De Eerste Kamer heeft op dinsdag 11 februari 2014 gedebatteerd met staatssecretarissen Van Rijn (VWS) en Teeven (Veiligheid en Justitie) over de Jeugdwet en het Gebruik burgerservicenummer in de jeugdzorg. Onder de nieuwe Jeugdwet worden gemeenten verantwoordelijk voor het leveren van alle jeugdhulp. De verwachting van het kabinet is dat gemeenten door intensivering van de preventie en ambulante jeugdhulp, complexere (en duurdere) hulp kunnen voorkomen. In het debat werd door diverse woordvoerders echter de vrees geuit dat deze decentralisatie er juist toe leidt dat jongeren niet de hulp krijgen die zij nodig hebben. De kritiek was met name gericht op de aan gemeenten toebedeelde financiële middelen, het tempo en de overgangstermijn van de transitie en de waarborgen voor privacybescherming. Ook was er sterke kritiek op het overhevelen van de jeugd-ggz naar gemeenten.

Tijdens het debat werden zes moties ingediend:

Senator Slagter-Roukema (SP) diende een motie in die de regering verzoekt de transitie van jeugdzorg niet te koppelen aan de taakstellende bezuiniging en een beslissing over de omvang van de bezuiniging uit te stellen tot twee jaar na de invoering van de transitie. Deze motie werd door staatssecretaris Van Rijn ontraden. Wel zegde hij toe aan senator Slagter-Roukema (SP) om samen met brancheorganisaties en de VNG te overleggen over de geuite zorgen en de Kamer hierover per brief te informeren. Hij streeft er naar dit voor de stemming over de wetsvoorstellen te doen. Deze stemming vindt plaats op dinsdag 18 februari 2014. 

Senator Frijters-Klijnen (PVV) diende een motie in om de stemming over het wetsvoorstel uit te stellen totdat alle onduidelijkheden rondom de frictiekosten, privacyaspecten en de samenhang met andere wetten zijn weggenomen. Deze motie werd door staatssecretaris Teeven ontraden.

Senator Beuving (PvdA) diende een motie in die de regering verzoekt de Kamer jaarlijks bij de begroting te informeren over de kwaliteit en toegankelijkheid van het jeugdhulpsysteem in relatie tot de financiële randvoorwaarden voor gemeenten.

Staatssecretaris Van Rijn steunde de opzet van deze motie, maar achtte de termijn van een jaar te kort voor een integrale evaluatie. Wel kan er jaarlijks worden gerapporteerd over de stand van zaken, om uiteindelijk na drie jaar te evalueren. 

Senator Beuving diende een tweede motie in die de regering verzoekt een meldpunt in te richten waar ouders, professionals en gemeenten terecht kunnen met signalen en vragen over het overhevelen van de jeugd-ggz aan gemeenten. Staatssecretaris Van Rijn gaf aan dat hij hecht aan meldpunt, maar betoogde dat een eventuele uitbreiding van de rol die de Kinderombudsman hier in speelt meer voor de hand ligt. 

Senator Ganzevoort (GroenLinks) diende een motie in die de regering verzoekt garanties te bieden voor situaties waarin de gemeentelijke budgetten ondanks zorgvuldig beleid te krap zijn om de noodzakelijke zorg en preventie te organiseren. Staatssecretaris Van Rijn gaf aan dat het ministerie wel een stelselverantwoordelijkheid heeft, maar dat er geen vangnet wordt geboden aangezien de verantwoordelijkheid expliciet is toebedeeld aan gemeenten. Hij ontraadde de motie.

Senator Kuiper (ChristenUnie) diende een motie in die de regering verzoekt een regeling te treffen voor landelijk werkende instellingen (lwi’s) om de beschikbaarheid van jeugdzorg voor de toekomst en een zachte landing in het nieuwe bestel te waarborgen. Staatssecretaris Teeven gaf aan dat de positie van lwi’s al is gewaarborgd in de Jeugdwet, maar dat het kabinet wel het aanbod van lwi’s zal blijven monitoren. Het oordeel over de motie liet staatssecretaris Teeven aan de Kamer.

Noodzakelijke stelselwijziging

Senator De Vries-Leggedoor (CDA) stelde dat de CDA-fractie al in het debat van 29 januari 2008 had vastgesteld dat het huidige systeem van Jeugdzorg te versnipperd werkt, dat schotten in de financiering moeten verdwijnen en dat preventie en zorg zo dicht mogelijk in de omgeving van jongeren moet worden georganiseerd. De voorgestelde stelselherziening onderschreef de CDA-fractie van harte, maar zij constateerde ook zorgen over de uitvoerbaarheid. De senator vroeg de staatssecretaris om toe te zeggen dat er geen enkel kind word uitgesloten van jeugdzorg en dat een tekort aan financiële middelen niet betekent dat kinderen niet geholpen worden. De senator vroeg of er BIC geregistreerde artsen als deskundigen zullen worden betrokken bij de inkoop van zorg. Ook vroeg zij naar het op de expertmeeting aangekondigde 3-jarig overgangsplan en naar het voortbestaan van specialistische voorzieningen. Verder vroeg zij naar de kabinetsreactie op het voorstel van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Jeugdzorg Nederland, GGZ Nederland, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland en de Vereniging Orthopedagogisch Behandelcentra. De Vries-Leggedoor stelde dat de brede zorgen over de jeugd-ggz naar haar mening zijn opgevangen door het op 10 februari ontvangen voorstel van de Zorgverzekeraars Nederland en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Dit houdt in dat het budget naar de gemeente gaat en de zorgverzekeraar ‘helpt en schoolt’. Tot slot betoogde de senator dat de definitieve afweging van haar fractie afhangt van de antwoorden van de staatssecretaris op de vragen over een zorgvuldige overgang.

Senator Frijters-Klijnen (PVV) betoogde dat de herziening van het jeugdzorgstelsel “in 7 weken door de Tweede Kamer is gejast op bevel van Brussel”. Volgens Frijters-Klijnen zijn er ook nu nog teveel vragen over de uitvoering van de transitie: de budgetten zijn onduidelijk, het tempo is te hoog en er ontbreekt een solide overgangsregeling. Frijters-Klijnen vroeg naar de samenhang tussen de Jeugdwet, de nieuwe Wmo, de Langdurige Intensieve Zorg en de Participatiewet. De senator stelde verder dat het gebruik van het Burgerservicenummer grote zorgen over de veiligheid van gegevens met zich brengt. De door de regering ingeschatte frictiekosten zijn volgens de senator in werkelijkheid veel hoger.

Onjuist beeld over Jeugdwet

Senator Beuving (PvdA) stelde dat de discussie over de jeugd-ggz niet de discussie over de Jeugdwet als geheel mag overstemmen. De PvdA-fractie steunt het streven dat gemeenten door intensivering van de preventie en het vroegtijdig integraal aanbieden van jeugdhulp, het beroep op specialistische en gedwongen hulp verminderen. Volgens de senator wordt de Jeugdwet onterecht belast met het beeld van dwang en bevoogding. Dit heeft deels te maken met de inzet van de staatssecretarissen om zoveel mogelijk te ‘ontzorgen en demedicaliseren’, waardoor er vrees ontstaat dat kinderen noodzakelijke zorg wordt ontnomen. Er moet volgens Beuving juist worden ingezet op passende zorg. Verder vroeg de senator naar de reactie van de staatssecretarissen op de alternatieve overhevelingsvariant voor het overhevelen van de jeugd-ggz, waarbij gemeenten zeggenschap krijgen op de inzet van ggz en zorgverzekeraars meesturen. De senator achtte het verder opmerkelijk dat - getuige de brede discussie in de praktijk - de verantwoordelijkheid voor jeugd-ggz wel wordt toevertrouwd aan private zorgverzekeraars en niet aan de lokale overheid. Onder de nieuwe Jeugdwet geldt voor gemeenten een afdwingbare, resultaatgerichte verplichting om zorg te bieden waar nodig. Budgettaire belangen doen hier niets aan af. Wel vroeg de senator welke effecten dit heeft op de discussie over de geschikte omvang van gemeenten en de democratische legitimatie van gemeentelijke samenwerkingsverbanden. Ook stelde Beuving enkele vragen rondom de bescherming van persoonsgegevens.

Tot slot riep zij haar eerdere vraag aan de minister-president in herinnering, om in navolging van het Verenigd Koninkrijk een nationale conferentie over de stigmatisering van psychische ziektes te organiseren. Staatssecretaris Van Rijn zegde toe dat hij dit samen met de minister-president zal oppakken. Hij streeft er naar dit voor de zomer te realiseren.  

Volgens senator Beckers (VVD) zit de winst van de wet in het neerleggen van verantwoordelijkheden bij gemeenten en het helpen van de burger vanuit zijn capaciteiten, bekwaamheden en verantwoordelijkheden. Ook Beckers betoogde dat er onjuist wordt gecommuniceerd over het wetsvoorstel, waardoor het lijkt alsof ambtenaren gaan bepalen of een kind wel of geen psychische hulp nodig heeft en dat bij die beoordeling kostenreductie bepalend zou zijn. Volgens de senator biedt de Jeugdwet veel kansen aan gemeenten om een einde te maken aan versnippering en verkokering in de jeugdzorg. Beckers vroeg de regering hoe gemeenten worden ondersteund bij het ontwikkelen en toepassen van privacybeleid. Ook vroeg hij of er in de toekomst steeds een vertrouwensarts aanwezig is bij het Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling. Ten aanzien van de jeugd-ggz vroeg de senator de staatssecretaris om te bevestigen dat gemeenten niet geleid moeten worden door financiële motieven, maar dat de kwaliteit van de toewijzing en de invulling van de voorziening voorop staan.

Zorgen in het veld

Senator Slagter-Roukema (SP) steunt het doel van het wetsvoorstel, maar niet de gekozen aanpak. Zij bekritiseerde de door het kabinet voorgestelde overheveling van de jeugd-GGZ. “Het hele veld van de geestelijke gezondheidszorg staat hierdoor op zijn achterste benen, evenals tienduizenden ouders” aldus Slagter-Roukema. Zij vroeg de regering om te luisteren naar de zorgen in het veld en in de Eerste Kamer. Volgens Slagter-Roukema worden huisartsen in een lastige positie gedwongen, omdat zij enerzijds rekening moeten houden met het gemeentelijk inkoopbeleid en anderzijds met de wens van de ouders. De senator stelde diverse vragen over het door-ontwikkelen van kwaliteit, de landelijke inkoop van specialistisch jeugd-ggz, de afspraken tussen zorgverzekeraars en gemeenten en het beroepsgeheim. Ten aanzien van de justitiële jeugdzorg deed de senator de suggestie om de gesloten plaatsing uit de Jeugdwet te halen en bij de Kinderbeschermingsmaatregelen in het Burgerlijk Wetboek te plaatsen. De onmiddellijke bezuinigingstaakstelling van de stelselwijziging acht Slagter-Roukema onverantwoord: er moet eerst meer geld bij voordat er kan worden bespaard. Ook uitte zij ernstige zorgen over de bescherming van privacy.  

Garantie van zorg

Senator Ganzevoort (GL) vroeg waarom de staatssecretaris te weinig draagvlak heeft verworven voor een zo ingrijpende stelselwijziging. Hiervoor is er een scherpe strijd ontstaan tussen betrokkenen, die uiteindelijk dezelfde intenties hebben. De senator vroeg de staatssecretaris om helder uiteen te zetten dat de jeugd-ggz voluit deel blijft van de geestelijke gezondheidszorg en alle professionele eisen en professionele autonomie die daarbij hoort. Ganzevoort betoogde dat het garanderen van zorg een verantwoordelijkheid is en blijft van de overheid, zoals ook is vastgelegd in het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind. Dit geldt ook voor kinderen die niet rechtmatig in ons land verblijven, aldus de senator. Ganzevoort uitte ook zorgen over de bescherming van privacy. Hij vroeg hoe er is geregeld dat burgers over hun eigen gegevens beschikken en mogen bepalen wie ze inzien. Volgens Ganzevoort moet er bij een grote transformatie eerst extra worden geïnvesteerd, voordat er efficiency- en preventie-effecten optreden. Ganzevoort gaf aan te betreuren dat de Jeugdwet toch met name is gericht bezuiniging en dat de gemeenten alle risico’s straks dragen zonder dat ze daartoe de middelen hebben. Tot slot vroeg de senator naar de rol van verzekeraars bij de overgangsperiode ná 2015.

Eigen kracht van de samenleving

Senator Kuiper (CU) stelde dat het inzetten op de ‘eigen kracht’ van de samenleving een belangrijk onderdeel is van de filosofie van deze wet: niet vanzelfsprekend afwentelen op de overheid wat in eigen kring kan en behoort te worden gedaan. Kuiper stelde verder dat de gespecialiseerde psychiatrische zorg niet bij gemeenten behoort te liggen; dat gemeenten gaan over de toegang is een merkwaardige uitbouw aan de Jeugdwet, vreemd aan de systematiek van onze gezondheidszorg. Kuiper vroeg dan ook naar een alternatief, waarbij de doelstellingen uit de Jeugdwet behouden worden. De senator stelde dat de brede kritiek hierop veelzeggend is en tot bezinning moet leiden nu het nog kan. Ook vroeg hij naar de positie van landelijk werkende instellingen zoals het Leger des Heils. Verder is volgens Kuiper voor een goede transformatie van de jeugdzorg nodig dat inspecties extra begeleiding geven.

Bezuinigingsdrang

Senator De Lange (OSF) sprak in zijn bijdrage mede namen de fractie van de Partij voor de Dieren. Volgens de senator is het wetsvoorstel meer ingegeven door een sterke bezuinigingsdrang dan door een bevlogen visie over wat men met onze samenleving voor heeft. Volgens De Lange is er “geen sprake van een gouden kans, maar van een gifpil”. De senator constateerde diverse problemen op het gebied van financiering, voorbereidingstijd, privacy issues en het democratisch tekort. De vergroting van de invloed van zorgverzekeraars vindt De Lange zorgwekkend.

Pilots

Senator Scholten (D66) gaf aan dat haar fractie het wetsvoorstel op hoofdlijnen steunt, maar dat er wel zorgen leven over onder andere de overgang van jeugd-ggz, de omslag en bezuinigingen in het veld, de omvang en taken van het lokaal bestuur, de democratische legitimatie en de privacy. Scholten vroeg waarom er niet voor is gekozen om bij de jeugd-ggz meer te investeren in de eerste lijn door huisartsen meer in te schakelen. Ook vroeg de senator of de staatssecretaris heeft overwogen om pilots te starten, zodat er draagvlak komt voor de transitie. Dit zegde staatssecretaris Van Rijn toe. Aan de hand van deze pilots kunnen er inkoopmodellen worden gemaakt voor gemeenten. De uitkomsten van deze pilots worden meegenomen in de evaluatie van de wet.

Scholten pleitte ook voor een onafhankelijke commissie die de continuïteit en kwaliteit van jeugdzorg borgt en voor een overkoepelende vangnetconstructie waarin de financiële risico’s worden gedeeld en verrekend. Daarnaast pleitte zij voor strakke aanwijzingen van het kabinet voor het omgaan met de veiligheid van gegevens.

Transitieautoriteit Jeugd

Staatssecretaris Van Rijn (VWS) zegde toe aan senator Scholten dat hij een 'transitieautoriteit jeugd' gaat oprichten, die gaat beoordelen of de continuïteit zorg is gewaarborgd bij het sluiten van contracten en bij het beoordelen van bestaande contracten. Het ministerie gaat niet op voorhand aansturen op budgetten bij transitieafspraken, aangezien het juist de bedoeling is dat dit decentraal wordt belegd. Wel blijft het ministerie aanspreekpunt bij problemen. Over de overkoepelende vangnetconstructie voor de financiële risico’s stelde Van Rijn dat de regering hier niet in gaan voorzien. Ook hier is het de bedoeling dat de financiële verantwoordelijkheid bij gemeenten wordt belegd. Wel blijft het ministerie verantwoordelijk voor het inrichten van het algemene stelsel rondom jeugdzorg. Volgens Van Rijn krijgen gemeenten uitgebreid ondersteuning en toelichting op budgetten. Hij verwacht niet dat vraag en aanbod na 1 januari 2015 heel drastisch zullen veranderen. Bovendien hebben zorgverzekeraars aangegeven ook na 2015 betrokken zullen blijven bij de beslissing over de inkoop van zorg.

Unanieme wens van de Kamer

Staatssecretaris Van Rijn (VWS) haalde in het debat een unanieme Eerste Kamer-motie uit 2004 aan, die roept om minder bureaucratie in de jeugdzorg en eenduidige financiering en sturing. Volgens de staatssecretaris wordt met de nieuwe Jeugdwet aan deze unanieme wens van de Kamer tegemoet gekomen. Van Rijn betoogde dat met het overgrote deel van de jeugd erg goed gaat in Nederland. Dit neemt niet weg dat ca. 15 procent behoefte heeft aan hulp: zowel generalistisch als specialistisch. Van Rijn benadrukte het belang van samenwerking tussen verschillende disciplines, aangezien er een sterke samenhang is tussen sociale en psychische stoornissen. De gemeente moet de zorg laagdrempelig, herkenbaar organiseren. De uitvoering blijft liggen bij de instanties dit dat ook nu al doen. De staatssecretaris gaf aan dat de gemeente in een individueel geval niet zal treden in de beslissing van de uitvoerende instantie. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen kan instemming door de gemeente worden geëist, bijvoorbeeld als het om uitzonderlijk kostbare behandelingen gaat.

Jeugd-ggz

Staatssecretaris Van Rijn betoogde dat de geestelijke gezondheidszorg (ggz) een goed imago heeft omdat het goede prestaties levert. Dat de ggz onder de nieuwe Jeugdwet door de gemeente wordt gefinancierd, hoeft hier niets aan af te doen. Volgens Van Rijn worden Jeugdzorg en jeugd-ggz momenteel teveel als aparte processen ervaren. Door de financiering en coördinatie bij gemeenten neer te leggen, kan dit beter gestroomlijnd worden. Psychische problemen moeten eerder worden geconstateerd, zodat de behandeling gelijk kan beginnen. Van Rijn gaf aan dat hij de signalen uit de samenleving, waaronder de breed ondertekende petities over dit onderwerp zeer serieus neemt. Van Rijn gaf aan dat de zorg ook nu al per regio verschilt, aangezien wachttijden en budgets niet overal hetzelfde zijn. Er kunnen verschillen ontstaan tussen gemeenten, maar er zijn tegelijkertijd meer mogelijkheden voor maatwerk. Volgens Van Rijn diende er hoe dan ook te worden bezuinigd in het huidige systeem en staat de stelselwijziging daar in zekere zin los van. Door de stelselwijziging is de overheid beter in staat om bezuiniging te managen, omdat er ontstaan er (financiële) prikkels ontstaan om de integrale samenwerking voor elkaar te krijgen. Voor overgang van 18-min naar 18-plus heeft Kinderombudsman een aantal aanbevelingen gedaan, waar de staatssecretaris naar gaat kijken. Het anticiperen op deze overgang heeft de volle aandacht.

Privacy

Staatssecretaris Teeven ging in zijn beantwoording in op de aspecten van privacy, democratische controle, bureau jeugdzorg en kinderen die onrechtmatig in Nederland verblijven. Over de privacyaspecten van de Jeugdwet merkte Teeven op dat gemeenteambtenaren die niet als hulpverlener werken, geen toegang krijgen tot de persoonlijke informatie. Deze informatie wordt zonder toestemming van betrokkene niet met anderen gedeeld, ook niet over overstijgende domeindoeleinden. Er komt een handzame privacy informatie folder voor gemeenten, zodat juridische materie helder wordt. Systemen om privacy te waarborgen kunnen zowel technisch als beleidsmatig zijn. Hoe dit moet worden aangepakt, is volgens Teeven aan de gemeente. Wat nu niet mag worden uitgewisseld of gedeeld, mag ook straks niet. Wet bescherming persoonsgegevens is aanvulling op wet geneeskundige behandelingsovereenkomst. Volgens Teeven is het verstrekken van gegevens aan de Raad voor de Kinderbescherming alleen aan de orde als er bijvoorbeeld kindermishandeling dreigt. Er bestaat hiervoor geen meldplicht, maar beroepsgeheim moet soms wel worden doorbroken. De gegevensuitwisseling rondom de jeugdzorg wordt volgens de staatssecretaris nauw gemonitord en geëvalueerd aan de hand van privacy impact assessments. De Transitieautoriteit Jeugd zal de communicatie richting gemeenten over het waarborgen van privacy bij gegevensuitwisseling nadrukkelijk volgen.

Over de democratische controle merkte Teeven op dat er geen standaard gewenste omvang van gemeenten is, maar dat gemeenten wel ‘robuust’ moeten zijn en financieel voldoende slagkracht en specialistische kennis hebben. De VNG, het Rijk en de beroepsvereniging zullen de colleges van B&W en de gemeenteraden blijven ondersteunen. Over het toekomst van Bureau Jeugdzorg zullen het kabinet samen met ZNG en IPO voor 28 februari 2014 afspraken maken. Lukt dit niet, dan treedt de overgangsregeling in werking: Bureaus Jeugdzorg krijgen dan voor 2015 een budgetgarantie van 80 procent. Over kinderen die onrechtmatig in Nederland verblijven merkte de staatssecretaris op dat zij nooit de toegang tot de jeugdzorg worden ontzegt. Voor de ouders van die kinderen gelden de bepalingen die voor alle andere ouders gelden.


Deel dit item: