oudedagsvoorzieningen aan, door de aftrekbaarheid van pensioenpremies te verlagen. Werknemers mogen straks jaarlijks nog maar maximaal 1,75 procent van hun inkomen in plaats van 2,15 procent fiscaal gunstig aan pensioen opbouwen. De lagere aftrek zorgt voor een hoger belastbaar inkomen van werknemers, wat het kabinet vervolgens € 3 miljard aan extra inkomsten oplevert voor de rijksbegroting. Verder houdt het wetsvoorstel ook een maximering van het pensioengevend inkomen in: over het inkomensdeel boven 100.000 euro is de pensioenpremie niet meer aftrekbaar.  

Het tweede wetsvoorstel dat behandeld werd, is de uitkomst van een overleg tussen het kabinet en de sociale partners. Het houdt in dat via een zogeheten excedentregeling 250 miljoen euro beschikbaar wordt gesteld om de opbouw van pensioen te versnellen. Dit compenseert deels de versobering van het Witteveenkader.

In het debat werden door diverse woordvoerders zorgen geuit over de vraag of pensioenfondsen over zullen gaan tot een verlaging van hun premies. Doen zij dit niet, dan betekenen de pensioenhervormingen een lastenverzwaring voor werknemers. Zij zien immers hun belastingaftrek teruglopen. Ook werd door een aantal woordvoerders de kritiek geuit dat door deze hervormingen toekomstig gepensioneerden minder te besteden zullen hebben. Over de excedentregeling werd door diverse woordvoerders bezwaren geuit ten aanzien van de uitvoerbaarheid. De uitvoeringskosten hiervan zouden zeer hoog zijn in relatie tot de beoogde financiële compensatie. 

Staatssecretaris Weekers verzocht de Eerste Kamer aan het einde van de eerste termijn van de regering om de behandeling van beide wetsvoorstellen aan te houden voor nader beraad binnen het kabinet. De Eerste Kamer besloot hierop de behandeling aan te houden.

Lange termijn versus korte termijn

Senator Hoekstra (CDA) onderstreepte dat de huidige slechte economische situatie in Nederland voor de Eerste Kamer een extra verantwoordelijkheid met zich brengt om wetsvoorstellen welwillend te beoordelen. Dit is volgens de senator echter geen carte blanche . De vermindering van de aftrekbaarheid van de pensioenpremie betekent volgens Hoekstra dat toekomstige gepensioneerden te zijner tijd minder te besteden hebben.  Daarmee wordt volgens Hoekstra de lange termijn opgeofferd ten gunste van de korte termijn. Senator Hoekstra stelde voor deze wetsvoorstellen in te trekken en eventuele hervormingen in samenhang te behandelen met het door staatssecretaris Klijnsma aangekondigde wetsvoorstel voor een nieuw pensioenstelsel. Verder vermoedt Hoekstra dat de pensioenfondsen hun premies in de toekomst niet zullen verlagen - zoals de regering verwacht - maar hooguit minder zullen verhogen. 

Senator Backer (D66) benadrukte dat deze wetsvoorstellen niet de belangrijkste bezuiniging van het kabinet zijn: ze zijn slechts een vermindering van fiscale aftrekbaarheid. Volgens Backer zorgt de verlaging van de opbouwpercentages voor een grotere kans dat jongeren op een lager pensioen uit zullen komen. Een dergelijke aanpassing van het Witteveenkader vereist volgens de senator veel tijd en overleg. Backer: "Die tijd gunt het kabinet zichzelf en de samenleving niet." Backer stelde dat de premieontwikkeling onzeker blijft. Als de premie niet daalt, zullen mensen voor eenzelfde opbouw meer moeten betalen. Ten aanzien van de excedentregeling merkte Backer op dat dit "weer een tak is aan de toch al ingewikkelde fiscale kerstboom".  Backer uitte zijn bezorgdheid over de volgorde waarin en de wijze waarop het kabinet het Witteveenkader wil hervormen. Deze bezorgdheid wordt (deels) gevoed door het sterk negatieve advies van de Raad van State over deze wetsvoorstellen.

Pensioenopbouw voor jongeren

Senator Ester (CU) vroeg hoe de twee wetsvoorstellen zich verhouden tot het nieuwe pensioencontractmodel dat het kabinet in gedachten heeft en wat de grotere gedachte achter al deze pensioenhervormingen is. Ester benadrukte dat er een aanzienlijke kans is dat jongeren niet zullen toekomen aan een ononderbroken beroepsloopbaan van 40 jaar om 70% van het middelloon te realiseren. Het is volgens de senator niet zo dat de pensioenfondsen de premies zullen verlagen vanwege de hogere pensioenrichtleeftijd. Dit betekent volgens Ester dat de pensioenopbouw voor jongeren in gevaar komt. Verder leidt de excedentregeling niet tot een substantiële pensioenaanvulling, aldus de senator.

Premieverlaging essentieel

Senator Postema (PvdA) stelde dat de verduurzaming van het pensioenstelsel, het op orde brengen van de rijksfinanciën en het naar voren halen van de koopkracht van groot belang zijn. Jongeren moeten volgens Postema voldoende pensioen kunnen opbouwen en de cijfers van onder andere het CPB tonen aan dat dit ook mét deze hervormingen nog steeds mogelijk is. Volgens de senator is het voor deze hervormingen essentieel dat het kabinet zich tot het uiterste inspant om te zorgen dat er premieverlaging komt. De senator vroeg het kabinet naar de relatie van deze beide wetsvoorstellen met het Financieel Toetsingskader en het nieuwe pensioencontract, die mogelijk premieverhoging met zich brengen. Postema merkte op dat zijn fractie de verlaging en aftopping van het Witteveenkader steunt, maar dat de fractie minder enthousiast is over de excedentregeling. De senator kenmerkte de regeling als complex, kostbaar in de uitvoering en ineffectief voor inkomens onder de 100.000 euro.

Senator Bröcker (VVD) gaf ook aan dat zijn fractie de fiscale inperking van het Witteveenkader weliswaar steunt, maar dat er zorg blijft over de daadwerkelijke premieverlaging. De langere levensverwachting, het beslag van de premies op de totale loonsom en de druk op de overheidsfinanciën roepen volgens de senator terecht vragen op over de houdbaarheid van het huidige systeem. Met de voorgestelde verlaagde fiscale aftrekbaarheid blijft volgens Bröcker een fatsoenlijke pensioenopbouw mogelijk. Wanneer blijkt dat een lagere pensioenopbouw niet leidt tot lagere premies, dan is dat voor de senator onacceptabel. Verder merkte de senator op dat zijn fractie niet overtuigd is van de praktische uitvoerbaarheid en de toegevoegde waarde van de excedentregeling.

Senator Reuten (SP) stelde dat de twee wetsvoorstellen onevenredige effecten hebben voor afzonderlijke inkomensgroepen en generaties. Volgens de senator gaat het kabinet uit van irrealistische en onevenredige vervangingsratio's (dit is het pensioen gedeeld door het looninkomen). Reuten vroeg het kabinet de feitelijke en de gewenste herverdelingsaspecten van de voorstellen toe te lichten. Ook vroeg de senator of het kabinet een door hem gehanteerde berekening van de verlaging van de pensioenpremies onderschrijft en of zij een uniforme premieaftrek heeft overwogen.

Senator Nagel (50PLUS) haalde het advies van de Raad van State aan dat vraagtekens plaatst bij de veronderstelling dat ook met de voorgestelde versobering van het Witteveenkader een adequaat pensioen kan worden gerealiseerd.

De senator vroeg de regering of het redelijk is om van pensioenfondsen te eisen dat de pensioenpremies omlaag gaan, terwijl de buffers onvoldoende zijn en de pensioenen dus gekort moeten worden. Ook leiden de wetsvoorstellen volgens senator Nagel tot grote pensioengaten voor jongeren, hetgeen volgens hem volstrekt onverantwoord is.  

Behandeling in samenhang

Senator Thissen (GL) merkte op dat het beter was geweest deze wetsvoorstellen tegelijk met het nieuwe pensioencontractstelsel te behandelen. Thissen betreurt dat er in de Tweede Kamer onvoldoende is geluisterd naar de oppositie, waardoor de Eerste Kamer in een moeilijke positie wordt gedrukt. De senator stelde dat het pensioenopbouwpercentage zijns inziens juist omhoog moet. De verlaging van dit percentage, gecombineerd met de excedentregeling kenmerkte de senator als niet solidair met jongere generaties.

Senator De Lange (OSF) sprak in het debat mede namens de fractie van de Partij voor de Dieren. De senator uitte kritiek dat de twee wetsvoorstellen niet goed in onderlinge samenhang en in samenhang met de pensioenproblematiek in zijn geheel kunnen worden bezien. De Lange vroeg verder of het niet beter is om de hypotheekrente in plaats van het Witteveenkader te beperken.

Senator Kok (PVV) stelde dat het vertrouwen in de opbouw van een degelijk pensioen tot het nulpunt is gedaald. Volgens de senator getuigen de twee wetsvoorstellen van een groot pragmatisme en simplisme in denken van het kabinet. Kok bekritiseerde de aannamen van het kabinet dat een pensioen van 70% van het middelloon - met name voor jongeren - haalbaar is. Volgens de senator dienen de hervormingen een puur budgettair doel en wordt de samenhang met het Financieel Toetsingskader en de nieuwe pensioencontractvormen miskend. Kok stelde dat de toekomstige groep gepensioneerden een fors lager pensioen krijgen. Dit gecombineerd met een stijging van zorgkosten en oplopende belastingen zal volgens de senator desastreuze effecten hebben.  

Budgettaire consequenties

Staatssecretaris Weekers onderstreepte in het debat dat de wetsvoorstellen de fiscale pensioenambitie meer in lijn moeten brengen met ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Mensen leven langer, werken langer en hebben dus langer de tijd om hun pensioen op te bouwen, aldus Weekers. Een ander, hoger opbouwpercentage dan 1,75, heeft volgens de staatssecretaris onwenselijke, forse budgettaire consequenties. Bij een percentage van 1,75 kan iemand na 40 jaar 70% van het middelloon aan pensioen opsparen. Dit is volgens het kabinet een adequate pensioenopbouw.

Over de stijging van de pensioenpremies stelde de staatssecretaris dat deze in elk geval zullen stijgen als er géén aanpassing komt van het Witteveenkader. Het kabinet verwacht dat met deze wetsvoorstellen de premies zullen dalen.

Over de excedentregeling merkte Weekers op dat hij de zorgen over de uitvoeringskosten deelt. Hij staat echter voor de afspraak die gemaakt is met de sociale partners. Naar aanleiding van aanhoudende kritiek van diverse woordvoerders suggereerde Weekers om er een vrijwillige regeling van te maken, zodat er minder gebruik van wordt gemaakt.

Staatssecretaris Klijnsma gaf ten aanzien van het waarborgen van de premieverlaging aan dat De Nederlandsche Bank kan optreden als er geen sprake is van een evenwichtige premieheffing. Als stok achter de deur voor premieverlaging gaf Klijnsma nog een aantal andere mogelijkheden: de introductie van een generatie-evenwichtstoets, verplichte transparantie in de premieopbouw en het verder aanscherpen van het sanctie-instrumentarium van de DNB. De staatssecretaris verwacht in 2015 - net als in 2014 - wederom een premieverlaging en zal de ontwikkelingen hierin scherp volgen. Verder merkte Klijnsma op dat de beperking van het afbouwpercentage voldoende is om de verhoging uit het Financieel Toetsingskader te dekken.   


Deel dit item: