Verslag van de vergadering van 26 mei 2015 (2014/2015 nr. 32)
Aanvang: 13.58 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten ter verbetering van de naleving en handhaving van arbeidsrechtelijke wetgeving in verband met de aanpak van schijnconstructies door werkgevers (Wet aanpak schijnconstructies) (34108).
De voorzitter:
Ik heb de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid reeds welkom geheten in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Terpstra i (CDA):
Voorzitter. Bij de Algemene Europese Beschouwingen vorige week hebben zowel de regering alsook de meerderheid in de Kamer, waaronder het CDA, zich uitgesproken voor het belang van het handhaven van het vrije verkeer van werknemers in de Europese Unie, een van de basisprincipes van het proces van Europese integratie.
Daarvoor is het naar onze mening wel van groot belang dat de rechten van zowel de immigrerende werknemers als de reeds aanwezige werknemers in een bepaald land worden gehandhaafd. In dit kader steunen wij de doelen van het kabinet gericht op het bestrijden van onderbetaling, oneerlijke concurrentie en schijnconstructies. Dit betekent niet dat wij blindelings elk voorstel van het kabinet zullen steunen. Daarom behandelen wij vanmiddag wel het wetsvoorstel Wet aanpak schijnconstructies, maar niet het wetsvoorstel om het minimumloon van toepassing te verklaren op overeenkomsten van opdracht (ovo's).
Voor de bestrijding van wantoestanden op de arbeidsmarkt is beleid nodig op Europees en op nationaal niveau. In Europa gaat het dan om de Detacheringsrichtlijn en de Handhavingsrichtlijn. Het idee van de minister om tijdens het Nederlandse voorzitterschap stappen in de goede richting te zetten kan op onze steun rekenen. Dat geldt met name voor het meer gelijkschakelen van de systemen van de ketenaansprakelijkheid. In het voorliggende wetsvoorstel wordt de ketenaansprakelijkheid uitgebreid naar de opdrachtgevers en andere schakels in het proces, tevens naar sectoren buiten de bouwnijverheid.
Vragen hebben wij nog wel over de gevolgen van het niet-verwijtbaar gedrag van werkgevers of opdrachtgevers. Daar wij ons in het verslag op dit punt hebben aangesloten bij de Partij van de Arbeid wachten wij de bijdrage van mevrouw Sent af. Zoals ook verwoord in het verslag zijn wij er nog niet zeker van dat het verbod om de zorgpremie en de huisvestingskosten op het minimumloon in te houden, een goed idee is. De regering verdedigt dit verbod met de wens dat de betrokken werknemers vrij over hun nettominimumloon moeten kunnen beschikken. Naar onze mening zou door het verbod de belangstelling van bonafide werkgevers kunnen dalen om voor goede zorgverzekeringen en goede huisvesting te zorgen. Tevens lijkt het ons dat het bij een verbod op inhoudingen moeilijker wordt voor zowel de vakbonden als de inspectie om na te gaan wat er echt gebeurt op dit gebied. Voor 1 juni zal de regering een definitief standpunt mededelen, maar het leek ons goed onze zorgen op dit punt hier vanmiddag nog eens naar voren te brengen.
Bij nota van wijziging is ook een probleem opgelost bij de transitievergoeding voor seizoenarbeiders. Veel partijen hebben laten merken tevreden te zijn met deze oplossing. Dit is niet het geval met de LTO. Vragen van ons in het verslag over dit punt heeft de minister naar onze mening naar tevredenheid beantwoord. Wij hebben ook begrip voor het feit dat in de Tweede Kamer een einde is gekomen aan de flexibiliteit om hier weer iets aan te doen. Wel willen wij de minister nog de vraag voorleggen of hij mogelijkheden ziet om ook voor de seizoensarbeid in de landbouwsectoren te streven naar een aparte oplossing per cao. Het antwoord op deze vraag van ons en de vragen van onze collega's wachten wij met belangstelling af.
Mevrouw Sent i (PvdA):
Voorzitter. De arbeidsmarkt van de eenentwintigste eeuw kenmerkt zich door een sterke dynamiek en een door de vergrijzing naar achter schuivende pensioendatum. Mensen zullen langer doorwerken en daarbij vaker wisselen van baan. Dit vraagt om een stevig fundament van hechte en solide arbeidsrelaties, waarbij werkgevers en werknemers bereid zijn in elkaar te investeren. Het sociaal akkoord en de daaruit voortvloeiende Wet werk en zekerheid zijn een belangrijke stap naar een eerlijkere arbeidsmarkt. Mensen met flexibele contracten krijgen meer zekerheid en werknemers krijgen een betere bescherming. Voor werkgevers wordt het aantrekkelijker om iemand in vaste dienst te nemen, mede omdat het ontslagrecht sneller, eenvoudiger en eerlijker wordt.
Vandaag bespreken we een volgende stap naar eerlijk werk tegen fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden: de Wet aanpak schijnconstructies. Deze bevat een aantal concrete maatregelen om misstanden tegen te gaan. Zo worden de bevoegdheden van de inspectie uitgebreid, mag het salaris niet meer "contant" worden uitbetaald — controle was daardoor onmogelijk — en is het "verrekenen" van allerlei vaak vage betalingen en toelagen met het salaris niet langer toegestaan. Daardoor hield een werknemer vaak veel minder dan het wettelijk minimumloon over.
Het voorliggende wetsvoorstel introduceert ook een uitgebreide ketenaansprakelijkheid. Die maakt het makkelijker om bij ingewikkelde constructies, waarbij vaak een keten van bedrijven is betrokken, meer schakels dan alleen de directe werkgever aan te spreken. Ten slotte worden bedrijven die bewust de fout ingaan, met naam en toenaam bekend gemaakt.
De PvdA steunt de voortvarende aanpak door de regering van uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt. Wij zijn verheugd over de inzet van de regering op het terrein van handhaving, voorlichting en internationale afspraken. Wij zijn blij met de uitbreiding van het aantal arbeidsinspecteurs, het verstevigen van de aanpak malafide uitzendbureaus (AMU) en een nauwere samenwerking tussen inspectie en sectoren. Ook zien wij het voorliggende wetsvoorstel als een volgende noodzakelijke stap tegen misstanden. Teneinde ons ervan te verzekeren dat dit ook daadwerkelijk een stap in de goede richting is, leg ik graag een aantal vragen voor aan de minister.
Een potentieel knelpunt is de termijn waarbinnen het wetsvoorstel in werking kan treden. De beoogde invoeringsdatum van het voorliggende wetsvoorstel is 1 juli aanstaande. Daarmee krijgen sectoren naar het oordeel van mijn fractie onvoldoende tijd om een sectoraal keurmerk te ontwikkelen. De minister meent dat een dergelijk keurmerk een "nice to have" en geen "need to have" is. Echter, het ontbreken van een dergelijk keurmerk brengt in de tussenperiode additionele administratieve lasten met zich mee. Voorts dragen de keurmerken bij aan de rechtszekerheid en de handhaving. Naar onze mening dient dit zeer serieus meegewogen te worden bij de inwerkingtredingstermijn van het voorliggende wetsvoorstel. Graag vragen wij de minister of hij deze mening met ons deelt en welke consequenties hij bereid is daaraan te verbinden.
Ook tijdens de behandeling van het voorliggende wetsvoorstel in de Tweede Kamer is gewezen op de mogelijke gevolgen van het feit dat verrekeningen met en inhoudingen op het loon als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel niet zijn toegestaan. Denk aan de zorgverzekering van arbeidsmigranten. Zo zou het aantal onverzekerden, wanbetalers en onterecht verzekerden binnen de groep arbeidsmigranten als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel kunnen toenemen. Of denk aan de naleving van wetgeving op gebied van werken en wonen. Zo zou het minder transparant worden van de betaling van huisvestingskosten door de tijdelijke arbeidsmigrant deze naleving kunnen belemmeren. De minister heeft de Tweede Kamer toegezegd om voor 1 juni aanstaande de voors en tegens van het toestaan van inhoudingen op het wettelijk minimumloon op basis van een schriftelijke volmacht van de werknemer voor betalingsverplichtingen van de werknemer voor huisvesting en ziektekostenverzekering in beeld te brengen. De minister zal deze brief ook naar onze Kamer sturen. Kan hij ons toezeggen dat deze ons zal bereiken voorafgaand aan de verwachte stemming over het voorliggende wetsvoorstel op 2 juni aanstaande?
Voorzitter. Graag vraagt de PvdA aandacht voor constructies om te ontsnappen aan de Wet aanpak schijnconstructies. Zo is er een uitzondering op de verplichting het loon giraal te betalen als er sprake is van dienstverlening aan huis op basis van een arbeidsovereenkomst. Dit valt onder de Regeling dienstverlening aan huis, waarin de zorgverlener minder recht heeft terwijl de opdrachtgever geen premies en belastingen hoeft af te dragen. Bestaat hier eigenlijk niet nog meer het gevaar van een schijnconstructie? Immers, men kan zich afvragen of thuiszorginstellingen of andere bemiddelingsinstanties niet doorgaans zo veel werkgeverstaken vervullen dat zij en niet de zorgvrager moeten worden aangemerkt als werkgever. Graag horen wij een beoordeling van de minister en vernemen wij zijn voornemens op dit terrein.
Ook is er een uitzondering voor vervoers- en expeditieovereenkomsten. Immers, vervoer van personen en goederen is bij wet uitgezonderd van de overeenkomst van opdracht en vervoer valt niet onder de overeenkomst van aanneming van werk. Vooralsnog is de ketenaansprakelijkheid derhalve niet van toepassing op vervoers- en expeditieovereenkomsten. Acht de minister dit wenselijk? Toegegeven, gezien de specifieke aard van dergelijke overeenkomsten en gegeven de omstandigheden waaronder werknemers werkzaamheden verrichten in deze ketens, zou het in de praktijk niet eenvoudig zijn voor werknemers om hun recht te effectueren. Desalniettemin vragen wij de minister te bezien of dergelijke overeenkomsten ook onder het toepassingsbereik van de ketenaansprakelijkheid voor het loon kunnen vallen.
De regering meent dat de inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer — artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden — gerechtvaardigd wordt door het belang van openbaarmaking. Immers, het bereiken van transparantie vergt altijd de openbaarheid van stukken. De minister geeft in de memorie van antwoord aan dat de inmenging in de persoonlijke levenssfeer steeds zal worden meegewogen in de nader te maken keuzes in de lagere regelgeving. Maar wat nu als de gewenste openheid alleen gecreëerd kan worden met ongewenste inmenging? Dat behoeft naar de mening van mijn fractie nadere toelichting. Graag nodigen wij de minister uit dit te doen tijdens dit plenaire debat.
De situatie in de landen rondom ons mag ook niet onbesproken blijven waar het gaat om de aanpak van schijnconstructies. Zo is de Europese handhavingsrichtlijn een belangrijke stap om op EU-niveau schijnconstructies te voorkomen en aan te pakken. Daarnaast streeft de regering naar een aanpassing van de Detacheringsrichtlijn, zo schrijft de minister in de memorie van antwoord. Deze richtlijn garandeert alleen de minimumarbeidsvoorwaarden voor werknemers die vanuit een andere lidstaat worden gedetacheerd, maar sociale zekerheid en pensioenen bijvoorbeeld niet. Het gevolg is een verschil in arbeidsvoorwaarden tussen werknemers in dienst bij Nederlandse werkgevers en vanuit het buitenland gedetacheerde werknemers die voor de Nederlandse werkgevers werken. De minister schrijft in de memorie van antwoord dat dit verschil in arbeidsvoorwaarden leidt tot een ongewenste vorm van concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Wat doet hij op Europees niveau om dit tegen te gaan? Wij vernemen dit graag van de minister.
Graag wil ik, ter afsluiting, de hoop uitspreken dat het wetsvoorstel dat regelt dat het wettelijk minimumloon en de minimumvakantiebijslag ook gaan gelden voor personen die tegen beloning arbeid verrichten op basis van een overeenkomst van opdracht, door de Kamer aangenomen zal worden.
Met de regering acht de PvdA-fractie het ontoelaatbaar dat de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt omzeild bij degenen die onder vergelijkbare omstandigheden arbeid verrichten op basis van een overeenkomst van opdracht. Met de regering vindt mijn fractie het van belang om de positie van kwetsbare opdrachtnemers te versterken door oneigenlijk gebruik van de overeenkomst van opdracht aan te pakken.
De heer Backer i (D66):
Ik was even bezorgd, maar het wetsvoorstel dat mevrouw Sent nu benoemt, staat niet op de agenda vandaag. Dit is dus een vooruitblik van mevrouw Sent?
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik vind het belangrijk om wetsvoorstellen in een breder perspectief te plaatsen. Dat hoort bij onze taak als Eerste Kamer. Om die reden vormt het plenaire debat een aanleiding om het nog even kort over dat wetsvoorstel te hebben.
De heer Backer (D66):
Dat zal ik straks ook doen.
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik verheug me erop.
Het voornoemde wetsvoorstel zet hiertoe een belangrijke stap. Dat neemt niet weg dat wij geen zorgen hadden met betrekking tot het wetsvoorstel, over de relatie met andere wetgeving, over de groep waarop het wetsvoorstel betrekking heeft, over de aantallen die het betreft, over de benodigde financiële middelen, over de handhaving van het wetsvoorstel en over additionele mogelijkheden. In zijn mondelinge beantwoording en schriftelijke reactie heeft de minister onze zorgen op overtuigende wijze weggenomen. De PvdA-fractie meent dan ook dat uitbreiding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag zoals deze in het verleden heeft voorgelegen en binnenkort weer voor ons ligt, een belangrijke aanvullende stap is in de aanpak van schijnconstructies.
Ten slotte spreek ik graag de hoop uit dat de fiscale prikkels die aanzetten tot schijnzelfstandigheid, door de regering worden aangepakt. De PvdA staat voor een eerlijke en evenwichtige fiscale behandeling van werknemers ten opzichte van zelfstandigen. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de risico's die ondernemers lopen en met de kosten van verzekering voor ziekte en ouderdom. Anderzijds dient schijnzelfstandigheid te worden tegengegaan en moet worden voorkomen dat louter fiscaal gedreven "ondernemerschap" het draagvlak onder onze sociale zekerheid uitholt. De keuze tussen loondienst of zelfstandigheid dient een reële keuze te zijn. Is de minister dat met ons eens? Zo ja, tot welke initiatieven leidt dit van zijn kant en die van de regering?
Na deze afsluitende woorden kijk ik met mijn fractie uit naar de antwoorden van de minister.
Mevrouw Kneppers-Heijnert i (VVD):
Voorzitter. Vandaag is de laatste normale vergaderdag van de Kamer in haar huidige samenstelling. Vandaag is het ook de laatste keer dat ik als senator namens mijn fractie in deze mooie plenaire zaal het woord mag voeren. Ik doe dat, ook al was het mijn eigen keuze om niet terug te keren, met enige weemoed. Wij kennen in de Kamer wel een inaugurele rede — hier "maidenspeech" genoemd — maar niet een afscheidsrede. Ik beschouw mijn bijdrage van vandaag als mijn afscheidswoord. Een "rede" is teveel gezegd. Het is een afscheidswoord dat evenals mijn maidenspeech gaat over een onderwerp op het terrein van sociale zaken.
De Wet aanpak schijnconstructies, die we vandaag behandelen, bevat geen omschrijving van wat een schijnconstructie is. De minister heeft eerder een schijnconstructie omschreven als "een constructie waar de feitelijke situatie afwijkt van de situatie zoals die wordt voorgespiegeld". Het doel van schijnconstructies is het omzeilen van wet- en regelgeving op het terrein van de arbeidsvoorwaarden, sociale verzekeringen, pensioenen en fiscale wetgeving. De gevolgen zijn ongewenst voor werknemers, voor bonafide werkgevers die oneerlijke concurrentie ondervinden en voor de overheid, die premies en belastingen misloopt. De Wet aanpak schijnconstructies beoogt uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt, die daar het gevolg van is, tegen te gaan door betaling van werknemers onder het minimumloon dan wel onder het cao-loon te bestrijden. Daar kan niemand tegen zijn.
Met een aantal maatregelen in het wetsvoorstel is de VVD-fractie het dan ook eens, zoals de verplichting om het verschuldigde minimumloon giraal te betalen en transparante loonstroken te verstrekken. Deze maatregelen hebben als neveneffect dat zij de controle vergemakkelijken en informatie-uitwisseling mogelijk maken tussen de inspectie en de privaatrechtelijke handhavers, de cao-partijen. Ook de verplichting om het minimumloon volledig uit te betalen en daarop geen inhoudingen onder het minimumloon te verrichten, heeft als doel de handhaving te vergemakkelijken. De VVD vindt uitvoering en handhaving van wetgeving zeer belangrijk en heeft dan ook begrip voor dit verbod, waar het in de praktijk voorkomende onzinnige inhoudingen betreft. De VVD-fractie maakt zich er wel zorgen over dat het kind met het badwater wordt weggegooid waar het gaat om inhoudingen van de zorgpremies. In elk geval ligt wanbetaling op de loer, maar bestaat daarmee tevens het risico dat mensen straks niet of niet meer verzekerd blijken te zijn voor de Zorgverzekeringswet?
Ook de zorgen van de uitzendsector met betrekking tot de huisvesting van arbeidsmigranten delen wij. We moeten niet uit het oog verliezen dat er gelukkig veel goedwillende werkgevers zijn die goede huisvesting aanbieden aan hun tijdelijke werknemers, maar die nu overwegen daarmee te stoppen omdat zij het debiteurenrisico niet willen en kunnen lopen. Deze punten zijn ook in de Tweede Kamer aan de orde geweest, maar de minister wilde daar niet ingaan op een amendement van de SGP daaromtrent. Wij zouden dan ook graag van de minister vernemen welke oplossingen hij ziet ingeval de zorgen met betrekking tot de zorgpremies en de huisvesting in de toekomst terecht blijken te zijn, want anders draaien anderen voor die kosten op. Of komt hij nog met een AMvB voor 1 juni, zoals hij heeft toegezegd maar waarvan hij tot voor kort nog niet wist wat hij daarin wil regelen? Naast AMvB's die definities bevatten die eigenlijk in de wet hadden gemoeten en die iets nieuws introduceren in plaats van de wet uitwerken, zoals het geval is met de Wet verantwoorde groei melkveehouderij en de Wet dieren, is er nu sprake van een nieuw fenomeen: een lege AMvB, waarbij de Eerste Kamer op de dag van de behandeling en een maand voor de door de regering beoogde inwerkingtreding van de wet niet weet wat erin komt te staan.
Het inhoudingsverbod gaat per 1 januari 2016 in, terwijl de minister de wet per 1 juli in wil laten gaan. In de memorie van antwoord op vragen van mijn fractie hierover heeft de minister gezegd dat werkgevers en werknemers enige tijd moet worden gegund om bestaande betalingsverplichtingen op een andere wijze te regelen. Dit begrijpt mijn fractie. Naar onze mening geldt dit echter ook voor afspraken die opdrachtgevers en opdrachtnemers moeten maken om te komen tot niet-verwijtbaarheid en het inrichten van de administratie om al die afspraken bij te houden. Waarom wordt er wel tijd gegund voor de ene verplichting en niet voor de andere? Zou dit niet betekenen dat het beter is als de gehele wet per 1 januari 2016 in werking treedt?
De kern van de wet is de ketenaansprakelijkheid, tevens ook het lastigste onderdeel van deze wet omdat die tamelijk ingewikkeld is. De minister hoopt vooral op een preventieve werking. Laten we hopen dat hij daar gelijk in heeft. Een correctieve werking, voor zover die afhangt van gewone werknemers, is niet te verwachten, zeker niet als het gaat om buitenlandse werknemers. Welke dappere werknemer staat op om de angst van "voor jou tien anderen" te weerstaan en zelfs met steun van de bonden misschien deze slag te winnen maar de oorlog te verliezen door het kwijtraken van zijn baan en het niet meer voor een volgende klus worden ingehuurd? De buitenlandse werknemers, als ze al weten dat ze naar Nederlandse normen worden onderbetaald, zijn tevreden omdat ze altijd nog meer verdienen dan in hun thuisland. Wij horen graag de zienswijze van de minister.
De ketenaansprakelijkheid houdt in dat, als arbeid wordt verricht in dienst van een werkgever, ter uitvoering van een overeenkomst van opdracht of een overeenkomst van aanneming van werk, de werkgever en diens opdrachtgever hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het voldoen van het aan de werknemer verschuldigde loon. Het betreft dus minimaal een driehoeksrelatie tussen werknemer, zijn werkgever en diens opdrachtgever. De werknemer kan de opdrachtgever tegelijk met zijn werkgever hoofdelijk aansprakelijk stellen als hij het verschuldigde loon — dat is iets anders dan het minimumloon — niet krijgt. Opdrachtgevers verderop in de keten kunnen, als de vordering niet slaagt, vervolgens volgtijdelijk aansprakelijk gesteld worden.
Daarmee kom ik meteen ook aan een kernpunt van de wet, namelijk dat die op werknemers betrekking heeft, terwijl mijn fractie toch de indruk heeft dat de grootste schijnconstructies die zijn waar gewerkt wordt met schijnzelfstandigen. In het mondeling overleg dat wij met de minister op 28 april hebben gehad, heb ik namens de VVD-fractie de vraag gesteld of een schijnzelfstandige van de voorliggende wet gebruik kan maken als hij van mening is dat hij eigenlijk geen zelfstandige is maar een werknemer. Kan hij dan ook, naast degene voor wie hij werkt, zijn werkgever dus eigenlijk, de opdrachtgever/aanbesteder van zijn werkgever aansprakelijk stellen? De minister heeft deze vraag bevestigend beantwoord. De preventieve werking van de wet is nou juist, volgens de minister, dat de opdrachtgevers in de keten gaan opletten of hun opdrachtnemers onderbetalen door gebruik te maken van schijnconstructies. De ketenaansprakelijkheid geldt niet indien door een echte zelfstandige werkzaamheden worden verricht onder aan een keten. Dat is nu juist het probleem waar ik mee blijf zitten. Hoe kan de opdrachtgever/aanbesteder nagaan of degene onder aan de keten een echte zelfstandige of een schijnzelfstandige is? Hetzelfde geldt voor de Inspectie SZW, die de wet moet handhaven. De minister heeft in het genoemde overleg verwezen naar de toen net verschenen brief van staatssecretaris Wiebes van 20 april aan de Tweede Kamer. Daarin schetst de staatssecretaris hoe we naar een systeem toegaan waarbij gebruik gemaakt wordt van een modelovereenkomst waarin duidelijk wordt of er sprake is van zelfstandigheid. De minister heeft onder verwijzing naar de brief zich toen geëxcuseerd omdat de informatie zeer recent was. Ik heb de brief gelezen. In plaats van de BGL-webmodule komen er modelovereenkomsten die de Belastingdienst uitsluitend toetst op de loonheffingsplicht en op niets anders. Aan zo'n overeenkomst is niet af te lezen of degene die het werk verricht een ondernemer is. Hoe kan een opdrachtgever in de keten of de hoofdopdrachtgever die zich aan de wet wil houden en de Inspectie SZW straks, zonder VAR of BGL-webmodule, vaststellen wie er werkzaam is in het kader van een beroep of bedrijf, als zelfstandige dus, en derhalve buiten de werkingssfeer van de WAS en de WML valt? Heeft er afstemming plaatsgevonden met het ministerie van Financiën over de verhouding tussen de modelovereenkomst en de minimumloonwetgeving c. q. de WAS? Hier moet duidelijkheid over komen voor de inwerkingtreding. Ook om deze reden vindt mijn fractie dat de wet per 1 januari in werking moet treden in plaats van per 1 juli aanstaande. Het artikel over de transitievergoeding kan wat ons betreft met inachtneming van artikel XII per 1 juli in werking treden.
De minister heeft het ook herhaaldelijk over misstanden in de vervoerssector. Is de minister het met de VVD-fractie eens dat, als een vervoerder werk uitbesteedt aan een andere vervoerder, omdat hij bijvoorbeeld op dat moment geen wagens en of chauffeurs ter beschikking heeft, de ketenaansprakelijkheid niet van toepassing is? Het werk van de chauffeurs wordt immers niet verricht ter uitvoering van een overeenkomst van aanneming van werk — daar valt vervoer niet onder — of een overeenkomst van opdracht, want artikel 7:400 BW zondert het vervoer van zowel personen als goederen met zoveel woorden uit van de overeenkomst van opdracht. Is de minister het met deze conclusie eens? Hetzelfde geldt volgens de VVD-fractie als de hoofdopdrachtgever een verlader is die een vervoersovereenkomst met een vervoerder sluit. De WAS is wel van toepassing als een vervoerder een uitzendbureau opdracht geeft om chauffeurs ter beschikking te stellen. Die vervoerder sluit een overeenkomst van opdracht met het uitzendbureau die onder artikel 616a en volgende valt.
Afgelopen week ploften de preadviezen van de Nederlandse Juristen-Vereniging bij mij op de mat met als onderwerp "kwaliteit als keuze" in onder andere wetgeving. De preadviseur constateert dat er zowel in de Tweede Kamer als in de Eerste Kamer plenair nog vragen worden gesteld, ondanks schriftelijke voorbereidingsrondes, en dat het stellen van die vragen niet fungeert in de aanloop tot een standpunt. Er is dan ook, zo concludeert hij, weinig interactie en dialoog tussen regering en Eerste Kamer. Ook uit antwoorden van de regering zou blijken dat het niet om een debat of dialoog gaat, maar om het beantwoorden van vragen, aldus de preadviseur. Toen ik in 1999 voor de eerste keer in deze Kamer kwam, leerden mijn leermeesters in de fractie mij dat ik vragen moest stellen en geen betoog moest houden, wat ik in eerste instantie deed, omdat ministers dan zouden denken: dat is makkelijk, daar hoef ik niet op te reageren. Times change and we with them. Toch heb ik vandaag nog vragen gesteld. Ik vond het niet het moment om in mijn laatste bijdrage de strategie te wijzigen. Niettemin hoop ik naar aanleiding van mijn vragen op een dialoog met de minister, omdat wij het erover eens zijn dat er een probleem is dat moet worden opgelost en van mening verschillen of het doel van de wet op deze manier wordt bereikt.
Mevrouw Strik i (GroenLinks):
Voorzitter. Vandaag behandelen we een belangrijke wet, een wet die kan zorgen voor een betere bescherming van werknemers tegen uitbuiting. GroenLinks is een voorstander van het vrije verkeer van werknemers en zelfstandigen, maar daarbij hoort ook verantwoordelijkheid nemen voor de arbeidsrechtelijke positie van EU-burgers uit een andere lidstaat die hier komen werken. Als je in een ander land werkt, de taal niet spreekt en de wegen en je rechten niet kent, ben je vatbaarder voor uitbuiting. Dat blijkt elke keer weer. Mijn fractie is om die reden blij met de wet die het aanpakken van verantwoordelijken voor uitbuiting gemakkelijker maakt.
Er is nog een andere reden om de aanpak van schijnconstructies toe te juichen en die houdt verband met de positie van onze eigen werknemers en werkzoekenden. Het toestaan van werk tegen een lager loon en te lange werkdagen betekent onherroepelijk een bedreiging voor ingezetenen in Nederland, die daarmee duurder en onaantrekkelijker worden. Terwijl zij juist werken tegen de standaarden die wij in Nederland zijn overeengekomen via het wettelijk minimumloon en via de cao, krijgen zij te maken met oneigenlijke concurrentie. Dat heeft alles te maken met het gebrek aan handhaving.
Beide groepen werkzoekenden en werknemers kunnen dus profiteren van deze wet, die het gemakkelijker maakt om werkgevers en opdrachtgevers die zich niet aan de regels houden, aan te pakken. Complimenten dus, maar ook enkele vragen.
Een wettelijke werkelijkheid is nog niet altijd een praktische werkelijkheid. We kunnen er niet van uitgaan dat alle actoren op de arbeidsmarkt en in de verschillende sectoren zich vanzelf gaan voegen naar deze nieuwe wettelijke realiteit. Effectieve handhaving vormt een onmisbare en cruciale voorwaarde om dit te laten slagen. Is de minister het hiermee eens? De minister heeft aangegeven het met de huidige formatie te moeten doen, plus 35 extra fte's. Meent hij nu echt dat dit voldoende is? Kan hij dat nader onderbouwen? Op mij komt het niet sterk over en dat is een zorg voor onze fractie. Als we inderdaad een papieren tijger hebben gemaakt, zullen we zien dat die tijger wellicht minder beet heeft dan we zouden willen.
Het gaat bij de uitbuiters, die toch al gemakkelijk wettelijke regels of handhavers te slim af zijn, om heel veel geld. Daarom ook een vraag naar de escapemogelijkheden van de mogelijke daders. Onlangs zond ZEMBLA een verbijsterende documentaire uit, waaruit bleek dat een Iers malafide bedrijf, dat in veel Europese landen in het vizier is en in procedures verwikkeld is, al jarenlang hier arbeiders organiseert voor grote Nederlandse bouwbedrijven. Het bedrijf houdt grote bedragen voor huisvesting en vervoer in, evenals sociale premies, die vervolgens niet worden afgedragen. Op het moment dat het dit bedrijf te heet onder de voeten wordt, houdt het op te bestaan en gaat het verder onder een andere naam. Ook hier speelt het belang van een effectieve handhaving. De wet werkt natuurlijk alleen als niet met slimme constructies de ketenaansprakelijkheid kan worden omzeild. Hoe kan de minister ervoor zorgen dat er ook aan dergelijke schijnconstructies een einde komt?
Een ander punt is de verantwoordelijkheid van werknemers. Die is groot in dit wetsvoorstel. Het is de werknemer die zijn werkgever aansprakelijk moet stellen. Bij zulke grote uitbuiters is angst de grote troef. Werknemers durven vaak geen stappen te zetten omdat ze weten dat ze meteen hun baan kwijtraken en binnen de kortste keren zonder salaris thuis in Portugal of Polen zitten. Hoe helpt de overheid om hun meer bescherming te bieden bij het aansprakelijk stellen zelf? En is er een mogelijkheid voor hen om gebruik te maken van een klokkenluidersregeling? Gaat de Arbeidsinspectie gegarandeerd aan de slag met anonieme meldingen over situaties van misbruik en uitbuiting? Ik krijg graag een nadere toelichting over de mogelijkheden en ondersteuning van werknemers bij het te gelde maken van hun rechten uit deze wet.
Ik kom op de morele verantwoordelijkheid van de overheid. In de zojuist genoemde uitzending van ZEMBLA kwam naar voren dat Rijkswaterstaat als grote opdrachtgever indirect met schavuiten als Atlanco Rimec werkt. Op een vraag aan de Arbeidsinspectie wat die daarvan vindt of daarmee doet, was het korte antwoord: dat is de eigen verantwoordelijkheid van het ministerie. Ik schrok daarvan. Het zou toch op zijn minst zo moeten zijn dat de overheid zelf het goede voorbeeld geeft. Of het nu gaat om ministeries of gemeenten, zij zullen zich er bij een aanbesteding van moeten vergewissen dat de werknemers volgens de regels worden behandeld, ook als het gaat om vele lagen daaronder. Hebben die overheden nu ook meer in handen met deze wet of worden zij pas aangesproken als de werknemers zelf de stap zetten om hen aansprakelijk te stellen? Wat doet de minister eraan om zelf te zorgen dat de overheid, al dan niet via de Arbeidsinspectie, op geen enkel niveau medeverantwoordelijk is voor dergelijke misstanden?
Gemeenten vervullen een belangrijke rol bij het toezien op adequate huisvesting. Hier zijn duidelijke normen en effectieve handhaving cruciaal. Hoe ziet de minister zijn regierol ten aanzien van die centrale overheden daarin?
Ik sluit mij voorts aan bij de vragen van mevrouw Kneppers over de zelfstandigen. Op welke wijze kan door opdrachtgevers of de Arbeidsinspectie een onderscheid worden gemaakt tussen schijnzelfstandigen en zelfstandigen?
Ik heb slot nog een vraag ter verheldering. Lidstaten kunnen op grond van artikel 12 van Richtlijn 2009/52 besluiten om een lijst van werkgevers die rechtspersonen zijn en die zijn beboet, openbaar te maken, om op die manier door naming-and-shaming de samenleving te informeren en bedrijven in hun reputatie te raken. In het onderhavige wetsvoorstel gaat het om bestuursrechtelijke openbaarmaking, maar is het niet net zo goed te kwalificeren als een punitieve sanctie zoals bedoeld in de richtlijn? Die beschouwt bekendmaking van bestraffing in verband met het overtreden van het verbod op illegale tewerkstelling onder verzwaarde omstandigheden als een straf. Ik krijg hierop graag een antwoord van de minister.
Kortom: we zijn blij dat deze wet nu voorligt en we hopen op een brede aanvaarding. We zijn er hiermee nog niet. We zullen echt aandacht moeten hebben voor de effectiviteit ervan en daarom de vinger aan de pols moeten houden. We hopen hierover dus ook nog vaker met de minister te spreken. Wij steunen de minister bij het zetten van verdere stappen op EU-niveau om het systeem sluitender te maken door omwegen te blokkeren. Een andere aanvullende stap is wat ons betreft ook de aanneming van de gewijzigde Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag op nader bepaalde overeenkomsten van opdracht. Ik roep mijn collega's in deze Kamer op om hier snel goedkeuring aan te geven.
De heer Elzinga i (SP):
Voorzitter. De SP-fractie vindt het een goede zaak dat wij vandaag het wetsvoorstel Wet aanpak schijnconstructies bespreken. Het is hoog tijd dat we schijnconstructies stevig aanpakken. Wettelijke afspraken over beloning, alsook loonafspraken in cao-verband en op individuele contractbasis, worden helaas steeds vaker omzeild door zowel legale als illegale schijnconstructies. Dat leidt in directe zin tot verdringing, onderbetaling en uitbuiting, maar zet ook via oneerlijke concurrentie een negatieve druk op arbeidsvoorwaarden in een breder verband. Het leidt daarnaast ook tot ondermijning van solidariteit omdat schijnconstructies worden gebruikt om lagere belastingen en minder of geen sociale premies te betalen.
Het onderhavige wetsvoorstel is een niet onbelangrijke eerste stap in de aanpak van schijnconstructies. Hopelijk kunnen we het voorstel dan ook snel aannemen, want het geeft werknemers en vakbonden een belangrijk instrument in handen om ontduiking van beloningsafspraken tegen te gaan, al zijn we er ook na aanname van dit wetsvoorstel nog lang niet.
Sinds drie decennia, in sommige landen al iets langer, staan de rechten van werknemers en hun organisaties internationaal onder toenemende druk, en daarmee ook de arbeidsvoorwaarden. Deels komt dat door globalisering en technologische ontwikkelingen, als gevolg waarvan de internationale concurrentie is verhevigd en bedrijven meer en eerder werk verplaatsen en uitbesteden. Maar voor een aanzienlijk deel komt het ook door veranderingen in beleid van regeringen overal ter wereld. Het resultaat is dat wereldwijd de arbeidsinkomensquote stelselmatig daalt en bijna overal de inkomens- en vermogensongelijkheid is toegenomen. De OESO wijt dat in een recent onderzoek voor een niet te onderschatten deel aan de opmars van flexibele arbeid, zoals tijdelijke contracten, uitzendwerk en schijnzelfstandigheid. Arbeidsmarkten die te rigide zijn, hinderen de economische ontwikkeling, zo leert vergelijkend onderzoek van de OESO ons, maar arbeidsmarkten die te flexibel zijn eveneens. Dat is voor velen wellicht een nieuw inzicht. In Nederland is de flexibilisering naar de inschatting van mijn fractie doorgeschoten. Sinds 1995 is meer dan de helft van de werkgelegenheidsgroei in OESO-landen flexibel, maar waar een aantal landen sinds 2007 ook nog groei van vaste contracten laat zien, is in Nederland vooral een verschuiving van vast naar flexibel waarneembaar. Er is sprake van toename van flexwerk en afname van reguliere banen met een vast contract.
We kennen vele, misschien dus wel te veel, flexibele vormen van arbeid, en in elk geval een te groot gebruik hiervan. Een beperkte flexibele schil is goed om sneller te kunnen reageren op veranderende omstandigheden op de arbeidsmarkt. Als deze schil relatief klein is, dan bieden de flexibele banen bovendien aan nieuwkomers op de arbeidsmarkt een opstapje naar banen met meer zekerheid. Als de flexibele schil daarentegen groot is, blijven te veel — en in ons geval steeds meer — mensen gevangen in deze schil, met weinig contractzekerheden en met veelal beduidend slechtere arbeidsvoorwaarden. Dat zal de minister toch ook zo zien?
Een van de redenen van de grote omvang van deze schil is niet alleen het legitieme gebruik van flexibele constructies, maar ook het misbruik ervan. Ook in dat licht is het van groot belang het gebruik van schijnconstructies hard aan te pakken. Er zijn vele soorten schijnconstructies: misbruik van de uitzend-cao en ontduiking van de arbeidsvoorwaarden uit de cao die geldt voor de sector waarin gewerkt wordt, werk via een op papier buitenlands uitzendbureau of een buitenlandse dochter van een Nederlands uitzendbureau, bedoeld om in Nederland alleen het minimumloon te betalen en sociale premies op een veel lager niveau, misbruik van regelingen voor extraterritoriale kosten, contracting en uitbesteding aan een uitzendbureau, of payrolling in plaats van alleen het personeel in te huren, om zo de cao te ontduiken, payrolling in het algemeen en doorleen- of ketenconstructies.
Tegen dergelijke misbruikconstructies en tegen illegale ontduiking van het wettelijk minimumloon is voorliggend wetsvoorstel een relevant instrument. De SP-fractie verwelkomt het daarom zeer, al was het mogelijk sneller en efficiënter geweest om direct de eindopdrachtgever aansprakelijk te kunnen stellen. Maar goed, zo zal het uiteindelijk ook wel werken. Het probleem zal er echter niet mee verdwijnen, want de kern van het probleem wordt met dit voorstel nog niet aangepakt en niet alle schijnconstructies worden bestreden.
Op de kern van de zaak kom ik zo terug, maar eerst ga ik in op misschien wel de belangrijkste schijnconstructie, te weten de schijnzelfstandigheid. Dit voorstel laat de schijnzelfstandigheid geheel buiten beschouwing. Wanneer mogen we op dat punt van de minister verdere actie verwachten? Dit is niet onbelangrijk, omdat schijnzelfstandigheid een aanzienlijk deel van het probleem met schijnconstructies betreft en nu heel wat mensen met een overeenkomst van opdracht feitelijk aan het werk worden gezet tegen een beloning onder het minimumloon. Het niet respecteren van wettelijke minimumnormen valt zeker in de categorie "uitbuiting" en het tegengaan ervan zou prioriteit nummer één moeten zijn van elk fatsoenlijk kabinet en bijbehorende coalitiepartijen.
Toen het respecteren van de wettelijkminimumloonvoorwaarde door werkgevers die mensen onder een overeenkomst van opdracht willen laten werken hier ruim een jaar geleden werd besproken, bleek de minister echter niet op steun vanuit de eigen coalitie te kunnen rekenen en werd het wetsvoorstel op zijn verzoek aangehouden. Hij zei op 1 april 2014 heel hard te gaan werken om bij de behandeling van de bredere Wet aanpak schijnconstructies in deze Kamer de bezwaren tegen zijn aanpak van schijnzelfstandigheid te hebben weggenomen. Dat is vandaag. Moeten we inmiddels constateren dat hij er nog niet hard genoeg voor heeft gewerkt? Welke pogingen heeft de minister precies ondernomen? Toen hier drie leden van de coalitie een dissident standpunt hadden, sloeg minister Schippers in het torentje met haar vuist op tafel. Heeft deze minister dat ook gedaan toen hier vorig jaar een hele fractie dissident bleek te gaan worden? lk hoor graag hoe de minister alsnog de ontduiking van het wettelijk minimumloon door middel van schijnzelfstandigheid wil tackelen.
lk keer terug naar het voorstel dat we vandaag wel behandelen en naar wat ik daarin nog mis. De snelle opmars van de flexibele arbeid in Nederland is niet, zoals vaak is betoogd, te wijten aan de rigiditeit van het vaste contract. Dat valt namelijk wel mee. De oorzaak is veel meer gelegen in het grote verschil in kosten. Voor het gemak van flexibiliteit wordt door werkgevers niet extra betaald. Nee, daar wordt juist een scala aan extra kortingen op gegeven, zoals mindere arbeidsvoorwaarden en aftrekposten voor schijnzelfstandigen. En juist die kostenvoordelen voor werkgevers leiden tot het massale misbruik via schijnconstructies.
Het voorliggende wetsvoorstel geeft wel handvatten om onderbetaling op het loon aan te pakken, maar laat ontduiking van secundaire arbeidsvoorwaarden buiten schot. Het laat mede daardoor het principe onaangetast dat flex in veel gevallen goedkoper is dan vast. Zolang er op grote schaal kosten gedrukt kunnen worden door flexkrachten, in welke vorm dan ook, in te zetten in plaats van vaste krachten, zullen steeds nieuwe schijnconstructies gezocht en gevonden worden. Ziet de minister dat ook? Welke mogelijkheden ziet hij nog om schijnconstructies verder te ontmoedigen? Vindt hij niet ook dat flexibiliteit een prijs mag hebben?
Mijn fractie kijkt uit naar de antwoorden.
De heer Backer i (D66):
Voorzitter. De fractie van D66 is niet minder dan de minister of de SP-fractie begaan met de misstanden in sommige sectoren en met de weerloze positie waarin met name migranten aan het uiteinde van een keten kunnen geraken. De fractie van D66 is er echter niet van overtuigd dat het wetgevingsoffensief van de minister, met de Wwz, de aanpassing van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en dit voorstel, de zegeningen gaat brengen die hij ervan verwacht. Het concept van de wet als kunstwerk, een titel van onze betreurde collega Witteveen, wordt misschien iets te letterlijk genomen. Want, en dat is eigenlijk mijn hoofdpunt, is wetgeving wel de oplossing? Of, en nu sluit ik een beetje aan bij het punt van collega Strik, is de handhaving van de bestaande situatie niet iets wat de voorkeur zou moeten hebben? Ik bedoel dan de handhaving door de inspectie, niet de handhaving van misstanden. De gevarieerde werkelijkheid ondervindt vaak evenveel verstoringen van de verbeteringen die sommige wetgevende interventies teweegbrengen. Er moet met dit voorstel nu ook al een kleine reparatie plaatsvinden van de Wvz. Dat zou toch te denken moeten geven.
Niet voor niets dringen wij, en ook de collega's aan de overkant, al langer aan op intensivering van de inspecties. Er zijn misstanden, maar het dreigt ook een beetje een slang te worden die in zijn eigen staart probeert te bijten. Omdat er betrekkelijk weinig mankracht is — de inspectie wordt wel versterkt, maar toch te weinig — ontbreken de harde cijfers over de werkelijke omvang van de misstanden vaak. Daardoor krijg je ook weer kritiek op een wetsvoorstel zoals het onderhavige. Men leze het kritische advies van de Raad van State. Dat roept dan weer de proportionaliteitsvraag bij wetgeving op.
Het is Verantwoordingsdag geweest in de Tweede Kamer. Er zijn waarschijnlijk nieuwe cijfers bekend. Ik zou aan de minister willen vragen om die met ons te delen, zodat wij die kunnen meenemen in het debat. Ik doel op cijfers over de inspecties en de effecten daarvan: wat heeft men aangetroffen?
Het is al eerder ter sprake geweest: de minister had vandaag plenair, samen met de behandeling van het voorliggende wetsvoorstel, de behandeling van het geparkeerde wetsvoorstel 33623 willen voortzetten. Dat betreft de wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag; ik noem het maar even de "wet-ovo". Wij hebben hierover op 18 februari 2014 gesproken. In dat debat kwam de keuze aan de orde of de grens tussen de figuur van de arbeidsovereenkomst en die van de overeenkomst van opdracht in het Burgerlijk Wetboek, die nu helder onderscheiden is, via de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag zou moeten worden vertroebeld of verbeterd of verruimd. Mijn fractie vond dat bezwaarlijk. Er is sindsdien eigenlijk niets aan het voorstel veranderd. Een hervatting van de behandeling daarvan zouden wij niet hebben gesteund. Wij vinden dat ook geen goede gedachte, anders dan een aantal collega's zojuist hebben betoogd. Dat wordt nog een interessant debat in de toekomst.
Bij de bestudering van dit voorstel heb ik mij wel gerealiseerd waarom de minister deze beide wetsvoorstellen in één beweging had willen behandelen. Zij zijn geschreven vanuit dezelfde bewogenheid om misstanden te corrigeren. Het zijn ook interventies vanuit de overheid die, anders dan vaak in de publiekrechtelijke sfeer, met bijvoorbeeld boetes, ketenaansprakelijkheid of premies, in de privaatrechtelijke relaties ingrijpen. In beide relaties wordt er een "construct" ingevoerd waarbij de contractvrijheid tussen partijen beperkt wordt ten behoeve van een goede zaak. Er zijn echter wel verschillen. De goede zaak bestaat in het voorstel dat wij vandaag hebben geagendeerd uit een opdrachtketen waarin de laatste werknemer in de keten voor zijn loonvordering toch verhaal kan vinden bij de opdrachtgever. In het geval van de schijnconstructies zou de bevoegdheid bij de inspectie worden gelegd om, kort gezegd, te beslissen wat de aard van de contractuele relatie is. In het voorstel dat wij vandaag bespreken, krijgt van rechtswege de werknemer een recht dat hij al dan niet kan inroepen. Maar dat is dan tenminste nog een partijbeslissing en niet een inspectiebeslissing. Dat vind ik systematisch, vanuit het burgerlijk recht, beter te verdedigen.
De techniek van die verhaalsmogelijkheid is in de stukken uitvoerig besproken. Ik wil daar nu niet te ver op ingaan. De kern is dat krachtens art. 616a BW, zoals voorgesteld, indien de arbeid wordt verricht in dienst van de werkgever ter uitvoering van een overeenkomst van opdracht of een overeenkomst van aanneming van werk, de werkgever en diens opdrachtgever hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de voldoening van het aan de werknemer verschuldigde loon. Elk beding om een dergelijk verhaal op een contractspartij in de keten buiten werking te stellen is krachtens art. 616f nietig. De praktijk is natuurlijk nu al dat partijen vrijwaringen overeenkomen in hun aanbesteding of hun opdracht. Ik lees en begrijp het zo dat die vrijwaring geen derdenwerking heeft. Met andere woorden, de werknemer wordt verhaal geboden op basis van de wet via het construct van de hoofdelijkheid. Als de wet wordt aangenomen, zou hij dat kunnen effectueren. In de praktijk zijn daar natuurlijk nog tal van problemen bij; ik geloof dat de heer Elzinga dat ook al aangaf. Maar goed, het recht is er in ieder geval wel.
Waarom is dit in de wetgevingstechnische kant nog wel een issue waar ik een tijd op heb zitten studeren? Dat is omdat het naar de aard van de gevarieerdheid van de bedrijvigheid in het land nog best ingewikkeld is om dat te activeren. Maar goed, het is voldoende besproken. Het zal trap-op, via de werkgever en tussenliggende schakels bij de opdrachtgever terechtkomen. Daarmee zijn ook frivolous claims op diepe zakken voorkomen. Dat was een reële zorg aan de kant van werkgevers, want de specialisatie in ketens, en soms in lange ketens, is niet altijd gebouwd om iets te ontduiken — je zou het nu bijna denken als ik naar collega Elzinga luister — maar heeft ook gewoon te maken met specialisatie en de organisatie van werk. Het is niet altijd eenvoudig voor bonafide bedrijven, die alle inspecties uitvoeren en alle eisen in hun contracten stellen, om precies te weten wat er enkele verdiepingen lager in de keten gebeurt. Ik denk dat collega Kneppers terecht een vraag stelde op dat punt. Het is ook nog niet zo eenvoudig om te kunnen vaststellen wat de relatie daar dan is. Is het een werkelijke werknemer-werkgeversopdracht, of is het een reële zelfstandigheidsrelatie?
De disculpatiegrond voor de opdrachtgever op wie verhaal genomen wordt, is naar aanleiding van vragen van onder andere onze fractie in de schriftelijke voorbereiding al goed en uitvoerig besproken. Ik vat het maar even voor mijzelf als volgt samen: er is geen richtsnoer voor de disculpatie anders dan een open norm en alle omstandigheden van het geval tellen mee om verwijtbaarheid vast te stellen. Eén ding is helder: het is geen risicoaansprakelijkheid van de opdrachtnemer. Er is ook een balans, omdat — ik keer terug naar mijn openingsparagraaf — de werknemer in de praktijk zal moeten aantonen dat het hier echt aan de orde is. Dan zal hij kunnen slagen. Ik vrees echter wel dat het een lastige, uphill battle zal zijn.
Ter afronding stel ik vast dat er ook een paar praktische verbeteringen in het wetsvoorstel staan, zoals voorschriften voor loonstrookjes, giraal betalen van het minimumloon en informatie-uitwisseling van de cao-handhavers. Het spreekt mij ook zeer aan dat de minister de ambitie heeft om dit bij het Europees voorzitterschap aan de orde te stellen. Over een uphill battle gesproken … Ik ga ervan uit dat mocht dit wet worden, dat ook het niveau is dat hij Europees wil bereiken. Dat zou goed zijn voor de harmonisatie van de interne markt. Ook daarmee kunnen weer misstanden worden voorkomen.
Ik heb een aantal reserves uitgesproken. Mijn fractie is benieuwd naar de toelichting van de minister. Ik zie ook een aantal uitvoeringsproblemen, die al aan de orde zijn gesteld. Ik denk dat wij met name moeten leren van de invoering van een aantal complexe wetgevingsvoorstellen van de laatste maanden. Laten we proberen om het zorgvuldig en zo goed mogelijk te doen. Als we daar een wat langere termijn voor nodig hebben, zou dat de voorkeur moeten hebben. Daar is mijn fractie voor. Het is nuttig en wenselijk om dat te doen, wellicht met uitzondering van de flexparagraaf, want die betreft eigenlijk een reparatiestukje.
Tot slot. We hebben vandaag geen maidenspeeches maar wel farewell speeches. Ik ben de laatste spreker, dus ik kan het mij veroorloven om nog mijn collega Terpstra te danken voor zijn zeer collegiale en leerzame interventies, waarbij zijn zelfrelativering voor mij altijd een voorbeeld is geweest. Ook dank ik collega Kneppers voor de vele zaken die wij samen hebben bepleit en de moeizame afwegingen die wij hebben gemaakt in deze Kamer. Voor degenen die dit vak niet beoefenen zeg ik dat je met elkaar een heleboel werk in een heel korte tijd moet doen. Dan is collegialiteit belangrijk.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Backer. Dat waren wijze woorden.
De vergadering wordt van 14.52 uur tot 15.18 uur geschorst.