Behandeling Wet maatschappelijke ondersteuning 2015



Verslag van de vergadering van 7 juli 2014 (2013/2014 nr. 37)

Aanvang: 19.08 uur

Status: gecorrigeerd


Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015) (33841).


De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van harte welkom in de Eerste Kamer.

De beraadslaging wordt geopend.


De heer Flierman i (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Vandaag bespreken wij in deze Kamer het laatste van een reeks ingrijpende voorstellen in het sociaal-maatschappelijk domein, waarmee de regering een aantal belangrijke taken overdraagt aan de gemeenten. Tegelijkertijd is dit het eerste wetsvoorstel waarmee de plannen voor de hervorming van de langdurige zorg vorm krijgen. Die voorstellen hebben grote gevolgen voor het openbaar bestuur, maar hebben natuurlijk in de eerste plaats grote gevolgen voor de burgers in dit land.

De noodzaak van een hervorming van de langdurige zorg staat voor de CDA-fractie niet ter discussie. Uit vele bronnen blijkt dat Nederland aan deze zorg een snel groeiend en veel groter deel van zijn bbp besteedt, dan andere West-Europese landen. Een ingreep in deze sector was dan ook onvermijdelijk als we essentiële zorg duurzaam betaalbaar willen houden. Daarover zijn de meeste partijen het wel eens.

Met het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken, wordt de verantwoordelijkheid voor ondersteuning en participatie van mensen die niet meer op eigen kracht aan het maatschappelijk verkeer kunnen deelnemen geheel een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Daarbij wil de regering dat we uitgaan van wat mensen nog wel zelf kunnen of met hun familie of sociaal netwerk kunnen regelen. Aanvullend daarop voorziet de gemeente in ondersteuning in de vorm van algemene voorzieningen of maatwerk.

De kern van deze voorstellen sluit prima aan op het CDA-gedachtegoed. Sommige inleidende passages uit stukken van de regering lijken een-op-een uit ons verkiezingsprogramma geknipt. Ik citeer: "Wij bepleiten een verschuiving binnen de zorg naar preventie en naar zelf- en samen-redzaamheid. (…) We zetten de mens en zijn zorgvraag centraal door hem, waar nodig met ondersteuning vanuit de gemeente, in staat te stellen zo lang als mogelijk zelf de regie op de zorg te voeren. Er hoort ook bij dat mensen zo lang mogelijk in hun eigen thuissituatie kunnen blijven wonen." Voorzitter, kiest u maar of deze tekst uit het CDA-verkiezingsprogramma, of uit een brief van de staatssecretaris aan deze Kamer komt. De staatssecretaris claimt zo nu en dan, in ieder geval in gesprekken met CDA'ers, dat hij eigenlijk vooral CDA-beleid uitvoert. Hoe dan ook, we zouden denken: hulde, wellicht een nieuw lid voor onze partij?

De vraag is echter of onze sympathie voor de hoofdlijn van de decentralisatie en de hervorming van de langdurige zorg stand houdt bij de beoordeling van de uitwerking van die lijn in deze wet, en van de uitvoerbaarheid van de voorstellen. Zijn de randvoorwaarden om deze wet tot een succes te maken aanwezig? Die vraag, de toets op de kwaliteit van wetgeving en op de uitvoerbaarheid ervan, is er bij uitstek één die in deze Kamer aan de orde is. Om die vraag te beantwoorden zal ik in mijn bijdrage het voorstel bezien vanuit het perspectief van de burger, de gemeenten, de zorgaanbieders en vanuit het perspectief van de nationale overheid. Tot slot willen we stilstaan bij de transitie en transformatie.

Burgers die ondersteuning behoeven, zullen vaker worden aangesproken op hun mogelijkheden om zelf, via huisgenoten of hun sociaal netwerk die ondersteuning te regelen. Lukt dat niet, dan biedt de gemeente hulp, in de eerste plaats ondersteuning in de vorm van algemene voorzieningen. Tot zover lijkt alles nog overzichtelijk voor de burger, maar als hij of zij een maatwerkvoorziening nodig heeft wordt dat anders. Dan komt er eerst een onderzoek, waarna een aanvraag kan volgen. In dat onderzoek wordt ook bezien in hoeverre huisgenoten, een sociaal netwerk of mantelzorgers in de hulpbehoefte kunnen voorzien. Een onafhankelijke cliëntondersteuner staat de aanvrager bij. We vragen ons wel af of die ondersteuning inmiddels echt onafhankelijk is geregeld, bijvoorbeeld in afspraken tussen gemeenten, MEE en het ministerie. Zijn daarover inmiddels sluitende afspraken met alle gemeenten gemaakt? Recente signalen van MEE Nederland duiden erop dat dat nog niet geborgd is. Graag horen we hoe de staatssecretaris ervoor gaat zorgen dat dat die afspraken er alsnog en bijtijds komen.

Ook blijft voor ons de vraag of die onderzoeksfase in alle gevallen nodig is. Waar het gaat om een eenduidige ondersteuningsvraag zou men zich toch ook rechtstreeks tot de gemeente kunnen wenden. Die kan altijd nog besluiten dat eerst onderzoek zou moeten plaatsvinden. Uit de antwoorden van de regering zou je kunnen afleiden dat in ieder geval de gemeente kan besluiten dat een voorafgaand onderzoek niet nodig is. Als de gemeente het onderzoek niet of niet tijdig uitvoert, zo lezen we, kan de cliënt wel direct een aanvraag indienen. Zou de staatssecretaris dat nog eens willen verduidelijken?

Daarnaast maken we ons nog steeds grote zorgen over de toeleiding van burgers naar de goede regeling. In aansluiting op ondersteuning is immers sprake van zorg krachtens de Zorgverzekeringswet, en langdurige zorg krachtens de nieuwe Wlz. Wij vrezen dat er tussen gemeenten, zorgverzekeraars en CIZ met regelmaat discussie ontstaat over de vraag wie verantwoordelijk is voor het oppakken van de hulpvraag vanuit de burger. De regering wijst er steeds op dat iedereen zijn verantwoordelijkheid kent, maar het gaat natuurlijk niet om de mensen bij wie de hulpvraag en de betreffende regeling op voorhand duidelijk is, maar vooral om de twijfelgevallen. Niemand heeft voor deze hulpvragers een overkoepelende eindverantwoordelijkheid. Partijen hebben er wel belang bij, in ieder geval financieel, om de hulpvraag door te schuiven, waarmee de hulpvrager dus tussen wal en schip terechtkomt. Onze vragen naar de eindverantwoordelijkheid dienaangaande zijn wat ons betreft nog steeds niet bevredigend beantwoord. Ik hoop dat de staatssecretaris daarin alsnog kan voorzien.

Dan is er de eigen bijdrage. Als je ondersteuning van de gemeente krachtens de Wmo, of zorg op basis van de Wlz nodig hebt, is er een verplichte eigen bijdrage, waarbij met inkomen wordt rekening gehouden. Als je een aandoening hebt waarbij de zorg via de zorgverzekeraar wordt geleverd — dat kan ook een langdurige of levenslange aandoening zijn — dan is die eigen bijdrage er niet, behoudens het voor iedereen geldende eigen risico. Het is ons duidelijk dat het hier om verschillende wettelijke regimes gaat, maar vanuit de burger bezien blijft het onredelijk, of ten minste onlogisch. Wat is nu eigenlijk de logica in de toedeling van cliënten met bepaalde langdurige beperkingen of aandoeningen aan de Wmo, Wlz of zorgverzekeraars? We zouden dat graag nog eens van de staatssecretaris zelf horen.

Een ander aspect, vanuit het perspectief van de burger en ook vanuit dat van de gemeente, is het gegeven dat in de onderbouwing van de taakstelling de grootste bezuiniging juist op de hulp in het huishouden is gelegd. Dat lijkt ons onlogisch, juist als je ernaar streeft mensen zo lang mogelijk thuis te laten wonen. Ook verschillende wethouders, onder andere uit de grote steden, maken zich op dit punt terecht grote zorgen. We horen graag nog eens uitgelegd waarom dit naar het oordeel van de staatssecretaris wel logisch is, wij horen eerlijk gezegd nog liever dat hij nog ruimte ziet om op dit punt aan de zorg tegemoet te komen.

Dat brengt mij bij het perspectief van de gemeente. Ook vanuit dat perspectief zijn er nog tal van vragen. De belangrijkste is natuurlijk of uiteindelijk de beleidsvrijheid en de financiële ruimte van de gemeenten toereikend zijn. Wil een gemeente adequaat maatwerk kunnen leveren dan moet ze veel beleidsvrijheid hebben. We zien achter in de parlementaire discussie voortdurend pogingen om die beleidsruimte in te perken door kaders te formuleren, rechten veilig te stellen en budgetten te oormerken. Ik denk onder meer aan het amendement-Van Dijk/Van 't Woud op stuk nr. 89, dat beoogt de aanspraken uit de "oude" Wmo zonder meer over te hevelen naar de nieuwe wet. Officieel is de staatssecretaris blij met dat amendement, maar als je echt beleidsvrijheid nastreeft voor gemeenten, kan dat niet waar zijn. Zou de staatssecretaris hierop willen ingaan?

Naarmate de beleidsvrijheid verder beperkt wordt, zal het lastiger worden om met de sterk gekrompen budgetten op lokaal niveau maatwerk te leveren. De CDA-fractie heeft veel vertrouwen in de mogelijkheden en het verantwoordelijkheidsbesef op lokaal niveau, maar men moet naast de beleidsruimte ook de financiële mogelijkheden hebben. Inmiddels is voor het overgangsjaar 2015 de nodige pijn weggenomen, en daarmee zijn de aanspraken van de huidige cliënten voor een belangrijk stuk veiliggesteld, maar in 2016 wordt het echt spannend. Is er dan voldoende ruimte, ook voor nieuwe cliënten? Zeker is het niet, dat is het enige wat vaststaat. Dat brengt me tot de vraag hoe de regering kijkt naar het budget voor 2016. Is er de bereidheid om, indien de monitoring uitwijst dat er bijvoorbeeld voor nieuwe cliënten te weinig ruimte is, alsnog extra budget aan het Gemeentefonds toe te voegen? Wij zouden graag een reactie van de regering horen.

Naast het totaalbedrag is de verdeling van het budget over de gemeenten een belangrijk gegeven. De cijfers zijn in mei verstrekt, maar deze leiden nog tot heel veel vragen, en tot onverklaarbare verschillen. Hoe ver is men inmiddels met de beoordeling van het materiaal en hoe worden eventuele problemen opgelost? Kan de staatssecretaris, of wellicht de minister als beheerder van het Gemeentefonds, daar een toelichting op geven? Gemeenten hebben pas dit najaar zicht op de werkelijke aantallen cliënten in hun gemeenten, en eigenlijk kan men dan pas echt beoordelen of gemeenten de huidige en de toekomstige vraag aankunnen. Eigenlijk kunnen we pas dan bepalen of de invoering van de Wmo haalbaar is.

Wij horen ook graag hoe de regering denkt over de ontwikkeling van de financiële ruimte de komende jaren bij de gemeenten. Tot nu toe liep die in de pas met de ontwikkeling van de rijksbegroting, maar nu een zo belangrijk segment van overheidszorg wordt overgedragen aan gemeenten, rijst de vraag of een trendmatige aanpassing nog wel volstaat. De volumegroei van het budget van het ministerie van VWS was de afgelopen jaren aanmerkelijk hoger dan de trend. In hoeverre worden gemeenten in de toekomst gecompenseerd indien de vraag naar de ondersteuning waar zij verantwoordelijk voor zijn meer dan nu voorzien groeit? Hoe ziet de beheerder van het Gemeentefonds dat? Ik merk daarbij op dat de andere twee partijen in het zorgstelsel, de verzekeraars en het Rijk via de AWBZ, veel meer mogelijkheden hebben om extra inkomsten te genereren indien de ontwikkeling van de vraag naar zorg daartoe aanleiding geeft, namelijk via premie- of belastingverhogingen.

Dat brengt ons ook nog even bij het gemeentelijk belastinggebied. De minister van Binnenlandse Zaken spreekt in zijn brief aan de Tweede Kamer van de grootste decentralisatieoperatie van de afgelopen decennia. Dan rijst voor ons de vraag of de gemeenten ook niet meer financiële armslag via hun eigen belastinggebied zouden moeten krijgen. Als de gemeenten als democratisch werkende lichamen in het brede sociale domein echte afwegingen moeten kunnen maken, horen daar de mogelijkheid en het recht bij om de inwoners via een belasting een bijdrage te vragen. Het eigen belastinggebied van gemeenten is echter de afgelopen jaren alleen maar verkleind. Dat vinden wij een ongerijmdheid. Ik wil hier niet op een concrete vorm ingaan, maar een verruiming, uiteraard met een gelijktijdige, liefst forsere vermindering van belastingdruk op nationale schaal zou niet onlogisch zijn. Zou de minister van Binnenlandse Zaken hier eens op willen reflecteren?

Gemeenten moeten ook organisatorisch klaar zijn voor hun nieuwe taken, inclusief de taken die zij krachtens de wetgeving die wij hier al aanvaard hebben, op hun bord krijgen. Ook daar hebben wij grote zorgen. Pas na aanvaarding van deze wet kunnen feitelijke cliëntgegevens ter beschikking komen. De gemeenten moeten voor 1 oktober met aanbieders tot afspraken komen, voor 1 november een beleidsplan en verordening maken en voor 1 januari de eerste besluiten nemen. In feite hebben zij voor de inkoop goed twee maanden en voor besluitvorming rond het beleid en de regels drie maanden de tijd. De omgekeerde volgorde, eerst informatie verzamelen, dan het beleid bepalen en op basis daarvan de inkoop laten plaatsvinden, lijkt ons overigens veel logischer. Dat kost dan wel wat meer tijd dan vier maanden. Daarbij moet men dan ook nog leren omgaan met de nieuwe opgaven. De gemeentelijke medewerkers moeten als het ware in de huid van de cliënt kruipen. Dat is beslist niet elke ambtelijk medewerker meteen gegeven. Dit is een enorme opgave in korte tijd. Hoewel iedereen optimistisch is, is er geen zekerheid. Ook in dit opzicht zou een definitief besluit over invoeren op een later moment zinvol zijn.

Een bijkomend aspect is dat vrijwel alle gemeentebesturen net nieuw zijn samengesteld. De staatssecretaris heeft veel vertrouwen in die besturen, maar dat neemt niet weg dat je je mag afvragen of je ze al meteen met zo'n enorme taak moet opzadelen.

Waar nodig gaan de gemeenten samenwerken op grond van de Wgr. De democratische controle op de uitvoering van een aantal Wmo-taken, een terrein dat uitermate beleidsgevoelig is en waar wij juist verlangen dat gemeenten er bewust keuzes maken, wordt daarmee op afstand gezet. Naar ik begrijp wil de regering in een ander opzicht de indirecte bestuurslaag juist in betekenis terugdringen. Hoe rijmt zij die inzet met de ontwikkelingen in het kader van de Wmo? Zou de minister van Binnenlandse Zaken daarop willen ingaan?

Dat brengt mij bij de aanbieders van zorg. Ook daarover leven nog veel vragen. In algemene zin bekruipt je soms ook wel het gevoel dat er terecht aandacht is voor de gemeenten als beleidsbepalers, terwijl de uitvoerders het maar moeten zien te rooien. Dat lijkt ons niet juist. In de eerste plaats is het de vraag hoe je als aanbieder omgaat met forse verschillen in gemeentelijke beleidsinzet. Onverminderd het belang van die beleidsruimte moet het voor aanbieders wel te managen zijn. Je kunt verwachten dat er op termijn een aantal basisvormen voor de uitvoering van beleid overblijven waar elke gemeente met een eigen inkleuring voor kiest. Overigens lijkt het me zelfs dan voor uitvoerend medewerkers van een aanbieder lastig bijhouden dat bij het passeren van de gemeentegrens de inzet kan veranderen.

Maar zover is het nog niet. Voorlopig is er vooral onduidelijkheid rond de vraag wat en hoeveel gemeenten bij wie gaan aankopen. De contracten tussen gemeenten en aanbieders moeten op 1 oktober rond zijn, maar als een aanbieder moet anticiperen op verlies aan werk, zal hij al veel eerder een ontslagprocedure inzetten. Immers, die vergt om en nabij een halfjaar. Gevolg: grote onzekerheid bij medewerkers en hun gezinnen, zeker in regio's waar het economisch niet voor de wind gaat. Ik sprak onlangs een wethouder uit zo'n gemeente, en die zei mij: de crisis heeft de mannen in onze gemeente, die in de bouw werkten, hard geraakt, en nu worden hun vrouwen, die veelal in de zorg werkzaam zijn, ook nog getroffen. Dat zijn sociale drama's, misschien niet meteen hier in de Randstad, maar zeker in andere delen van ons land. Wat doen we nu? Hebben de gemeenten ook hierin veel beleidsruimte en mogen ze het uitzoeken? Of kijkt de regering wat zij kan doen? Ik hoor graag een reactie.

Voorts zijn er vragen rond de overgang van onderneming. Is de voorliggende wet mede als gevolg van amendering niet een ticket om inefficiency van de ene naar de andere organisatie te verhuizen? Verschillende instanties benadrukken dat er een gerede kans is dat de rechter zal oordelen dat er wel degelijk sprake is van overgang van onderneming, ook al zegt de regering dat daarvan geen sprake is. Wil de staatssecretaris daar nog eens op ingaan, en dan ook expliciet de impact van amendering in de Tweede Kamer meenemen?

In de "oude" Wmo was het uitgangspunt dat de gemeenten niet zelf als aanbieder zouden optreden. Die bepaling is geschrapt. De vraag is nu of we willen dat de aanbieders van zorg in een private markt opereren, of dat we steeds meer regels gaan stellen. De wet lijkt, zeker na amendering, in dit opzicht op twee gedachten te hinken. Bovendien zijn er gemeenten die de uitvoering van de Wmo in eigen hand willen nemen. Nu willen wij gemeenten niet de ruimte ontnemen om op dit vlak eigen keuzes te maken, maar dat moet wel in een situatie van level playing field. Hoe ziet de regering dat en wordt de Wet markt en overheid, de andere Wmo, in dit kader van toepassing?

Een ander belangrijk thema is wat ons betreft de fiscale problematiek. Op zorg is geen btw verschuldigd, maar op het moment dat de ene aanbieder personeel bij de andere inleent, wel. De staatssecretaris verwijst in de stukken naar overleg met de fiscus, maar dat is nog niet afgerond en de fiscus staat niet meteen bekend als het meest meegaande onderdeel van de rijksdienst. Hoe staat het nu met dit overleg? Wij vinden het noodzakelijk dat dit helder is geregeld voordat de wet in werking treedt. Graag een reactie van de staatssecretaris.

Nu mensen langer thuis gaan wonen, zal er ook behoefte zijn aan meer aangepaste woningen. Verzorgings- en verpleeghuizen komen tegelijkertijd leeg te staan, omdat de verwijzing daarheen vermindert. De regering wijst op de mogelijkheden tot het ombouwen van deze voorraad voor zeg maar de Wmo-doelgroep. Daarnaast verwachten wij echter dat ook de noodzaak zal ontstaan om gewone woningen aan te passen. Weliswaar is er een beperking van de verhuurderheffing als een corporatie investeert in het ombouwen van verpleeg- of verzorgingshuizen. Is dat niet zo bij ombouw van de gewone voorraad? De woningcorporaties worden echter door de regering ook fors beperkt in hun investeringsruimte. Hoe gaan we dit dilemma aanpakken? Ziet de regering ruimte om voor corporaties en zorgaanbieders meer mogelijkheden te scheppen om in aangepaste woningen te investeren?

Hoewel geen aanbieders in letterlijke zin, noem ik hier toch ook nog de zorgverzekeraars. Zij krijgen in het gehele stelsel een belangrijke taak, maar zijn veel minder direct aanspreekbaar dan gemeenten. Welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris om hen aan te spreken, en hen zo nodig, collectief of individueel, te kunnen corrigeren?

Dat brengt mij bij de rijksoverheid, die stelselverantwoordelijk blijft. Wat verstaan we daar eigenlijk onder? Dat zaken gemonitord worden? Akkoord, maar wat doen we als er problemen worden geconstateerd? In de richting van een individuele gemeente is nog wel het een en ander voorzien, maar welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris om andere partijen, zoals de zorgverzekeraars, aan te sturen als zich generieke problemen aandienen, zoals een tekort aan budget? Waaruit bestaat dan de hulp die de regering gaat bieden? Betere regelgeving, dat wil zeggen meer mogelijkheden voor de spelers in het veld om hun taak goed op te pakken? De vraag of gemeenten, CIZ en zorgverzekeraar er bij "grensgevallen" uitkomen, noemde ik al als een potentieel probleem. Evenzo de vraag of het denkbaar is dat extra budget beschikbaar komt als blijkt dat de zorgvraag meer dan trendmatig toeneemt.

De bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de SVB en het CAK, die beide voor de gemeenten taken gaan uitvoeren, blijft uiteindelijk op nationaal niveau berusten. Is voldoende gewaarborgd dat de gebruikers, in casu gemeenten, betekenisvolle zeggenschap krijgen? Wil de staatssecretaris hier nog eens op ingaan?

Mevrouw Barth i (PvdA):

Ik wil de heer Flierman graag een verhelderende vraag stellen. Ik heb hem aan het begin van zijn betoog horen zeggen dat het CDA het belangrijk vindt dat de snelheid van de groei van de zorgkosten naar beneden gaat. Dat heb ik hem horen zeggen. Tegelijk heb ik de heer Flierman een paar keer in zijn inbreng horen zeggen dat er naar zijn mening geld bij moet als het heel moeilijk wordt, als blijkt dat de uitgaven boven trendmatig stijgen. Hoe verhouden die twee uitgangspunten zich tot elkaar in zijn inbreng?

De heer Flierman (CDA):

Dat lijkt mij toch niet zo ingewikkeld? We hebben gezien dat de uitgaven voor zorg, macro bezien, fors gegroeid zijn; die zijn veel forser gegroeid dan in andere West-Europese landen. Dat die uitgaven onder controle gebracht moeten worden, staat voor ons en veel andere partijen — waaronder die van mevrouw Barth volgens mij — dus helemaal vast. Dat neemt niet weg dat als je één niveau dieper kijkt en je constateert dat er concrete problemen zijn bij gemeenten, bijvoorbeeld omdat de zorgvraag in de doelgroep toeneemt of omdat de verwachte oplossingsruimte, die bijvoorbeeld zit in het inschakelen van sociale netwerken en mantelzorgers, niet zo groot is als de regering nu verwacht, je te maken krijgt met een heel lastig probleem. Het lijkt mij niet de bedoeling dat gemeenten dan met de rommel en de problematiek blijven zitten en maar moeten zien hoe zij het oplossen. Ik vind dat het Rijk daarop aanspreekbaar moet zijn. Dat kan in laatste instantie ook betekenen dat er extra budget beschikbaar komt. Er is tenslotte in de afgelopen maanden in een aantal rondes ook extra budget beschikbaar gekomen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Dat uitgangspunt snap ik heel goed. Tegelijkertijd vraag ik mij het volgende af. U zegt dat gemeenten niet met de rommel mogen blijven zitten. Waar moet dan, in de visie van het CDA, de beperking van de snelheid van de groei vandaan komen?

De heer Flierman (CDA):

Het debat daarover is veel breder dan dit debat. We hebben nu eenmaal met een aantal demografische gegevens te maken. Die betekenen dat de doelgroep in de komende jaren groeit, dat nadrukkelijk moet worden nagedacht over de vraag: hoe kunnen we de ondersteuning aan mensen anders organiseren dan alleen via de AWBZ of via rijksfinanciering? Gemeenten hebben bewezen dat zij dat effectiever kunnen doen dan het Rijk. Dat is naar mijn mening een vaststaand feit. Ik hoop dan ook dat we hiermee een heel eind komen. Als blijkt dat we toch met een aantal ernstige probleemsituaties blijven zitten of als de problematiek in sommige gemeenten zo groot blijkt te zijn dat daaraan iets gedaan moet worden, dan mag dat niet worden uitgesloten. Waar het budget dan vandaan komt, is een macroafweging die we dan zullen moeten maken met alle plussen en minnen die in de begroting verwerkt worden. Ik wil daarin nu nog geen keuzes maken.

We hebben het in dit proces steeds over transitie en transformatie. Tot slot van mijn bijdrage wil ik bij beide nog stilstaan. De transitie gaat over de overdracht van taken, dus over de eerstkomende maanden en ook wel over de start van het werk in de nieuwe situatie. We hebben daar talrijke vragen over gesteld, maar gerust zijn we niet. De berichten over de haalbaarheid van de hele operatie zijn eerder verontrustend. Wat zegt de voortgangsmonitor voor de gemeenten, inclusief de vijf focuspunten, nu? We hebben zondagmiddag de laatste rapportage ontvangen. Welke kleur heeft die rapportage volgens de staatssecretaris? Groen, alles gaat naar wens, of oranje — en dan niet in voetbaltermen, voorzitter — of rood? Er zijn teams die waar nodig gemeenten ondersteunen. Voor zover het om ambtelijk-technische problemen gaat, zal dat ongetwijfeld zinvol zijn, maar bestuurlijk-politieke complicaties? Die worden door zo'n ambtelijk team uit Den Haag niet opgelost. Juist dat type problemen moet in de gemeente in onderling overleg worden opgelost. Dat vergt enige tijd, en die is er niet. Hoe ziet de staatssecretaris dat?

De regering gaat een algemene transitiecommissie voor de decentralisaties instellen, maar over de inrichting weten we nog niets. Wellicht kan de minister van BZK daarop morgenochtend ingaan. Een transitieautoriteit, die we voor de Jeugdwet wel hebben ingesteld, komt er voor de Wmo niet. Dat is temeer merkwaardig, nu bij de Wmo in korter tijdsbestek zaken geregeld moeten worden. Ook de aanbieders vragen om een plek waar ze concrete zorgen kunnen neerleggen. Zou een met bevoegdheden beklede autoriteit ook hier toch niet zinvol zijn? Of zou de transitiecommissie een bevoegdheid, of ten minste een hele zware adviestaak, in het bepalen van het invoeringsmoment moeten krijgen? Ik hoor hierop graag een reactie van de regering.

We hebben de staatssecretaris gevraagd of er een "go/no-go"-moment is en zo ja, wanneer. Zicht op de voortgang van de voorbereidingen bij gemeenten, zicht op de afspraken en contracten met aanbieders en zicht op de budgetten en cliëntgegevens komen eerst dit najaar aan de orde. Kan de regering de hele operatie nog uitstellen, als partijen in het veld, gemeenten en aanbieders nog niet klaar blijken te zijn? Voor zover wij nu begrijpen zal de trein, mocht de wet morgen aangenomen worden, gaan rijden en niet meer te stoppen zijn. Graag hoor ik van de staatssecretaris expliciet of dit juist is. De mogelijkheid om de wet nu aan te nemen, maar de invoering naar 1 januari 2016 te verschuiven en intussen veel zaken nader uit te werken en te preciseren, lijkt niet meer aan de orde. Begrijpen wij dat goed? Voor mijn fractie is dit een kernpunt en daarom wil ik graag een heldere reactie.

Tot slot de transformatie. Dan hebben we het over de ingrijpende verandering in de manier waarop naar ondersteuning en zorg wordt gekeken door burgers, gemeenten en aanbieders en ook door de nationale overheid. We hebben het ook over de verschuivingen in de takenpakketten tussen gemeenten en Rijk. Twee omwentelingen tegelijk! Burgers moeten wennen aan een nieuwe opvatting van de overheid, met name van de gemeenten over ondersteuning voor henzelf en voor hun rol in de ondersteuning van hun naasten. Gemeenten moeten wennen aan de gedaanteverwisseling in het gemeentelijke takenpakket. Onze oud-collega Kim Putters is er in zijn rol als directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau nog niet gerust op dat dat allemaal goed gaat. Ook hij wijst er in ieder geval op dat er tijd nodig is. Zouden de staatssecretaris en de minister nog eens willen reageren op zijn essay?

Het opnemen van een nieuwe verantwoordelijkheid is moeilijk, maar het overdragen en loslaten is misschien nog wel moeilijker. Iedereen die zijn kinderen volwassen ziet worden — de staatssecretaris en ik hebben er vorige week nog even over gekletst — weet hoe lastig dat is. Als dat op individueel niveau zo is, is het zeker op institutioneel niveau zo. Zijn de regering, het parlement, de ministeries en de landelijke koepel- en belangenorganisaties die ook deel uitmaken van dat systeem bereid en in staat om hun taak los te laten? Kunnen zij accepteren dat gemeenteraden, wethouders en gemeentelijke organisaties erover gaan en dat die recht hebben op successen, maar ook op mislukkingen, waar je weer veel van leert? Kunnen we toezien terwijl de gemeenten zelf van fouten leren en problemen oppakken? Of worden er meteen Kamervragen gesteld en moet de regering actie ondernemen? Recente opmerkingen van de PvdA in de Tweede Kamer over armoedebeleid, waar budgetten weer geoormerkt moeten worden, stellen ons in ieder geval niet gerust. Men mag graag de vrees uiten dat het geld aan lantarenpalen wordt besteed — we hoorden het zo-even ook weer — maar dat is natuurlijk een karikatuur van het democratisch proces op lokaal niveau, nog afgezien van het gegeven dat lantarenpalen heel nuttig zijn als je het gevoel van veiligheid wilt bevorderen. En dat was toch ook een prioriteit?

Voor onze fractie zal de grote decentralisatie pas echt geslaagd zijn, als er een bestendige verandering in het denken tot stand komt. Dan hebben we het zowel over opvattingen aangaande de eigen verantwoordelijkheid van burgers, ook voor hun familie en omgeving, als over opvattingen aangaande de rol en de ruimte die je gemeenten wilt laten. We vragen ons echter vooralsnog met ernstige zorg af of de randvoorwaarden voor het succes van die operatie thans al aanwezig zijn. We zien de antwoorden van de regering dan ook met grote belangstelling tegemoet.


Mevrouw Frijters-Klijnen i (PVV):

Mevrouw de voorzitter. De verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg, de AWBZ-begeleiding en de uitvoering van de Participatiewet wordt per 1 januari 2015 door Den Haag bij de gemeenten binnen gekieperd. Nooit eerder heeft ons land in één keer zo gigantisch veel verantwoordelijkheden verlegd zien worden, maar is het niet te veel ineens en gaat het niet te snel?

De Raad van State verwoordde het zo: "Gelet op eerdere ervaringen met decentralisaties, op de omvang van deze operatie, op de noodzaak nieuwe deskundigheid bij gemeenten op te bouwen en op het feit dat deze decentralisaties ook een inhoudelijke omslag in denken en doen impliceren, is het de vraag of dit realistisch is." En dat alleen omdat de regering haar bezuinigingsdoelstellingen zal en moet realiseren, van Brussel!

Tal van deskundigen hebben gewaarschuwd. Nieuwsuur liet drie van hen aan het woord op 21 mei jl. Hoogleraar organisatie ouderenzorg Robbert Huysman drong erop aan te beginnen met de opleiding van duizenden nieuwe thuiszorgmedewerkers en vervolgens, verspreid in het land, minstens 100.000 aangepaste woningen te realiseren alvorens en masse mensen de toegang tot verzorgings- of verpleeghuizen te weigeren. Hoogleraar geriatrie Sophie de Rooij was het daar geheel mee eens: "De snelheid waarmee een en ander wordt doorgevoerd zal funeste gevolgen hebben. We zullen erachter komen dat hulpbehoevenden thuis te weinig gezien worden, waardoor mensen in nood raken of erger, overlijden zonder dat iemand daar erg in heeft." Vandaag zag ik nog een bericht dat er in Amsterdam iemand een jaar thuis had gelegen terwijl hij overleden was. Verder zei zij: "Dus eerst voldoende wijkverpleegkundigen opleiden". Hoogleraar Flip de Kam zei: "Begin met minder tegelijk naar de gemeenten te doen. Kijk eerst goed wie wat kan en moet doen. Zet vooral minder op zijn kop in zo'n korte tijd". Alle drie zeggen ze dus: alles tegelijk in plaats van stap voor stap zet voor alle betrokkenen te veel op losse schroeven. Graag hoort onze fractie hoe de staatssecretaris hierover denkt.

Onze levensverwachting is sinds 1950 met negen jaar toegenomen. Vooral ten gevolge van de gezondheidszorg leven we niet alleen langer, maar ook gezonder. Tegelijkertijd groeiden de zorguitgaven niet alleen, ze groeiden ook steeds sneller. In de jaren zeventig van de vorige eeuw gaven we 7,5% van ons nationaal inkomen uit aan zorg. Rond de millenniumwisseling was dit 9% en in 2012 13%. In de periode 1980-2000 was er sprake van strakke budgettering van de zorguitgaven. Direct na de eeuwwisseling zag de overheid zich gedwongen tot een forse uitgavenverhoging om de maatschappelijke en politieke onrust over de lange wachtlijsten te beteugelen. Deze werden alom als een negatief neveneffect van de budgettering beschouwd. De jaarlijkse verhoging van het budget voor de diverse sectoren in de zorg had geen gelijke tred gehouden met de toegenomen vraag naar zorg. Fortuyn rekende de wachtlijsten tot de "puinhopen van Paars".

De Wmo is ons lief. Niet elke samenleving lukt het om zoiets bijzonders neer te zetten. Het is niet zo dat als je tegen de bezuinigingsplannen van het kabinet bent, je automatisch voor oplopende zorgkosten bent. Je moet de zaken alleen slim aanpakken en kijken waar er belastinggeld wordt verspild. Een voorbeeld: de overhead is gemiddeld 15% — misschien nog wel hoger — maar de JP van den Bent stichting werkt met een percentage van slechts 4,6 door iedere functie te wegen in de overhead. In de beantwoording tijdens het debat in de Tweede Kamer stelde de staatssecretaris dat wanneer de overhead van gemiddeld 13,2% naar 7% daalt, dat zo'n 1,8 miljard zou opleveren. Een ander voorbeeld: uitgaan van zelfsturende teams, zoals Buurtzorg Nederland, werkt kostenbesparend. Als we dit soort zaken voortvarend aanpakken dan hoeven we niet een heleboel kwetsbare mensen hun zorg af te nemen en verzorgingshuizen te sluiten. Dan kunnen velen hun baan behouden en kunnen wij veel ellende voorkomen. In plaats van de slaaf van Brussel zouden we dan de best practice voor Brussel kunnen zijn.

Onze fractie wil de zorg natuurlijk ook goedkoper maken, maar waar we niet aan meewerken is om dat te bewerkstelligen door zorg af te pakken of te schrappen. Dat is niet de juiste weg. Wat wel werkt, is de overbodigheid uit het systeem halen, zoals de megasalarissen, de regels, de overhead en de verspilling, en de systemen slimmer maken. Wij sluiten niet uit dat de weg die nu wordt ingeslagen, linea recta zal leiden tot een parlementaire enquête. Dit vanwege de stapeling van wetten, waarvan de reikwijdte onduidelijk is in de uitvoering en dit is er een van.

De zorg is handenwerk. Of het nu schoonmaakwerk is, huishoudelijke zorg, hulp bij het wassen, aankleden, tandenpoetsen: het is allemaal handenwerk. Die aanspraken worden geschrapt of versoberd, zorgverleners verliezen nu al massaal hun baan. De cijfers zijn schrikbarend te noemen. Tegelijkertijd vergrijst ons land in zeer hoog tempo, dus die hardwerkende en betrokken mensen hebben we binnenkort weer heel hard nodig. Maar nee, ze moeten om-, her- en bijgeschoold worden en naar andere sectoren. Compleet onzinnig natuurlijk en ook onnodig. Herstart de financiering van de verzorgingshuizen, dan hoef je die mensen niet om te scholen. We kunnen ze niet missen. Dan pas ben je op een slimme manier bezig met de arbeidsmarkt. Graag een reactie van de staatssecretaris.

De Wmo 2015 omvat meer dan de Wmo 2007, al kan de vraag worden gesteld of een nieuwe wet nu echt nodig is. Toen en nu wordt de nadruk gelegd op de eigen kracht van de burger en het is de bedoeling om eerst te kijken wat iemand zelf nog kan en pas daarna, als dat echt niet lukt, aan te kloppen bij de gemeente. Kerngedachte van de Wmo 2015 is dat gemeenten primair moeten uitgaan van de eigen kracht en zelfredzaamheid, en de bestaande mogelijkheden van cliënten. Subsidiair moeten deze mogelijkheden worden aangevuld met hulp van het sociale netwerk — mantelzorg — en pas in laatste instantie zal een beroep kunnen worden gedaan op de gemeentelijke overheid, die in aanvulling daarop haar burgers ondersteunt met algemene of maatwerkvoorzieningen.

Vraag is vooral wat de gemeente wel en niet gaat doen. De Verordening maatwerkvoorzieningen moet burgers duidelijkheid geven over inspanningen en rechtszekerheid die zij van hun gemeente mogen verwachten. Burgers in de ene gemeente krijgen mogelijk eerder, makkelijker en ruimhartiger een voorziening toegewezen dan burgers in een andere gemeente. De Raad voor de rechtspraak stelt in zijn advies over de nieuwe Wmo dat een dergelijk versnipperd beleid kan leiden tot rechtsongelijkheid en naar verwachting tot een toename van rechtszaken. Ik krijg hierop graag een reactie van de staatssecretaris. Is hij in dit kader ook voorstander van andere geschiloplossingen, zoals de inzet van een mediator of een second opinion?

Feitelijk zijn er twee juridische hobbels bij een aanvraag. Heeft iemand wel een maatwerkvoorziening nodig en, zo ja, wat is dan een "passende bijdrage"? Hoe gaat de staatssecretaris het begrip "passende bijdrage" handen en voeten geven, zodat inwoners in enige mate weten waar ze aan toe zijn?

Privacy is een fundamenteel recht dat in onze Grondwet is vastgelegd. Als een inbreuk op dit grondrecht noodzakelijk wordt gevonden, dan dient daar solide wetgeving voor te zijn. De wet wordt nu niet aangepast en dat betekent dat het wettelijk niet is toegestaan om gegevens te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor ze verzameld zijn (art. 9 Wbp), ook al zou het uitwisselen van gegevens over domeinen heen maar een uitzondering zijn. Een juridisch kader voor gegevensdeling ontbreekt dus, terwijl lokaal wordt geëxperimenteerd met de privacy van burgers. Dat is onacceptabel.

Jacob Kohnstamm, voorzitter van het College bescherming persoonsgegevens (CBP), formuleerde het als volgt: "Kijk naar de decentralisatie van de taken op het gebied van zorg. Ontzettend veel informatie die bij de gespecialiseerde organisaties werd ondergebracht, wordt nu overgeheveld naar de gemeenten, ook bijzondere persoonsgegevens, zoals medische en sociale gegevens, zoals gezinnen met probleemkinderen. Bij die operatie is op geen enkele wijze aandacht besteed aan de bescherming van persoonsgegevens. Je loopt dus het risico dat ambtenaren een heleboel over je weten, terwijl niet duidelijk is hoe die gegevens worden gebruikt". Ik krijg hier graag een reactie van de staatssecretaris op.

Een groeiende groep ouderen wordt psychisch en lichamelijk mishandeld. Het aantal meldingen van ouderenmishandeling is het afgelopen jaar fors gestegen. In 2013 kwamen er ruim 1.700 meldingen binnen bij de Steunpunten Huiselijk Geweld. Dat is een stijging van 66% ten opzichte van 2012 en een verdubbeling van het aantal meldingen ten opzichte van 2010, en slechts het topje van de ijsberg, aldus Movisie. Jaarlijks zijn ruim 200.000 Nederlanders van 65 jaar en ouder het slachtoffer van mishandeling achter hun voordeur. Het Nationaal Ouderenfonds vreest een verergering van het aantal mishandelingen door de bezuinigingen in de zorg, want daardoor zijn steeds meer ouderen aangewezen op mantelzorg en juist familieleden en kennissen zijn vaak dader. De pleger is in die gevallen een mantelzorger die het niet meer aankan. Iemand bedoelt het goed maar het gedrag gaat langzaam richting een kritische grens en dat leidt soms tot drastische maatregelen. Ook kan er sprake zijn van financiële uitbuiting. Wat denkt de staatssecretaris hieraan te kunnen doen? Kunnen mantelzorgers bijvoorbeeld beter begeleid worden? Want laat ik duidelijk zijn: de 3,5 miljoen mantelzorgers zijn onmisbaar. Zij vormen samen met 25.000 vrijwilligers de informele zorg en geven ongeveer 80% van de zorg aan mensen thuis. Wij hebben hiervoor oprechte waardering!

De aanpak van verspilling, inefficiënt werken, overbetaald, vaak ondeskundig en niet-betrokken management en aanhoudende fraude bij zorginstanties, ook bij verpleeg- en verzorgingsinstellingen — het staat bijna dagelijks in de krant — heeft te weinig aandacht gekregen bij de grote veranderingen in de zorg. De overheid vindt het eenvoudiger om de zorg rigoureus te veranderen dan om de oorzaken van de dure zorg te bestrijden. En wie zijn de dupe? Vooral onze ouderen en de mensen die getroffen zijn door ziektes en alles wat daarmee samenhangt. De PVV blijft het voor ze opnemen, want de regering laat ze in de steek.


Mevrouw Scholten i (D66):

Voorzitter. We staan aan de vooravond van een grote stelselwijziging. We hebben er dit jaar al heel veel langs zien komen, maar dit is een werkelijk grote. Veel zorg en ondersteuning aan mensen met een beperking of psychische problemen wordt per 1 januari 2015 uit de AWBZ overgeheveld naar gemeenten. Het verzekerde recht op die zorg is verleden tijd.

Het gaat om begeleiding, dagbesteding en het vervoer daarnaartoe, kortdurend verblijf, beschermd wonen, doventolken en niet-lijfsgebonden persoonlijke verzorging. Die zorg wordt een voorziening. De AWBZ wordt deels ontmanteld en de mantelzorger komt ervoor in de plaats. Mijn fractie gaat deze stelselwijziging in beginsel niet uit de weg.

Als we niets doen, groeien de zorgkosten harder dan de jaarlijkse economische groei. Ook de Raad van State wees daarop. Gelukkig is het CPB, het Centraal Planbureau, voor het eerst sinds jaren optimistisch over onze economische situatie. In zijn recent verschenen langetermijnstudie prijst het CPB de regering voor de hervormingsmaatregelen. Dat ging niet alleen om deze maatregel, maar ook om de verhoging van de AOW-leeftijd en lastenverzwaringen. Dit is dankzij diverse krachtige hervormingsvoorstellen mede aangescherpt in de Begrotingsakkoorden van 2013 en 2014, waarin mijn partij D66 een niet-onbelangrijke rol had.

Geld alleen mag echter niet de boventoon voeren. De budgettaire belangen moeten in reële verhouding blijven staan tot een goed en breed aanbod van goede zorg, zorg die bereikbaar moet zijn voor iedere burger. Dat mag de staatssecretaris als stelselverantwoordelijke niet uit het oog verliezen.

Ik wil in dit debat eigenlijk maar twee vragen bespreken, vragen die leven bij velen: is het systeem van de wet goed uitgedacht en is de transitie goed geregeld, zodat ook de burger weet wat er aankomt? Het lijkt alsof ik meer vragen heb — dat zal blijken — maar alle vragen zijn te herleiden tot deze twee hoofdvragen.

Ik begin met de eerste vraag. Het is geen simpele operatie. Wat staat de gemeenten en de zorgbehoevenden te wachten? Gemeenten zijn in de eerste plaats aan zet. Zij moeten goede zorg verlenen en zij moeten bepalen wat goede zorg is. Van de burger wordt een omslag in denken verwacht, want niets is vanzelfsprekend. De burger zal zelf de gebruikelijke hulp van familie en eventueel mantelzorg ingeschakeld moeten hebben voordat van een maatwerkvoorziening in de professionele sfeer sprake is. Mijn fractie heeft op dit punt wel een zorg. Hoever reikt de arm van de gemeente? Gaat de gemeente eisen stellen aan de familie van de cliënt, ook als deze verder weg woont, of aan de buren? Of wordt het gegoten in de vorm van een moreel appel, bijvoorbeeld het verplicht inschakelen van mantelzorg, waartegen de cliënt geen weerwoord heeft? In welk stadium kan de cliënt de zorgvraag bij de rechter afdwingen? Ik zou graag nog eens preciezer geformuleerd willen zien wanneer een afwijzing van een zorgvraag een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen voor de burger bezwaar en beroep openstaat, en wanneer dat niet het geval is. Dat is bepaald een kernpunt in het wetvoorstel. Het gaat om bescherming van de rechtspositie van de cliënt. Ik nodig de staatssecretaris uit om op dit onderwerp nog eens in exacte bewoordingen in te gaan, zodat belanghebbenden precies de juridische grenzen weten.

Ik kom op de vraag hoe de Wmo gaat werken. Ik voorzie bijvoorbeeld een discussie rond de vraag of iemand al dan niet in aanmerking komt voor lijfsgebonden persoonlijke verzorging, die door de zorgverzekering wordt vergoed, en niet-lijfsgebonden persoonlijke verzorging, die tot de taak van de gemeente gaat behoren. Beide financiers, dus de zorgverzekering en de gemeente, hebben belangen bij de indicatie. Misschien moeten we accepteren dat er altijd een grijs gebied is, maar we mogen niet accepteren dat er mensen tussen wal en schip vallen. Door wie wordt de grens tussen de AWBZ en de Wmo bewaakt? Ik zeg nu nog "AWBZ", want daar hebben we het nu nog over. Formeel wordt de indicatie voor lijfsgebonden verzorging door het CIZ bepaald, maar hoe liggen de verantwoordelijkheden in het voortraject? Wat is de rol van de huisarts hierin? En wat is de rol van de wijkverpleegkundige? De staatssecretaris stelt in de stukken dat de zorgverzekeraars en de gemeenten hierover afspraken moeten maken. Mijn vraag is of de staatsecretaris kan ingaan op de rol van alle actoren op dit terrein en mijn fractie op dit punt kan geruststellen.

Wat gaat de regering doen als de gemeenten hun werk vanwege onvoldoende middelen niet goed doen? De regering is en blijft stelselverantwoordelijk. Deze discussie hebben we ook gevoerd bij de behandeling van de Jeugdwet, maar heeft niets aan belang ingeboet. Mijn fractie krijgt graag een reactie hierop van de staatssecretaris.

Zou niet een poging moeten worden ondernomen om de huidige verkokering tegen te gaan? Cliënten krijgen voor de verschillende diensten meerdere hulpverleners aan huis, zoals voor de schoonmaak, de persoonlijke verzorging en de administratie. De inkoop is versnipperd. Bij de Jeugdwet is het idee: één regisseur, één plan. Bij de Wmo zien we dat niet meteen terug, terwijl een dergelijke werkwijze de cliënt wel ten goede zou komen. Onze vraag is waarom zorg niet méér in samenhang kan worden aangeboden. Waarom wordt de inkoop niet daarop gericht? Kan de staatssecretaris ook die vraag voor ons beantwoorden?

De positie van de mantelzorger is niet onbelangrijk. Deze krijgt in de Wmo een eigen plaats met de daarbij horende bescherming, mede dankzij enkele amendementen in de Tweede Kamer. Het gaat om de bescherming die de mantelzorger ook volstrekt terecht verdient. De mantelzorger verleent de zorg uitsluitend uit naastenliefde voor en betrokkenheid bij de cliënt. Dat moet zo blijven. Waar mijn fractie voor wil waken is dat de mantelzorger ook nog verplichtingen krijgt opgelegd, bijvoorbeeld omdat de gemeente eisen stelt aan de mantelzorger als een min of meer vanzelfsprekende hulpverlener. Wij zouden het op prijs stellen als de staatssecretaris dat wil toezeggen opdat de gemeenten weten waar ze aan toe zijn.

Wij zijn benieuwd naar het resultaat van het onderzoek naar het lokale beleid omtrent de ondersteuning van mantelzorgers. De staatssecretaris heeft dit in de nadere memorie van antwoord aangekondigd. Dat onderzoek wordt nu uitgevoerd. Kan de staatssecretaris daar al iets over zeggen?

Ik kan niet nalaten om het punt van de democratische legitimiteit opnieuw aan de orde te stellen. Ook dit onderwerp hebben we bij de behandeling van de Jeugdwet Kamerbreed uitvoerig bij de hoorns gevat. Met een decentralisatie, ongeacht het onderwerp, komen nu eenmaal vaak dezelfde onderwerpen van zorg langs. En zorg is in dit verband bedoeld als "zorg". Uit de Wmo-evaluatie van het SCP over 2010 tot 2012 blijkt dat vrijwel alle gemeenten — 96% eind 2012 — regionaal samenwerken. Raadsleden geven echter aan, weinig invloed te hebben op regionale afspraken en op wat er in die regionale gemeenschappelijke regelingen gebeurt. Zij worden vaak geconfronteerd met voldongen feiten. De besluitvorming van de Wmo komt daarmee op grotere afstand van de burgers te staan. Is dat de bedoeling van de decentralisaties?

De directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau pleit in het reeds genoemde interview voor een proactieve rol van de raad. Hij zegt: als raad moet je normen aanscherpen over goede zorg, zelfredzaamheid en participatie. De raad moet het voortouw nemen en in de verordening vastleggen wanneer hulp nodig is. Daaruit vloeit voor wethouders en ambtenaren voort wat zij regionaal moeten afspreken. Dat zou de volgorde der dingen moeten zijn. Hoe kijkt de minister van Binnenlandse Zaken hiertegen aan? Ligt hier wellicht een taak voor de transitiecommissie die de minister van BZK op suggestie van de Algemene Rekenkamer aan de Tweede Kamer heeft toegezegd? Die commissie gaat bezien of gemeenten op bestuurlijk, organisatorisch en financieel terrein de noodzakelijke maatregelen hebben getroffen om de taken in het sociale domein in overeenstemming met de wet te kunnen uitvoeren. Kan deze commissie hier een handreikende rol in spelen? De minister heeft ook toegezegd, de precieze taakomschrijving en inrichting van deze transitiecommissie in overleg met de VNG uit te werken. Kan de minister al iets zeggen over de voortgang van dit project?

De tijd dringt. Mocht dit wetsvoorstel worden aangenomen, dan wil de staatssecretaris dit per 1 januari 2015 invoeren. Dat is binnen zes maanden na nu. Natuurlijk weten wij dat op 2 januari 2015 nog niet alles optimaal georganiseerd zal zijn. Daar moeten wij rekening mee houden. Elke grote stelselwijziging heeft nu eenmaal tijd nodig en het zijn er in dit tijdsbestek drie op een rij. Op het bordje van de gemeenten liggen veel nieuwe taken. Daarmee kom ik aan het overgangsrecht.

Uit het vierde rapport van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd blijkt dat er nog veel moet gebeuren en dat de continuïteit van de jeugdzorg niet zeker is. Nu krijgen de gemeenten naast de Jeugdwet, de Participatiewet en de aanscherping van de bijstandsvoorwaarden nog meer taken. We hebben in de afgelopen dagen gezien dat de staatssecretaris zijn uiterste best doet om alle taken gericht op de invoering van de wet, naar behoren af te werken en systemen daarvoor in te richten. Vrijdag kwam er bijvoorbeeld een brief over de voortgang van de transitie met daarin — kort samengevat — de mededeling van de staatssecretaris zich bewust is van de grote aanslag die hij met dit wetsvoorstel pleegt op alle betrokkenen. Daarin stond ook dat hij de transitie-activiteiten actief zal monitoren en zo nodig gericht ondersteuning zal bieden. Vanochtend kregen wij een brief over het systeem van informatievoorziening aan de gemeenten en door de gemeenten aan de burger. Deze brieven bewijzen dat de staatssecretaris actief de vinger aan de pols houdt, en dat lijkt bemoedigend. Maar zij bewijzen ook dat er nog heel veel werk verzet moet worden en dat het voor de daadwerkelijke invoering van de wet ongeveer vijf voor twaalf is. Daar zijn we weer minder gerust op.

Zorggebruikers met een indicatiebesluit voor de AWBZ-voorzieningen die worden overgedragen, hebben nog maximaal één jaar recht op voorzieningen ten laste van de gemeente waar zij ingezetene zijn. Hoe moeten zorggebruikers met een dergelijke indicatiestelling zich op de Wmo voorbereiden? Zijn deze zorggebruikers al in kaart gebracht? Hoe weet de gemeente anders wat ten behoeve van deze zorggebruikers moet worden ingekocht? Dit lijkt mij een vrij basale vraag om deze zorggebruikers gerust te stellen. Ik nodig de staatssecretaris graag uit om daarover zijn licht te laten schijnen.

De heer Koffeman i (PvdD):

Collega Scholten stelt een aantal kritische vragen en zij uit een groot aantal zorgen over die stelselherziening die ophanden is en waarvoor nog lang niet alles geregeld is. Mag ik vragen of haar stemgedrag straks afhangt van het antwoord van het kabinet? In het land bestaat het beeld dat dit stemgedrag al afgetikt zou zijn in een coalitieakkoord en een gedoogakkoord. Laat zij haar stemgedrag nu afhangen van de antwoorden van het kabinet? Of stelt zij kritische vragen, maar staat het stemgedrag eigenlijk al vast?

Mevrouw Scholten (D66):

Wij voeren hier vanavond en morgen het debat met de staatssecretaris van VWS en de minister van Binnenlandse Zaken. Wij voeren dit debat open, in onze Eerste Kamer, en in overleg met onze eigen fractie. Daar gaan we het morgen verder over hebben.

De heer Koffeman (PvdD):

Ja, dat is de agenda. Die ken ik, dus die hoeft u niet te herhalen. Mijn vraag is de volgende. In het land, in de dagbladen ontstaat het beeld dat D66 haar stemgedrag al beloofd zou hebben aan dit wetsvoorstel. Mijn vraag is of dat stemgedrag straks afhankelijk is van het antwoord van het kabinet. Of is het akkoord al gesloten en staat het stemgedrag al vast?

Mevrouw Scholten (D66):

Wij stellen een heel aantal kritische vragen en daar gaan wij ons morgen over beraden, als wij de antwoorden daarop hebben. U weet net zo goed als ik dat mijn partij dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer heeft gesteund, maar nogmaals, wij hebben ons eigen mandaat.

Voorzitter. Ik stelde die vraag over de zorgen ook omdat er bijvoorbeeld van de zijde van MEE Nederland angstige geluiden komen. Er zijn er meer, maar ik noem het voorbeeld van MEE Nederland omdat dat wellicht exemplarisch is, ook voor de overige belangenbehartigers in de zorg.

De staatssecretaris heeft afspraken gemaakt met de VNG en MEE Nederland over de borging van de continuïteit van de cliëntondersteuning voor mensen met een handicap in de eerste jaren na de overgang. Dat is een goede ontwikkeling, maar volgens MEE Nederland zijn die afspraken niet gehaald. Er was een deadline op 1 mei 2014. Zoals vele andere organisaties vrezen zij nu dat zij medewerkers moeten gaan ontslaan. Ontslagen kosten nu eenmaal veel, zoals frictiekosten en later sociale uitkeringen. Hoe gaat de staatssecretaris dit oplossen?

Ik ben er nog niet. Er zijn nog een paar onderwerpen die aandacht behoeven, zoals beschermd wonen. In het debat in de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris beloofd een analyse te maken welke regels een belemmering vormen voor het opzetten van kleine woon- en zorginitiatieven of het omvormen van zorg- en verpleeghuizen. In de brief van 4 juni aan de Tweede Kamer heeft de staatsecretaris samen met de minister voor Wonen in zestien pagina's zijn gedachten en initiatieven ontvouwd en extra budget beschikbaar gesteld. Hoe worden deze verder ontwikkeld?

Het onderwerp is van belang omdat er vraag is naar deze vorm van wonen, onder meer in verband met de sluiting van oude huizen en het beperken van de intramurale leefvormen, zoals de bewindspersonen ook onderkennen. De vraag naar bijvoorbeeld woonzorgcombinaties, waarbij de financiering van het wonen wordt losgekoppeld van de zorg, zal in de gegeven politieke omstandigheden aantrekken. Dat wordt merkbaar. De hoge eigen bijdrage in AWBZ-verband is daarvan een van de oorzaken. Bij de loskoppeling van wonen en zorg kunnen de woonkosten lager worden dan de genoemde eigen bijdrage. Er liggen diverse particuliere initiatieven op de plank, maar die komen daar moeilijk van af omdat het moeilijk is om daarvoor financiering te krijgen. De vraag is of de staatssecretaris bereid is om samen met de minister voor Wonen deze woonzorginitiatieven te bevorderen en zo ja, in welke vorm.

Mijn laatste punt gaat over privacy. Zodra een overheidsinstantie zich gaat bemoeien met het privéleven van de burger komt dit onderwerp aan de orde. Bij de uitvoering van deze wet, waarin de burger sowieso gegevens moet afstaan om een voorziening te krijgen, ligt dit onderwerp extra gevoelig. De gemeenten krijgen de bevoegdheid om gegevens te verzamelen van familie, huisgenoten en anderen in de directe omgeving. Hiervoor is natuurlijk toestemming nodig, maar is daarvoor ook de toestemming nodig van alle betrokkenen? Dat lijkt onvermijdbaar. Toestemming moet volgens de door de jurisprudentie gestelde eisen vrijwillig, geïnformeerd en specifiek zijn gegeven. Volgens diezelfde jurisprudentie is toestemming niet vrijwillig als wordt gedreigd met het niet ontvangen van hulp bij weigering.

Misschien zal het allemaal zo'n vaart niet lopen. Dat denkt de minister van Binnenlandse Zaken in ieder geval ook. Ik zie hem al knikken. De minister heeft namelijk in de beleidsvisie ontvouwd dat de gemeenten hun op privacy gerichte systemen proefondervindelijk zullen gaan opbouwen. Het College bescherming persoonsgegevens heeft daar naar de mening van mijn fractie terecht negatief op gereageerd en gezegd dat de gemeenten de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens niet kunnen opschorten als gevolg van een lerende praktijk die na enige tijd zal worden geëvalueerd. Het College bescherming persoonsgegevens heeft in zijn reactie op de desbetreffende brief van de minister vastgesteld dat de wet de wet is, en dat ook de gemeenten daar maar van meet af aan rekening mee moeten houden. Onze vraag is hoe de minister van Binnenlandse Zaken aankijkt tegen deze waarschuwing van het College bescherming persoonsgegevens en hoe hij aankijkt tegen de eisen die de rechtspraak aan het gebruik van gegevens stelt.

Namens mijn fractie wacht ik de antwoorden van de bewindspersonen met grote belangstelling af.

Mevrouw Frijters-Klijnen i (PVV):

Op de valreep wil ik mevrouw Scholten nog een vraag stellen. Iedereen vindt dat de zorgkosten de pan uit rijzen. Wat vindt zij van de optie die ik in mijn termijn heb genoemd, namelijk om eerst eens de verspilling op alle mogelijke manieren aan te pakken, zodat je niet in de zorg hoeft te snijden?

Mevrouw Scholten (D66):

Wat vind ik daarvan? Is er verspilling? Dat zal je dan eerst moeten vaststellen. Mevrouw Frijters zegt hierop meteen ja, maar vanuit mijn ervaring met zorgtaken kijk ik daar heel anders tegen aan.

Mevrouw Frijters-Klijnen (PVV):

Elke dag als je de kranten openslaat, zie je wel iets over een megasalaris of over iets van verspilling in de zorg. Dat mevrouw Scholten zegt dat zij daar niet van op de hoogte is, verbaast mijn ten zeerste.

Mevrouw Scholten (D66):

Ik zeg niet dat ik daar niet van op de hoogte ben. Mevrouw Frijters noemt meteen alles verspilling. Zij kijkt naar de kranten en de beeldvorming die daardoor ontstaat. Ik kan haar daar geen positief antwoord op geven.


De heer Thissen i (GroenLinks):

Voorzitter. Als we met de blik van de cynicus kijken naar de beweging van de modernisering van de AWBZ en het uitbreiden van de Wmo, dan zou je kunnen beweren dat deze grootschalige decentralisatie enkel is ingegeven vanuit het beteugelen van de rijksfinanciën, door bezuinigingsdrift en het dichtschroeien van de onwenselijkheid van open einden op de diverse rijksbegrotingsposten. Die open einden zijn ontstaan omdat burgers in ons land recht op zorg hebben en recht op kwaliteit van zorg. Het penningmeesterdenken is definitief in Den Haag aan land gekomen en het rentmeesterschap is enkel nog waarneembaar in het ideologische verhaal dat het verkopen van deze dominante financiële versoberingsoperatie moet vergemakkelijken om voldoende politieke steun te verkrijgen. De dominante redenering achter de decentralisaties in dit onderhavige wetsvoorstel, dat onderdeel is van de modernisering van de AWBZ, is een financiële en geen op hervorming gerichte, op transformatie van de overheid, de samenleving en de mentaliteit van burgers, bestuurders en professionals. De rechten van burgers werden aanvankelijk veranderd in een compensatieplicht voor de gemeenten en nu in een voorzieningenplicht. Op rijksbegrotingsniveau zijn de open einden weg en op 403 plaatsen in ons land zijn ze en gaan ze ontstaan. Maar dat is de kijk van de cynicus. Deze kijk past de fractie van GroenLinks niet.

Na een eerste behandeling van de Wmo in 2006 komt de staatssecretaris nu met een forse uitbreiding van de taken en verantwoordelijkheden voor gemeenten om mensen die in hun dagelijks leven niet helemaal meer zonder ondersteuning, hulp, hulpmiddelen, bescherming en begeleiding kunnen, collectief gefinancierd namens ons allemaal, van dienst te zijn opdat ze kunnen meedoen naar vermogen. In welk vertoog staat dit wetsvoorstel? Na de Tweede Wereldoorlog is in ons land de verzorgingsstaat opgebouwd met een stevige rol voor de overheid, zowel rijk als provincie en gemeente, altijd in combinatie met het particulier initiatief. Weg van de willekeur, weg van de charitas. Daarvoor in de plaats rechten en kwaliteit van uitvoering van die rechten. Het paste bij een land dat zich heropbouwde, gericht op een nieuwe toekomst met een gunstige economisch tij. Het brede domein van de zorg professionaliseerde bovendien in rap tempo onder invloed van grote ontwikkelingen in sociologie en maatschappelijke studies. Burgers eisten, zich sterk emanciperend, medezeggenschap en democratisering op van de overheid en van de overheidsinstellingen. Een vooroorlogse samenleving met willekeurige solidariteit en van liefdadigheid afhangend omzien naar elkaar transformeerde na de Tweede Wereldoorlog in een verstatelijkte verzorgingsstaat met welhaast voor ieder probleem een professionele oplossing via allerhande professionele instellingen. Er ontstond in een vrij korte tijd een enorm apparaat dat het gevaar in zich had in zijn tegendeel te gaan verkeren. Vanaf de jaren tachtig is vanwege de economische crisis, ook toen, voortdurend getracht die uitdijing vooral vanwege de kosten te beteugelen en ook nu wordt daar weer een forse poging toe gedaan.

Voortdurend is getracht de beteugeling langs de weg van de toegang tot de voorzieningen, de hoogte en de duur van de voorzieningen te bereiken. Dat heeft, hoe weerbarstig, de instituties nog zwaarder gemaakt met meer bureaucratie, meer controle en controle op controle, afstandelijkheid en gebrek aan samenhang vanwege systeemperversiteiten. Je kunt zeggen: mensen zijn door de verzorgingsstaat doordat er voor ieder probleem een professionele oplossing klaarstond, gewend geraakt aan voorzieningen. Je kunt ook zeggen: ze zijn inmiddels ook murw geraakt in hoe het systeem nu is. Instituties waar de systeemlogica, de bezuinigingslogica vaak leidender is dan de vraag wat mensen nodig hebben. Grofweg zijn er volgens GroenLinks twee problemen aan te wijzen.

Ten eerste. Mensen stonden niet meer centraal, laat staan hun leefwereld, hun vraag, hun zorgbehoefte. Integendeel. De vervreemding, ontevredenheid en verongelijktheid groeiden evenals de onzekerheid van mensen op het moment dat er weer eens gemorreld werd aan toegang, duur, frequentie of hoogte van talrijke voorzieningen. Mensen gingen de overheid als afwezig voelen en zien. Ik noem dit de ontpersoonlijking van de relatie tussen overheid en burger. Ten tweede. Er zijn veel kosten met dit systeem gemoeid waarbij het overigens altijd een politieke vraag is of die kosten te hoog zijn maar waarbij het wel altijd goed is te bekijken of geld doelmatig besteed wordt en of daarin besparingen mogelijk zijn. Dat er fundamentele veranderingen nodig zijn, is voor GroenLinks geen vraag meer. Volgens GroenLinks zijn er twee dingen nodig.

Ten eerste ontinstitutionalisering, het afbreken van de bureaucratie om de bureaucratie, het afbreken van de op wantrouwen gebaseerde systemen waarin veel te veel geld en energie gaat naar management en controlesystemen en waarbij er weer ruimte komt voor professionals om zich te manifesteren in de leefwereld van burgers, de ontwikkeling van professionele presentie en nabijheid. Niemand die kiest voor zorg en sociaal werk, droomt van urenregistraties. Die mensen dromen van mensen.

Ten tweede: burgerkracht. Instituties openen zich voor burgers, ontdoen zich van hun leveranciersmonopolie en herontwerpen hun professionele dienstbaarheid. Zij stellen zich weer open voor de oplossingen die mensen zelf aandragen. De leefwereld van mensen wordt als het ware de spreekkamer waar de professional de burger, de mens, ontmoet.

In het wetsvoorstel ontbreekt het aan een grondige analyse van wat de hervormingen van de afgelopen 25 jaar hebben opgeleverd. Ik vraag het de staatssecretaris. Wat zijn de lessen? Waarom is het nuttig om opnieuw aan de knoppen van de toegang, de hoogte en de duur te gaan zitten? De staatssecretaris zal zeggen: dat doe ik niet. Maar met zulke zware bezuinigingen hoef je niet lang na te denken over het enige wat gemeenten kunnen doen. Wat is volgens de staatssecretaris nu precies de oorzaak van het zo uit de pan rijzen van de kosten van de AWBZ? Waarop baseert hij het geloof en het vertrouwen dat er met dit wetsvoorstel het enige juiste antwoord gegeven wordt om dat probleem te tackelen?

Historicus Maarten Hageman stelt in zijn essay Zelfredzaamheid enige optimistische observaties over een ongemakkelijk onderwerp: de ontwikkeling van het begrip "zelfredzaamheid". Sinds de negentiende eeuw ziet hij ruwweg twee denkrichtingen. De eerste benadrukt eenieders individuele verantwoordelijkheid. Zorg en hulp zouden tot de verkeerde prikkels leiden en mensen bevestigen in een apathische afhankelijkheidsrelatie. Dit wetsvoorstel hamert, zoals alle decentralisaties, sterk op onze eigen verantwoordelijkheid. Maar het getuigt van verantwoordelijkheid van een overheid als die vrij plotseling zegt: eerst hadden we een systeem waarin we u aanmoedigden om zoveel mogelijk professionele hulp in te schakelen; nu vinden we dat niet meer goed. Dat zorgt voor veel onduidelijkheid en een veelheid aan veranderingen die dezelfde gevolgen hebben, namelijk apathie en chaos, waarbij in feite niemand meer weet waar hij het moet zoeken en er nauwelijks nog regie te voeren is.

GroenLinks pleit er dan ook hartstochtelijk voor om mensen, burgers, professionals en gemeenten meer tijd te geven. Zij bedoelt dat niet in de zin van uitstel. Zij pleit ook voor meer ruimte, en vooral meer financiële ruimte om de transities zorgvuldig te laten verlopen. Dat leidt ertoe dat iedereen het gevoel heeft controle te hebben over de situatie. Die controle is samen met autonomie en verbondenheid essentieel om gemotiveerd te blijven en samen de noodzakelijke ontwikkelingen in het sociale domein te kunnen meemaken. Wat vindt de regering hiervan? Hoe zorgt zij ervoor dat alle betrokkenen gemotiveerd blijven en de schouders eronder blijven zetten?

De tweede hoofdstroming die Hageman beschrijft, is een meer sociale en meer reële. Niet iedereen heeft gelijke kansen en mogelijkheden, en dat vraagt om ondersteuning, begeleiding en hulp. Zolang die ondersteuning niet gegarandeerd is voor hen die dat nodig hebben, is voorliggend wetsvoorstel door ons niet te steunen. Wij geloven niet dat het voor de oplossing van de huidige problemen nodig is om die garantie overboord te gooien. Deelt de staatssecretaris deze analyse?

De overheid, zowel Rijk als gemeenten, heeft zich te houden aan internationale verdragen waarin wij ons onder meer verplichten om voorzieningen aan te bieden aan mensen met een beperking. Ik noem verder het Kinderrechtenverdrag, het Verdrag van Istanbul tegen huiselijk geweld en het VN-Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. Uit dergelijke verdragen vloeien aanspraken van burgers voort, klachtrecht ook, waarmee mensen hun individuele aanspraak kunnen opeisen. Waaruit blijkt dat de regering zich bewust is van haar systeemverantwoordelijkheid? Waaruit blijkt de sturing op dit punt? Deelt de regering de opvatting dat ondersteuning, waar nodig, gegarandeerd moet worden? Hoe gaat zij dit, meer dan in het huidige wetsvoorstel het geval is, organiseren? Kan de staatssecretaris in dit verband aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie-Strik, die is ingediend en aangenomen tijdens een debat over de rechtsstatelijkheid, waarin de regering wordt opgeroepen om de protocollen bij de zojuist genoemde verdragen te ratificeren? In het kader van de regie van de burger zijn deze verdragen zeer behulpzaam om die regie mogelijk te maken. Is de regering dit met ons eens?

Ik kom te spreken over wensdenken. In de stemverklaring die ik vorige week namens onze GroenLinksfractie aflegde over de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en de Participatiewet, sprak ik al over het wensdenken van de regering. Je formuleert waar je op uit wilt komen, maar het pakket maatregelen dat eronder ligt, wijst op een heel andere uitkomst. Een grondige analyse van problemen, maatregelen en uitkomsten ontbreekt. Wat rest, is hoop. Dat noem ik wensdenken. Dat is denken dat geformuleerde doelen gehaald zullen worden, terwijl ook tijdens dit debat van regeringspartij tot oppositie grote zorgen zullen worden geuit.

GroenLinks noemt als grootste zorg de gevolgen voor de meest kwetsbare mensen. Ik citeer graag uit de column van onze voormalige collega Jos van der Lans in het tijdschrift Sociale Vraagstukken: "Een van de grootste problemen van de decentralisaties is dat ze een stevige impuls hebben gegeven tot een virusachtige vorm van wensdenken. Kort en goed komt dat neer op de gedachte dat we de gevolgen van de decentralisaties en de bezuinigingen kunnen trotseren als mensen minder een beroep doen op voorzieningen en meer gebruikmaken van de mogelijkheden en krachten die in hun omgeving of, algemener, in de samenleving liggen opgesloten. Sociale wijkteams moeten het vehikel worden om dit voor elkaar te krijgen. Problematisch hieraan is dat in de beleidsnota's hier iets als vanzelfsprekend wordt voorgesteld, terwijl het in feite om een werkelijkheid gaat die nog moet worden beproefd en die bovendien niet zonder risico's is. Dat is dus wensdenken. Zo is het naïef om op voorhand te denken dat deze aanpak goedkoper zal zijn. Uit ervaring weten we immers dat wie zorgprofessionals dichter bij mensen situeert, het beroep op hen zal doen vergroten. Er is dus een gerede kans dat sociale wijkteams binnen de kortste keren in hun werk dreigen om te komen, waardoor de druk op de tweede lijn eerder zal toenemen dan afnemen. Precies wat we niet willen. Daar komt bij dat mensen zodra professionals bij hen over de vloer komen juist niet hun netwerk inschakelen. Ze bouwen een vertrouwensband op met een professional, vooral omdat ze niet afhankelijk willen zijn van hun naasten. Ze doen juist een beroep op hulp om hen te ontlasten of om aan hen te ontsnappen." Graag wil ik hierop een reactie of een reflectie van de staatssecretaris.

Ik haal twee belangrijke doelen aan van het voorliggende wetsvoorstel. De regering stelt: "Mensen willen zo lang mogelijk thuis kunnen wonen, de regie op hun eigen leven behouden en niet eenzaam zijn."

De heer Kuiper i (ChristenUnie):

Ik luister zeer geboeid naar het betoog van collega Thissen. Toch kom ik er niet goed achter waar hij zelf heen wil. Ik dacht eerst dat zijn betoog een lofzang was op de klassieke verzorgingsstaat, totdat hij begon te spreken over verstatelijking en bureaucratie en hij zei dat de burger toch wel erg afhankelijk is geworden van instituties. Toen dacht ik: nu gaat hij een beweging maken naar de verantwoordelijkheid van burgers. Die woorden vielen ook en de heer Thissen sprak eveneens van zelfredzaamheid, maar toch kan er volgens hem geen enkele verandering in het systeem meer optreden. Dat terwijl hij voor de lange termijn zeker hervormingsgezind is. Hoe komen we dan bij het grote doel, waar hij blijkbaar ook achter staat, zonder op de korte termijn aan "ontstatelijking" te doen en de eigen verantwoordelijkheid van burgers te vergroten. De heer Thissen noemt die dingen wel, maar vervolgens wuift hij ze allemaal weer weg. Waar staat hij zelf in dit debat?

De heer Thissen (GroenLinks):

Volgens mij heb ik gezegd dat er fundamentele veranderingen nodig zijn, misschien zelfs met revolutionair elan. Misschien klinken die laatste woorden voor een fractievoorzitter van de ChristenUnie wat te radicaal en gaan zijn ogen dan automatisch dicht, maar wij zijn zeer voor het fundamenteel veranderen van de verzorgingsstaat. Wij zijn niet voor het afschaffen van de verzorgingsstaat. Dat heb ik uitvoerig namens GroenLinks naar voren gebracht bij de algemene politieke beschouwingen. Een participatiesamenleving kan niet zonder verzorgingsstaat. Daarbij is zelfs sprake van een voorwaardelijk verband, omdat een verzorgingsstaat mensen grond onder de voeten biedt om überhaupt mee te kunnen doen naar vermogen. Maar wij zijn niet voor een verzorgingsstaat die ertoe geleid heeft dat we een ongelofelijke explosie hebben gekregen van bureaucratie. De fractie van de PVV sprak zelfs van verspilling bij instellingen. Voor een deel klopt dat ook. Het geld voor de zorg is vaak in verkeerde dingen gaan zitten. Ik wil het weer graag bij de professionals en de leefwereld van mensen terugbrengen, uitgaande van de vraag wat mensen nodig hebben.

Die hervormingen worden echter op voorhand belast met immense bezuinigingen. Er is sprake van een doorontwikkeling van de verzorgingsstaat. Op bepaalde punten ben ik het van harte met staatssecretaris Martin van Rijn eens. Ik zou hem ook graag willen steunen, maar dat ik vertel ik wel aan het eind van mijn verhaal. We staan dus aan dezelfde kant om te veranderen en te hervormen. Het initiatief van mensen, het op zoek gaan naar nieuwe zekerheden, het op zoek gaan naar een nieuwe definitie van de relatie tussen overheid en burger worden echter zo verschrikkelijk belast door deze immense bezuinigingen dat wij ons hart vasthouden. Er kan vandaag best op het laatste moment weer een brief komen waarin staat dat er 75 miljoen extra komt voor de huishoudelijke hulp, maar dan zeg ik: geachte staatssecretaris, dat is mooi, maar dat is niet extra; het is minder minder. Daar gaat het om. Maar het blijft nog altijd 1,6 miljard en in de totaliteit van de zorg 5 miljard.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik ben er eigenlijk verbaasd over dat u die fundamentele veranderingen niet leest in dit voorstel, terwijl veel mensen dat wel doen. Ik denk dat dit wel degelijk een wet met visie is. Misschien zou ik zelfs wel meer revolutie kunnen steunen dan u in dit debat. Hoe kan dit nu zonder bezuinigingen? Ontstatelijking gaat immers gepaard met een terugtredende overheid, ook in financiële zin, juist om de ruimte te kunnen bieden voor een andere visie en een andere benadering, met minder instituties en minder bureaucratie?

De heer Thissen (GroenLinks):

De grote beweging die wij met deze regering zien, die gesteund wordt door de drie geliefde oppositiepartijen, is dat vooral de rijksbegroting moest kloppen in 2014, oplopend naar 2015, 2016 en 2017. Over de volle breedte van de rijksbegroting is bezien waar we geld zouden kunnen besparen. Zo werd er bijna 3 miljard bespaard op de Wet werk en bijstand en de Participatiewet. Zo wordt er bijna 5 miljard bespaard op de zorg. Dat heeft allemaal te maken met de directe mogelijkheden van mensen die door dezelfde regering worden aangesproken om meer naar eigen vermogen mee te doen. Die beweging vinden wij op zichzelf genomen van grote waarde en wij vinden het belangrijk dat mensen weer eigen verantwoordelijkheid nemen en meer zelfredzaam worden uit eigen kracht. Maar het is zo jammer dat die beweging op voorhand belast wordt met zo'n forse bezuiniging. Wij zijn ervan overtuigd dat wij, als wij dit proces in werking hadden gezet, over vier of vijf jaar hadden kunnen zien dat dit tot besparingen leidt. In Denemarken is gebleken dat het in het begin meer geld kost en dan pas tot besparingen leidt. Wij belasten op voorhand deze vernieuwende definitie van verzorgingsstaat en participatiesamenleving — die hebben wij ook al heel lang met 6 miljoen vrijwilligers, 3,5 miljoen mantelzorgers en vreselijk veel mensen die dag in, dag uit, gaan werken — en daarmee trappen wij een kasplantje eigenlijk al kapot. Dat vind ik doodzonde.

De heer Koffeman i (PvdD):

Collega Thissen begon zijn betoog met een schets van de visie van de cynicus. Hij zei: de cynicus zou zeggen dat het gewoon een platte bezuinigingsoperatie is, maar dat is niet mijn visie. Nu krijg ik het idee dat collega Kuiper u toch getriggerd heeft om naar de positie van de cynicus uit te wijken. Wat u nu zegt, is: het is gewoon een platte bezuinigingsoperatie, die wij niet kunnen steunen. Waar zit nu het verschil tussen het beeld van de cynicus, die niet bij uw visie past, en het beeld dat u nu schetst?

De heer Thissen (GroenLinks):

Een cynicus is eigenlijk de man die zegt: sinds Zalm is een openeindfinanciering op rijksniveau een gruwel in de ogen van de minister van Financiën in welk kabinet dan ook. Wij houden niet van openeindfinanciering op de rijksbegroting. Een openeindfinanciering is het gevolg van het feit dat mensen rechten hebben in een verzorgingsstaat, dat recht kunnen claimen en ook kwaliteit kunnen claimen. Dit betekent dat je wel een prognose kunt geven, maar dat je nooit precies kunt zeggen hoeveel geld ermee gemoeid is. Als je bedragen fixeert en deze naar de gemeente decentraliseert, kun je op voorhand op rijksniveau het bedrag vaststellen. Via een bepaalde verdeelsystematiek komt het vervolgens bij de gemeenten terecht. Dat hebben wij ook gezien met de Bijstandswet. Als de gemeenten worden geconfronteerd met voorzieningenplicht, compensatieplicht of recht op bijstand van mensen, krijgen zij te maken met een openeindfinanciering. Ik zou het te cynisch vinden om het alleen te zien als een financiële operatie. Dat is het niet. Het is ook een inhoudelijke operatie. Het is een veranderingsoperatie die wij met zijn allen moeten dragen; ook wij, 75 burgers, leden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Je belast die operatie echter op voorhand ongelooflijk door er zo'n zwaar bezuinigingsbedrag aan te hangen. Dat vind ik gewoon doodzonde. Ik had oprecht deze staatssecretaris die hier namens de regering zit, graag willen steunen, omdat wij het inhoudelijk zo ontzettend met hem eens zijn.

In de tweede plaats beoogt de regering, de betrokkenheid van mensen bij elkaar te vergroten, zodat wij weer omzien naar elkaar. Ik kan er nog wel een paar dingen aan toevoegen die mensen belangrijk vinden. Mensen willen gezond zijn en gezond oud worden. Mensen willen betekenisvol werk en zij willen vooral hun leven lang werken en hun eigen loon verdienen. Zij willen de trots dat zij hun eigen loon verdienen, meemaken. Maar het gaat vandaag toch juist om mensen die zo graag tot hun dood thuis waren gebleven, ondanks hun beperkingen, aandoeningen et cetera, mensen wie het niet meer lukt om de volle regie te hebben, ondanks de betrokkenheid van familie en dierbaren? Biedt het wetsvoorstel van vandaag een antwoord op die situaties? Ik wil niet ziek worden, niemand wil ziek worden, en ik ben blij dat er ziekenhuizen zijn. Laten wij ook blij zijn dat er in de care ook voorzieningen zijn die uitkomst bieden als wat wij willen niet meer lukt. Het is aan ons om deze verdiensten van onze ouders in een veranderende wereld vast te houden en te borgen, zodat wij straks trots kunnen zijn op de samenleving die wij achterlaten aan onze kinderen en kleinkinderen.

Op welk probleem is het wetsvoorstel een antwoord? Je kunt zeggen dat de gemeente nabijer is dan het Rijk. GroenLinks deelt die analyse, maar het probleem van de bureaucratie wordt hier niet mee opgelost. Je zegt hooguit: alsjeblieft 403 gemeenten, ga je tanden hierop maar stukbijten. Als het Rijk zijn controledrift niet weet te beteugelen, dan zal het zwaar weer worden voor die 403 gemeenten. Veel geld is gegaan naar te trotse bestuurders in de zorg met royale salarissen en bonussen, of is opgegaan aan in wantrouwen gedrenkte bureaucratie. Voor elk ingevuld registratieformulier is weer iemand anders nodig om het formulier te controleren en te verwerken. Sterker nog, wij hebben er een gewoonte van gemaakt dat dergelijke formulieren over meerdere schijven gaan. Vandaag hebben wij het niet over bureaucratische rompslomp van efficiënte marktgestuurde zorgverzekeraars. Daar gaat het hooguit zijdelings over. De zorgverzekeraars zijn essentiële samenwerkingspartners van gemeenten in het aanbieden van een sluitend zorgsysteem. Bij veel gemeenten is het helaas niet anders. De administratieve last voor mensen met een pgb is vaak zo hoog, dat zij min of meer gedwongen worden om hulp te ontvangen van de gecontracteerde thuiszorgaanbieder.

In de enorme operatie van het overdragen van grote delen van de centrale verzorgingsstaat aan de lokale overheid en de burgers, gaat het erom dat de lokale overheid krachtiger wordt in haar uitvoeringscapaciteit en democratie. Wij moeten willen uitgaan van burgerkracht ofwel ruimte voor burgers. Er zijn drie typen burgerkracht. Ten eerste kun je de netwerken van de burgers centraal stellen, de eigenkrachtcentrales. Ten tweede kun je de burger benaderen als coprofessional. Ten derde kun je de burger eigenaar maken van publieke taken en verantwoordelijkheden. Decentraliseren is op deze wijze te typeren als lokaliseren. Het is onze morele plicht om elkaar in staat te stellen optimaal te functioneren op het gewenste niveau, dat past bij onze mogelijkheden. Daarbij past een overheid die mensen ondersteunt en faciliteert en geen overheid of overheidsgerelateerde organisaties die het mensen moeilijker maakt om zelfredzaam te zijn en eigen regie te voeren. Het gebrek aan professionele ruimte voor uitvoerende zorgverleners om in nauw overleg met cliënten optimale resultaten te boeken is daarom zorgwekkend.

Had niet juist de beweging van de Wmo 2015 niet moeten leiden tot meer ruimte voor cliënten en uitvoerende zorgverleners? Het gaat nu toch om de eigen kracht van burgers? Wat verandert er door dit wetsvoorstel in de huidige verbureaucratiseerde praktijk, dat burgers die verantwoordelijkheid kunnen waarmaken? Hoe ziet de staatssecretaris in dit licht de enorme ontslaggolf bij de zorgaanbieders? Het gaat om 50.000 mensen, zo las ik in de laatste brief die wij hebben ontvangen. Het huidige wetsvoorstel lijkt eerder te veroorzaken dat bestaande zorgstructuren sterk versoberd worden, dan dat het wezenlijk bijdraagt aan de verbetering van de ondersteuning van burgers. De doelstellingen van het wetsvoorstel zijn fraai, maar ze strooien zand in de ogen van hen die willen weten welke consequenties de wet in de praktijk zal hebben.

Ik zet die consequenties nog even op een rijtje. Het wetsvoorstel gaat gepaard met een bezuiniging van ruim 5 miljard in de zorg, 1,6 miljard op de Wmo boven op de reeds doorgevoerde bezuinigingen in het sociale domein en naast de bezuinigingen die gepaard gaan met aanverwante wetten als de Jeugdwet en de Participatiewet. Hoe wenselijk samenwerking en zelfredzaamheid ook zijn, het is alleen mogelijk wanneer het wetsvoorstel veel meer dan nu het geval is gericht is op de kern van zorg en welzijn: uitvoerende professionals in samenspraak met burgers en hun sociale omgeving. Waarom kiest de regering ervoor om zorgprofessionals zo te confronteren met massale ontslagen, terwijl zij via de wet de continuïteit van zorg garandeert, alsmede het behoud van zorginfrastructuur?

Nederland is het meest geïnstitutionaliseerde land van Europa. In onze eerdere vragen en ook aan het begin van mijn betoog had ik het namens de fractie van GroenLinks over de verstatelijkte verzorgingsstaat met zijn geïnstitutionaliseerde uitvoeringsorganisaties, die geleid hebben tot een dominante systeemwereld waarin vragen en zorgbehoefte werden aangepast aan de mogelijkheden van het systeem in plaats van andersom. Het heeft geleid tot het ontpersoonlijken van de relatie overheid-burger. Het moet dus anders en dat vergt revolutionair elan. Daar heb je het weer, collega Kuiper. Wij pakken de verzorgingsstaat weer terug als burgers. Daarbij horen zelfbeheer, zelfsturing, zelforganisatie en right to challenge. Daarbij hoort ook dat burgers zich verenigen in zorgcorporaties. Daarbij hoort een overheid die faciliteert, ondersteunt en meebeweegt. In het essay "Rijk geschakeerd" van onze oud-collega Kim Putters van het SCP waarschuwt hij bijvoorbeeld dat de invloed van gemeenteraden, maatschappelijke organisaties en inwoners op het Wmo-beleid meer aandacht en versterking verdient, vooral omdat de meeste gemeenten en samenwerkingsverbanden de begeleiding en ondersteuning hebben belegd. Hij waarschuwt ook in de evaluatie van de huidige Wmo dat bepaalde doelgroepen — vooral mensen met psychische problemen, verslaafden, mensen in de OGGZ en de maatschappelijke vrouwenopvang — te weinig worden bereikt.

Er zijn zorgen over de aanwezige kennis over doelgroepen en mantelzorgers, over de deskundigheid om met burgers samen de beste voorziening te organiseren, over personele capaciteit en geld. Afsluitend stelt Putters dat het niet aangaat dat de overheid zich met het oog op de participatiesamenleving terugtrekt en het bij burgers neerlegt, maar dat juist een hoogwaardige overheid nodig is om dit te realiseren. Een overheid die niet van bovenaf plannen oplegt of het rekening houden met verschillen dichtregelt, maar een overheid die deskundigheid en capaciteit heeft om rechtvaardig verschil te maken. Dat is helemaal in lijn met ons verhaal bij de afgelopen algemene politieke beschouwingen en bij de behandeling van de WWB en de Participatiewet hier in dit huis. Graag hoor ik een reactie van de staatssecretaris op de zorgen van het Sociaal en Cultureel Planbureau.

Wat zeggen deze decentralisaties over de noodzaak van transformatie van de rijksoverheid in haar relatie met de lokale overheid? Het Rijk is systeem-, stelsel- en polis-verantwoordelijk. Kan de staatssecretaris concrete voorbeelden geven hoe hij dat gaat waarmaken? Verstaat de regering in alle vezels van Den Haag de kunst van het loslaten? Gaat de staatssecretaris werk maken van deregulering en van de vermindering van administratieve lasten voor de lokale overheid, maar ook voor de burgers en de professionele organisaties? Zo ja, waar blijkt dat dan concreet uit?

Als de lokale overheid, gecontroleerd door haar eigen rechtstreeks gekozen volksvertegenwoordiger in de gemeenteraad, veel sterker de sturende overheid in het sociale domein is en nog meer sturend gaat worden, waarbij ook nog een dringend appel gedaan wordt op de actieve opstelling van burgers, wat is er dan aan transformatie nodig bij de rijksoverheid en wellicht ook met betrekking tot onze rol, hier in de Staten-Generaal? Graag een reactie van de staatssecretaris, uiteraard niet op de laatste vraag, want die is voor ons zelf.

Het geld. Decentralisaties van rijkstaken naar gemeenten moeten worden ingezet in de allereerste en allerbelangrijkste plaats om maatschappelijke vraagstukken en problemen waar mensen, en daarmee ook de lokale bestuurders en professionals in de leefwereld van mensen, tegenaan lopen, op te lossen of te verbeteren. Ze moeten niet gebruikt worden om de begroting van het Rijk op orde te krijgen.

In eerdere debatten in deze Kamer hebben we de cocktail van decentraliseren en bezuinigen al levensgevaarlijk genoemd. Uit de meicirculaire blijkt dat voor de Wmo 2015, de Jeugdwet, de re-integratie, de sociale werkvoorziening en nieuwe groepenparticipatie met ingang van 2015 10,3 miljard gestort wordt in het Gemeentefonds. In eerdere debatten over de decentralisaties in het sociale domein is ons duidelijk geworden dat voor deze taken nu nog in de verschillende departementale begrotingen en die van de provincies en kleine 15 miljard beschikbaar is. Gemeenten moeten dus meer taken en verantwoordelijkheden gaan uitvoeren, anders en beter ook nog, tegen een derde minder geld. Klopt dit? Waar baseert de staatssecretaris het op dat dit daarmee ook kan?

Waaraan gaat nu de 5 miljard op die kennelijk overbodig is? Is dat dezelfde 5 miljard? Moeten we ze bij elkaar optellen? Graag uitleg. Want, zoals we de cijfers op pagina 3 van de memorie van antwoord lezen in het antwoord op onder andere de vragen van de VVD, begrijpen wij dat door de gemeenten van het huidige bedrag in de AWBZ-uitgaven van 27 miljard in totaal per 2015 — via de extra taken Wmo 2015, waarvoor 3,6 miljard beschikbaar is, en de inwerkingtreding van de Wet langdurige zorg, waarvoor 18,5 miljard wordt bestemd — bijna 5 miljard bezuinigen op de zorg en 1,6 miljard op de Wmo. Hoe verhoudt zich dat tot de 5 miljard van het Gemeentefonds?

Mevrouw Barth i (PvdA):

Mag ik de heer Thissen vragen hoe hij aan het bedrag van 1,6 miljard komt? Ik heb de stukken ook gelezen en er zit inderdaad een bezuiniging op de Wmo, dat kan niemand ontkennen, maar in de stukken staat geen ander bedrag dan 1,2 miljard.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik zoek dat na. Het kan zijn dat het bedrag uit een eerder stuk komt. Ik dacht dat het 1,6 miljard is. Maar goed, 1,2 miljard of 1,6 miljard, dat scheelt 400 miljoen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik heb het niet in mijn achterzak zitten!

De heer Thissen (GroenLinks):

Nee, ik mag hopen dat u dat niet hebt! Ik heb ergens 1,6 miljard geprikt en dat heb ik in mijn tekst gezet. Ik zal opzoeken waar ik dat vandaan heb gehaald. Als u gelijk hebt, dan geef ik dat ruiterlijk toe. Als ik gelijk heb, dan doet u hetzelfde naar mij toe. Neem ik aan; zo ken ik u tenminste.

Het framen van de coalitiepartijen en de geliefde oppositie is tot kunst verheven, want sinds het begrotingsakkoord horen we dat er meer geld beschikbaar is voor de gemeenten. Mystificerend taalgebruik. Het enige juiste is dat er minder wordt bezuinigd dan aanvankelijk door de regering was voorgesteld. Zo was de korting op de huishoudelijke hulp aanvankelijk 75% van het bestaande budget en via 40% nu in totaal 32%. Dat is nog altijd een bezuiniging op de huishoudelijke hulp van een derde van het aanvankelijke budget, en dat is fors. Hoe mooi jullie het ook kleuren, er wordt fors bezuinigd. Daarmee worden het succes van de decentralisatie en vooral de noodzakelijke transformatie ernstig onder druk gezet.

Ik rond af, mevrouw de voorzitter. De civil society wordt heruitgevonden. In het vorige debat over de Wmo, in 2006, toen nog met staatssecretaris Ross-van Dorp, sprak ik namens de fractie van GroenLinks uit dat het wonderlijk was dat we blijkbaar weer met een groot en breed politiek draagvlak geloven in de maakbare samenleving. Om met Herman Verhagen te spreken: we leven niet in een tijdperk van veranderingen, maar we leven in een verandering van een tijdperk. Wat had GroenLinks dit wetsvoorstel graag gesteund. Ik begon mijn betoog met de kijk van de cynicus, maar ik wil niet als cynicus eindigen. De leden van mijn fractie denken dat er gerede aanleidingen zijn om het terrein van de Wmo te hervormen. Wij zijn voor de verandering van de centraal aangestuurde verzorgingsstaat naar de lokalisering bij mensen en gemeenten. Wij zijn voor de beweging van Rijk naar wijk. Wij pleiten voor de transformatie van de systeemwereld van de verzorgingsstaat naar de leefwereld van mensen en de verzorgingsstad. Wij pleiten ervoor dat professionals weer nabij mensen kunnen zijn; erop afgaan in plaats van er vandaan. Wij zijn er zó voor dat mensen worden aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheid, maar niet zomaar, en altijd vanuit de vraag wat ze nodig hebben om te kunnen worden wie ze willen en kunnen zijn. Wij pleiten zó voor de uitrukmentaliteit van de professionele uitvoerders als mensen ze nodig hebben. Wij pleiten er zó voor dat burgers die zorg nodig hebben niet meer verdwalen in labyrinten van ontmoediging en complexen van indicaties, contra-indicaties en wachttijden.

Dat al, en al dat, vergt een cultuurverandering, een attitudeverandering van zowel politici, bestuurders, professionals en maatschappelijke partners als gemeenten. Dat vergt moed en experimenteerlef. Dat vergt loslaten en echt luisteren naar wat mensen nodig hebben. Behalve de overheveling van verantwoordelijkheden naar de lokale overheid onder inhouding van heel veel geld, doet dit wetsvoorstel niets aan al die nadere pleidooien, waarin volgens ons de crux zit. Daarin zit zoveel meer de crux dan te denken dat we problemen oplossen door het moeilijker maken van de toegang tot voorzieningen door gemeenten heel veel minder geld te geven. Ik ben geen cynicus, maar wel een realistisch idealist met dromen voor ogen: een solidaire, humane samenleving die omziet naar wie kwetsbaar is, met een overheid die grond biedt onder de voeten voor iedereen die naar vermogen mee wil doen.

Er is ook geld nodig om dat de eerste jaren in te leven, te implementeren en te oefenen, om te kunnen vallen en opstaan. Op voorhand wordt dit echter allemaal bedolven onder de zware last van bezuinigen. Daarom houden wij ons hart vast. Daarom kunnen wij het niet steunen. Wat is dat toch verschrikkelijk jammer!

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Nog één keer. Ik roep de heer Thissen op om toch wat meer te geloven in zijn eigen woorden: loslaten, de leefwereld centraal stellen, geloven in de burgerkracht van deze samenleving. Waarom doet u dat nu niet, mijnheer Thissen? U valt elke keer weer terug op de overheid die weer dingen moet doen. Ik vind het zo inconsequent. Als u echt gelooft in uw eigen woorden en in de kracht van de samenleving, dan zou dat ook weleens kunnen betekenen dat de overheid, ook in financiële zin, een minder grote last op zich hoeft te nemen dan in het verleden.

De heer Thissen (GroenLinks):

Collega Kuiper, wij zijn hier geen kerkgenootschap. Ik ben hier niet neergezet om te geloven.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Voorzitter, ik vraag naar de politieke overtuiging van de heer Thissen.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik ben hier niet om geloof uit te spreken. Ik ben hier om te kijken of de maatregelen die deze regering voorstelt, de samenleving zodanig activerend en humaan inrichten dat meer mensen, ondanks hun chronische ziekte of beperking, naar vermogen kunnen meedoen. Ik ben ervan overtuigd dat het inhoudelijk gaat werken. Ik heb dat ook gezien, met eigen waarneming, op de diverse plekken waar ik gewerkt heb: als coördinator van een leerwerkproject voor zorgkinderen, als wethouder in mijn stad, acht jaar lang, als voorzitter van Divosa en nu in mijn huidige functies, zowel hier als in mijn functie als directeur van het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten.

Ik kom heel veel krachtige initiatieven tegen, maar ik kom ook heel veel onzekerheid tegen. Ik kom ook heel vaak tegen dat mensen denken: we schaffen op voorhand de infrastructuur van de sociale werkvoorziening af, we schaffen op voorhand de toegang tot de Wajong af. We hebben hier in de Staten-Generaal een geloof dat als de sociale infrastructuur wordt afgebroken, mensen desondanks in een normale, reguliere setting kunnen meedoen. We leggen de rekening voor andere zorg bij de meest kwetsbare mensen, terwijl het Sociaal en Cultureel Planbureau in zijn evaluatie van de Wmo nu al zegt: de doelgroepen worden het lastigste bereikt. Er wordt nog meer bezuinigd. Mijn grote angst, mijn grote zorg is of de meest kwetsbare mensen naar vermogen kunnen meedoen. We hopen beiden hartstochtelijk dat dat zal gebeuren, maar de kost gaat voor de baat uit. Dat is onze stelling: deze hele operatie op alle terreinen in het sociaal domein wordt op voorhand belast met molenstenen van zeer ernstige bezuinigingen. Daarom denken wij dat het ten koste gaat van de mensen voor wie we in een beschaafd land in eerste instantie een betrouwbaar schild moeten zijn.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

In de politieke overtuiging zouden we nog weleens heel dicht bij elkaar kunnen uitkomen, maar in de manier waarop we dit gaan doen, zouden we weleens heel erg kunnen verschillen. Ik maak mij ook zorgen over kwetsbare groepen, maar dat wil helemaal niet zeggen dat we over de brede linie niets anders kunnen doen en niet kunnen hervormen.


De heer De Lange i (OSF):

Mevrouw de voorzitter. Wij spreken vandaag over de Wet maatschappelijke ondersteuning, een wetsvoorstel dat deel uitmaakt van een hele reeks van verwante wetsvoorstellen die veel gemeen hebben. Wat ze delen, is de manier waarop de regering de voorstellen meent te moeten rechtvaardigen. Wat ze eveneens delen, is wat kennelijk de voornaamste drijfveer achter de voorstellen is, namelijk de vermeende noodzaak tot bezuinigen. Op beide uitgangspunten valt zeer veel af te dingen. Dat heb ik uiteraard gedaan bij de vorige voorstellen en dat zal ik vandaag opnieuw doen.

Vandaag hebben we opnieuw een debat over een wetsvoorstel waarvoor in de Tweede Kamer met de bekende plooibare oppositiepartijen een schimmig akkoord gesloten is. Ongetwijfeld zal dat daar gesloten akkoord naadloos door de respectievelijke Eerste Kamerfracties gesteund worden. Zoals de ervaring leert, zal dat gebeuren onder het uitgebreid benadrukken van hun eigen onafhankelijke afwegingen. Bij alle voorstellen waarvoor de "constructieve oppositie" tot nu toe ingehuurd is, is het zo gegaan. Voorstellen waarvoor deze partijen niet gestrikt konden worden, zijn zelfs niet eens ingediend bij de Tweede Kamer. Een experimenteel fysicus weet dan genoeg. Ook het debat van vandaag is een schijnvertoning die eigenlijk geen debat mag heten. Dat de positie van de Eerste Kamer door dit opportunistische gedrag ondermijnd wordt, is evident. Niettemin acht ik het mijn taak de overwegingen van mijn fractie nadrukkelijk voor het voetlicht te brengen, al is het maar voor de Handelingen.

De voornaamste drijfveer achter dit wetsvoorstel is bezuinigen. Daar is het kabinet ook niet geheimzinnig over. Maar waar wil men op bezuinigen? Zoals het een kabinet voor beter gesitueerden betaamt, worden de mensen die het nauwelijks nodig hebben bij voorkeur gespaard via een hypotheekrenteaftrek die voor bestaande gevallen onaangetast blijft en de belastingbetaler jaarlijks meer dan 10 miljard — ik herhaal: 10 miljard — euro kost, om van de ergernis veroorzaakt door het gênante beloningsbeleid bij staatsbank ABN-AMRO maar niet te spreken. Inderdaad, op het bestrijden van dit soort excessen kan veel meer bespaard worden dan op allerlei regelingen voor juist die mensen die het in onze samenleving toch al niet breed hebben of erger, mensen die zichzelf nauwelijks staande kunnen houden in het huidige gure neoliberale, neosocialistische klimaat. De door dit kabinet gemaakte keuzes roepen bij grote groepen burgers verbijstering en weerzin op. Naar wat voor samenleving zijn we op weg?

Bezuinigen zonder visie is bovendien een doodlopende weg. Het monetair beleid in Europa is een ramp voor grote delen van de Europese bevolking, met name de jeugd en met name in Zuid-Europa. Het is geen toeval dat Europa economisch ver achterblijft bij de rest van de wereld, al wordt die "inconvenient truth" door dit kabinet bij voorkeur onder het tapijt geschoffeld. Met een Europese Centrale Bank die zijn mandaat voortdurend oprekt en een allang verloren wanhoopsoffensief tegen de crisis voert, is "dansen op de vulkaan" het motto van dit kabinet en van het huidige Europa. Maar de aanpak van deze regering is in elk geval duidelijk. Immers, hoewel nauwelijks onderbouwd, moet er strikt bezuinigd worden en is decentralisatie het toverwoord dat dit moet bewerkstelligen. Maar los van de vraag of niet de groepen met de minste weerstand het meest getroffen worden, werkt dit recept ook? Mij dunkt dat zich daar aanzienlijke problemen voordoen. Ik kom daar nog op terug.

Ten slotte als onderdeel van mijn inleiding, nog het volgende. In 2011 heeft de Eerste Kamer voor het eerst in haar geschiedenis, een parlementaire onderzoekscommissie geïnstalleerd om de problematiek van privatisering en verzelfstandiging van overheidsbeleid onder ogen te zien. Op 30 oktober 2012 werd het rapport "Verbinding verbroken?" aan de Eerste Kamer aangeboden en met algemene stemmen aangenomen. In het rapport wordt een aantal gecompliceerde casus in detail bestudeerd. Het rapport eindigt met diverse aanbevelingen, en presenteert een protocol om met name van de procesmatige kant van de bestudeerde casus te leren om in de toekomst gemaakte fouten te vermijden en verbeteringen te bewerkstelligen. De wetsvoorstellen over decentralisatie kampen in zeer veel opzichten met dezelfde problemen als de privatiseringen uit het verleden, zeker als het gaat om procesmatige aspecten. Wat zijn de lessons learned? Dat is precies waar het wringt, omdat we vooral kunnen concluderen dat de decentralisatievoorstellen uitstekende voorbeelden zijn van lessons not learned. Daarover straks meer.

Alle woordvoerders die zich door de vele honderden pagina's tekst behorende bij de diverse wetsvoorstellen hebben geworsteld — vandaag is geen uitzondering — hebben kennis kunnen nemen van breedsprakige inleidingen waarin voortdurend gesproken wordt over eigen kracht, eigen verantwoordelijkheid, zelfredzaamheid, zelfhulp, controle over het eigen leven en meer van dat soort mooie woorden. Ongetwijfeld zijn dit de pennenvruchten van dezelfde tekstschrijver die zijn mantra herhaalt met de intellectueel weinig stimulerende en even ineffectieve eentonigheid van een Tibetaanse gebedsmolen.

De hoeveelheid papier waarmee dit voorstel gepaard gaat, is op zichzelf al strijdig met de regelmatig geuite bewering dat het voorstel tot minder complexiteit en tot minder regeldruk zou leiden. Zo worden de gemeenten opgezadeld met het aanleggen van allerlei dossiers over allerhande mensen. De fraudegevoeligheid en de risico's voor schending van privacy zijn groot, zoals door diverse organisaties die weten waar ze over praten, betoogd wordt. Dat de regering dit allemaal anders ziet, verbaast niet, maar overtuigt evenmin. Doordat diverse wetten verwante terreinen bestrijken en bijbehorende uitvoeringsaspecten dikwijls nog niet geregeld zijn, is het voor de Eerste Kamer vrijwel ondoenlijk haar controlerende functie uit te oefenen. Mijn fractie vindt dat een democratisch tekort. Dat bij de gecompliceerde wetten waar we over spreken het gevaar van cumulatie levensgroot op de loer ligt, daarvoor hoef je echt geen doemdenker te zijn. Anderzijds lost een welles-nietes discussie ook niets op.

Wil een enorme decentralisatieoperatie een gerede kans op succes hebben, dan dient aan een reeks van voorwaarden te worden voldaan. De benodigde financiële middelen dienen beschikbaar te zijn, en doorgaans zijn de kosten van belangrijke beleidswijzigingen eerder hoger dan lager, zeker gedurende de overgangsfase. Gemeenten dienen de benodigde kennis in huis te hebben en hebben in het algemeen tijd nodig om die expertise op te bouwen. De bewering dat het beleid dichter bij de burger gebracht wordt, zou zich moeten uiten in verbeterde democratische controle. Meer macht voor de zorgverzekeraar lijkt volstrekt niet in lijn met dit uitgangspunt. Doordat de relevante verschillen tussen gemeenten levensgroot zijn, is de kans aanzienlijk dat vergelijkbare casus zeer verschillend beoordeeld en behandeld gaan worden. Rechtsongelijkheid lijkt een groot risico. Privacy-issues vormen naar de mening van bijna alle deskundigen een levensgroot probleem. De lijst van problemen is lang, erg lang.

Haastige spoed die zelden goed is, ook nu niet, en bezuinigingsdrift verhouden zich erg slecht tot de zojuist genoemde en toch voor de hand liggende randvoorwaarden. Dat deze zorgen maatschappelijk steeds breder worden gedeeld, is dan ook een veeg teken. En helaas is mislukking van ingezet beleid weliswaar prestigeverlies voor de beleidsmakers, maar betekent onuitsprekelijke ellende voor een grote groep buitengewoon kwetsbare mensen. Moeten de risico's die dit kabinet kennelijk bereid is te nemen, afgewenteld worden op juist deze groep? Het moge duidelijk zijn hoe mijn fractie deze retorische vraag beantwoordt. Verbinding verbroken? Inderdaad, dit beleid is helaas losgezongen van de broodnodige brede maatschappelijke discussie en steun. In plaats van het gebruikelijke "too little too late" is dit een afschrikwekkend voorbeeld van "too much too soon".

Met alle schriftelijke voorbereiding is het niet zinvol om allerlei zaken overhoop te halen die al zeer uitgebreid besproken zijn en waarover standpunten onwrikbaar vastliggen. Ik beperk me daarom tot een aantal zwaarwegende punten die naar mijn mening om speciale aandacht vragen. Niet omdat ik wijzigingen in het beleid verwacht, maar wel omdat deze zaken niet onbesproken mogen blijven.

Men kan met recht stellen dat vrijwilligers de ruggengraat van de Nederlandse samenleving vormen. Als hun inspanningen gekapitaliseerd zouden worden, dragen zij op jaarbasis ongeveer 10 miljard euro bij aan het functioneren van diezelfde samenleving. Mantelzorgers, van wie in dit wetsvoorstel uitgebreid sprake is, maken een belangrijk deel uit van dit grote leger van vrijwilligers. Mijn fractie kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de mantelzorgers gezien worden als de stoplap voor het bezuinigingsbeleid. Ze worden weliswaar verbaal met waardering overladen, maar het is aan de gemeenten om te bezien of en hoe die waardering een wat concretere vorm kan krijgen. Het laat zich raden hoe financieel noodlijdende gemeenten daarmee zullen omgaan. Wel doet de regering een suggestie: misschien kan een gemeente de mantelzorger wel gratis parkeren aanbieden, of tegen gereduceerd tarief, voor het huis van degene aan wie hij mantelzorg verleent. Wat een droefenis en wat een miskenning van de cruciale rol die zeer veel vrijwilligers in onze samenleving spelen. Mantelzorgers doen doorgaans zonder gedoe gewoon hun werk en willen helemaal niet in de schijnwerpers staan. Als beloning mogen ze opgenomen worden in een bureaucratisch gemeentelijk register, met alle privacyrisico's van dien, om te zien of ze hun "gebruikelijke"taken wel vervullen. Hoe verzin je het.

Zwaarwegend zijn de enorme veranderingen bij de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Het huidige voorstel betekent kortweg dat een eens toegekend recht wordt omgezet in een voorziening. Op eenmaal verworven rechten kan niet tot het einde der dagen een beroep worden gedaan. Echter, bij een principiële onteigening van eigendomsrechten horen een perfecte motivering en een overgangsregeling die mensen in staat stelt adequaat op de nieuwe situatie in te spelen. Dit argument krijgt nog meer gewicht als het een groep kwetsbare mensen betreft. Aan deze normale eisen wordt niet voldaan, of in elk geval volstrekt onvoldoende. Daarnaast wordt de nieuwe voorziening niet uitsluitend geregeld in het wetsvoorstel, maar deels ook in een nader te bespreken, maar tot dusver onbekende, Zorgverzekeringswet. De vrees voor afbakeningsproblemen ligt voor de hand, zoals de Raad van State ook heeft aangegeven. Door het ontbreken van relevante gegevens kan de Eerste Kamer zich onmogelijk een verantwoord oordeel vormen over de sociale en totale problematiek. Dit ondermijnt de controlerende rol van de Eerste Kamer in ernstige mate en is een belangrijk argument tegen dit wetsvoorstel.

Het wetsvoorstel bevat voorts een curieuze inconsistentie. Graag betoogt de regering dat de diverse wetten in het sociale domein de besluitvorming dichter bij de burger brengen. Tegelijkertijd beseft de regering dat veel kleine gemeenten helemaal niet de schaalgrootte en de noodzakelijke expertise bezitten om de op hun bord gedumpte taken goed te kunnen uitvoeren. Geen nood, vindt dit kabinet, want om tot een soort verevening te komen moeten gemeenten allerlei vormen van samenwerking gaan zoeken, regionaal of anderszins. Daarmee wordt het kind met het badwater weggegooid. Democratische controle door een normaal gemeenteraadslid op processen die zich voltrekken achter de ondoorzichtige schermen van regionale samenwerking is een totale illusie. Het democratische gehalte van de besluitvorming zal dus naar verwachting alleen maar achteruitgaan.

Een nauw verwant en zeker zo zorgelijk punt is dat gemeenten samenwerking moeten zoeken met zorgverzekeraars. De regering dringt aan op snelle actie. Daarbij wordt volledig voorbijgegaan aan het feit dat de gemeenten een heel nieuw terrein moeten betreden, waar beslissingen genomen moeten worden met zeer grote en langdurige repercussies voor de gemeentelijke financiën. De commerciële zorgverzekeraars beginnen aan dit cruciale proces met een enorme kennisvoorsprong. Van een systeem van checks-and-balances, dat toch een absolute voorwaarde voor een verantwoord afwegingsproces is, is totaal geen sprake, ten detrimente van de burger en de belastingbetaler. Vooral kleine gemeenten zullen de "hulp" die de zorgverzekeraars bereid zijn te bieden tijdens dit gevoelige proces, duur moeten bekopen. Het wordt dan ook de hoogste tijd dat de macht van private, commerciële zorgverzekeraars, die zich bovendien steeds meer controle toe-eigenen over de medisch-inhoudelijke kant van de gezondheidszorg, aan banden wordt gelegd in plaats van nog verder vergroot. Je hoeft geen begenadigd voorspeller te zijn om te zien dat een parlementaire enquête over de al te bevoorrechte rol van zorgverzekeraars in onze samenleving niet ver weg kan zijn.

Een laatste punt dat ik expliciet aan de orde wil stellen is het feit dat er een hele reeks van wetten in werking gaat treden die stuk voor stuk van de gemeenten een zeer zware inspanning zullen vragen. Dat kleine gemeenten het in de praktijk nog veel lastiger zullen krijgen dan grote, is evident. Bij de rapporten en afwegingen die zich bezig houden met de gevolgen van deze reeks wetsvoorstellen, wordt zelden of nooit geanalyseerd wat juist de cumulatie van veel wetten gaat betekenen, zowel voor de gemeenten als voor de cliënten. Dat is begrijpelijk, want de voorstellen worden aan de volksvertegenwoordiging volgens het aloude salamiprincipe aangeboden, en de gecompliceerde uitvoeringsproblematiek wordt doorgaans verschoven naar de toekomst en ondergebracht in speciale regelingen. Een overzicht van cumulatie-effecten ontbreekt dus volkomen. De hele gang van zaken doet helaas sterk denken aan een vlucht naar voren om de verkeerde redenen. Regeren is nog altijd vooruitzien, en dat doe je niet door de struisvogel als je voorbeeld te nemen. Voorspeld kan worden dat allerlei cumulatieve effecten van de wetgeving, zoals overigens zonder de steun van mijn fractie aangenomen in 2014, de politieke en maatschappelijke discussie nog jarenlang gaan domineren. Tel uit je winst.

Samenvattend, dit wetsvoorstel draagt niet bij aan een samenleving waarin de lasten op een evenwichtige manier gedeeld worden. Dit wetsvoorstel is ingegeven door verkeerde motieven, en is bovendien ondoordacht, overhaast en onuitvoerbaar. Dit wetsvoorstel legt nog meer macht bij private commerciële zorgverzekeraars. Dit wetsvoorstel draagt bij aan nog meer werkloosheid, juist in die sectoren die voor onze samenleving essentieel zijn. Dit wetsvoorstel dient om al deze redenen verworpen te worden. Niettemin wacht ik de antwoorden van de regering met belangstelling af.


De heer Kuiper i (ChristenUnie):

Voorzitter. Op 1 januari 2007, dus ruim zeven jaar geleden, werd de Wmo van kracht. Deze wet bracht de oude Welzijnswet 1994 en enkele andere wetten onder bij gemeenten, samen met delen van de AWBZ. De Wmo stond en staat voor vermaatschappelijking en lokalisering van zorg in combinatie met welzijn. Gemeenten kregen een integrale verantwoordelijkheid op het gebied van preventie, ondersteuning van mantelzorgers, jeugdbeleid, verslavingszorg, maatschappelijke opvang en nog zo wat meer. Dat alles werd samengevat in negen prestatievelden. De ontschotting van het beleid en de mogelijkheid om integraal te werken werden in de latere jaren nog uitgebreid, onder meer door toevoeging van arbeidstoeleiding, uitkeringsbeleid en bijstandsbeleid. Dat alles werd een breed pakket aan bevoegdheden voor gemeenten.

In deze jaren is de gemeente uitgegroeid tot een belangrijk niveau van vormgeving en uitvoering van beleid in dit land. Over het algemeen zijn gemeenten daar ook positief over en weten ze vorm te geven aan de bedoelingen achter de Wmo. De filosofie van de Wmo beperkte zich niet tot de rol van de overheid, maar omvatte ook de rol van de burger. Het ging om het verkrijgen van meer sociale samenhang, een sterkere betrokkenheid van burgers op elkaar en meer participatie: Nederland participatieland. Er is weleens geklaagd dat de Wmo toch weer, ook toen al, een verhaal werd van loketten, voorzieningen en te veel nadruk op het instrumentarium van de uitvoering, dus toch weer verticaal gedacht en ingericht, de systeemwereld van collega Thissen. Onmiskenbaar is zich in de loop der jaren echter meer gaan aftekenen van nieuwe horizontale verhoudingen: meer hulp en steun in buurt en wijk, informele zorg, aandacht voor de mantelzorger en vrijwilliger, sociaal burgerschap en het besef dat de samenleving soms ook gewoon zelf aan zet is. Hiervoor moet uiteraard ruimte ontstaan, soms ook worden bevochten. Die ruimte komt er nu meer en meer.

De Wmo 2015 trekt deze lijnen door. Er is dan ook geen sprake van een principieel nieuwe richting of een nieuwe filosofie. De Wmo 2015 borduurt voort op de basis en de filosofie die we al kennen. Het CDA heeft daaraan een grote bijdrage geleverd in de jaren dat het in de regering zat. Collega Flierman noemde dat al. De Wmo is ingevoerd door staatssecretaris mevrouw Ross-van Dorp, van het CDA. Deze wet drukte destijds al uit wat de laatste troonrede nu in de mond legt van het PvdA-VVD-kabinet: van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving. Er moet echter wel verder invulling aan worden gegeven. De huidige staatssecretaris heeft een geliefde uitdrukking, geloof ik, en dat is "de dienstbare overheid". Mijn partij kent die uitdrukking ook en spreekt daarbij tevens van "een dienstbare samenleving", een samenleving waarin mensen primair zelf verantwoordelijkheden dragen. Het samenspel tussen die beide, tussen overheid en burgers in hun verbanden, moet zich nu verder gaan ontwikkelen. Dat is belangrijk. Dat is eigenlijk het hart van de transitiebeweging, die van twee kanten vorm moet krijgen, zowel van de overheid als inderdaad ook van de burger. Ook de leefwereld is zelf aan zet, en dat niet met regels of instituties maar met een beleving en een vormgeving van eigen verantwoordelijkheid.

Met deze inleiding markeer ik dat we vandaag niet alleen spreken over een enkele wet en ook niet over een nieuwe toedeling van middelen maar over een maatschappelijke verandering: een nieuwe verdeling van verantwoordelijkheden tussen overheid en samenleving. Mijn fractie steunt die beweging in beginsel, die ook weer nieuwe krachten in de samenleving kan losmaken en lokale gemeenschappen sterker kan maken. Dat moet dan echter wel gepaard gaan met een herleving van een nieuw besef van eigen verantwoordelijkheid en het aanboren van sociaal en moreel kapitaal. Het moet normaler worden dat mensen elkaar helpen en ondersteunen bij alledaagse problemen. Dat is geen teken van zwakte, maar van kracht.

Mevrouw Slagter-Roukema i (SP):

Ik zou graag een nadere toelichting krijgen van collega Kuiper. Hij zegt dat mensen elkaar moeten helpen en ondersteunen bij alledaagse problemen. Dat is geen teken van zwakte, maar van kracht. Wie moet wie eigenlijk helpen?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Wij zijn burgers van een samenleving. Wij leven in gemeenschappen. Het is goed als mensen binnen die gemeenschappen elkaar helpen in verbanden van gezin, maar ook van buurten, wijken en in overige verbanden. Dat probeer ik uit te drukken.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Dat begrijp ik, maar dat is niets nieuws. Ik vroeg alleen wie dan wie moet helpen. Wie heeft hulp nodig en wie biedt die hulp dan?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Volgens mij is dit een herhaling van dezelfde vraag. Ik weet niet zo goed wat ik nu opnieuw zou moeten antwoorden. Het lijkt mij normaal dat mensen in een relatie verantwoordelijkheid voor elkaar dragen, zoals ouders en kinderen. Die verantwoordelijkheid moet ook echt vorm krijgen. Wij zien daarin allerlei nieuwe vormen ontstaan; dat gebeurt nu weer. Wij hebben pas geleden nog een discussie gevoerd over de mantelzorgboete. Die is juist zo pijnlijk omdat daarachter een beweging in de samenleving gaande is waarin ouders en kinderen op een nieuwe manier verantwoordelijkheid voor elkaar nemen. Met collega Thissen hadden wij het zojuist over de instituties. Het punt is dat de instituties die verantwoordelijkheid hebben weggezogen uit de samenleving. Iedereen ging leunen op de voorzieningen van de overheid. Is het niet normaal dat wij elkaar aanspreken op wat wij voor elkaar kunnen doen, ook buiten de verbanden van familie en buurt?

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Maar als ik zelf hulp nodig heb, wie moet ik dan aanspreken?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Weet u, mevrouw Slagter, hier zijn allerlei onderzoeken over. Daarin staat onder meer dat het niet erg hoeft te zijn om te leren weer een beetje afhankelijk te zijn van anderen. In dat debat kwam het woord "afhankelijkheid" voorbij als een soort vloeken in de kerk. Ik denk dat het in de samenleving niet meer zo moet zijn. Je moet best aan iemand kunnen vragen of hij jou met iets kan helpen. Dat is één ding. Uit sociale onderzoeken leren wij dat mensen ook wel bereid zijn om elkaar te helpen, maar daarbij doelt men dan wel op de lichtere vormen van hulp en ondersteuning die men nodig heeft. Het gaat om dingen zoals een keertje boodschappen doen of naar het ziekenhuis rijden. Dat soort zaken kunnen burgers best onderling oppakken. Bij de zwaardere vormen zijn er drempels. Je zet immers niet zo graag de buurman onder douche. Daar moeten dus andere vormen bij komen. Voor de gewone, alledaagse problemen — die ik hier ook benoemd heb — kunnen wij best meer een beroep doen op elkaar.

De voorzitter:

Mevrouw Slagter, tot slot.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Dat dacht ik al wel. Ik vind dit een heel nieuwe gedachte. Ik begrijp ook niet zo goed dat wij daarvoor deze wet nodig zouden hebben. De heer Kuiper zei dat wij het niet hebben over de toedeling van middelen, maar dat is juist het pijnlijke punt in deze wet. Het gaat hier wel over de toedeling van middelen.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ja, de wet gaat ook over de toedeling van middelen. Die discussie heb ik net ook met collega Thissen gevoerd. Het sprak langzamerhand niet meer zo vanzelf dat wij dit soort vormen van hulp aan elkaar boden. Ik ben blij dat mevrouw Slagter vindt dat dit gangbare praktijk is. Net zei een collega dat de verzorgingsstaat in de plaats kwam van afhankelijkheid van elkaar. Ik vind dat "afhankelijk zijn van elkaar" in de gewone dagelijkse dingen helemaal niet verkeerd is. Dit ontstaat niet door een wet, maar de beweging die nu wordt gemaakt, is dat de overheid zich meer terugtrekt uit de leefwereld van de burgers. Dat kunnen wij meemaken.

De transitie waar ik het over heb — ik zeg dit ook tegen collega Slagter — werd ook nog eens zo benoemd in een brief van MOgroep. Daarin stond dat deze transitie, het herleven sociale verantwoordelijkheid in de samenleving, echt ruimte moet krijgen via de Wmo 2015.

Mijn fractie wil nog enkele thema's bespreken in dit debat. Ik wil allereerst ingaan op het tempo van de invoering. Het zal inderdaad hard werken zijn voor de gemeenten om voor 1 januari klaar te zijn, maar er is simpelweg geen weg terug. De gemeenten willen en moeten door, om het tempo erin te houden en om het proces op de baan te houden. De gemeenten hebben de manier waarop zij de wet implementeren intussen in eigen hand. Gemeenten zijn ook niet onbekend met de Wmo. De systematiek is er al. De filosofie erachter bestaat al. Gemeenten kunnen nu een aantal lijnen doortrekken en zij kunnen 2015 als opstart- en overgangsjaar gebruiken voor het nieuwe takenpakket. Anders ligt het voor partijen en aanbieders die in de knel komen doordat alles zo snel gaat. Sommige gemeenten weten nog niet hoe zij alles zullen regelen. De brief die wij hebben ontvangen van MEE Nederland over haar situatie, illustreert dit probleem; niet zozeer van de gemeenten als wel van de zorgaanbieders. Ik hoor hierop graag de visie van de staatssecretaris.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Ik heb wederom een verhelderende vraag voor collega Kuiper. Hij zegt dat het snel gaat. Die opvatting kunnen wij delen, want wij vinden dat het veel te snel gaat. In de tekst staat: anders ligt het voor partijen en aanbieders die in de knel komen. Wat wordt er dan bedoeld met partijen? Het is duidelijk dat de aanbieders in de knel komen, maar er komen ook heel veel mensen in de knel die het betreft. Voor die mensen zijn we hier toch ook, lijkt mij.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Dat ben ik met u eens. Het zijn zorgaanbieders, maar natuurlijk ook cliëntenorganisaties. Iedereen moet in zo'n lokale samenleving mee in die transitie. Voor hen gaat het inderdaad snel. Dat is een risico. Ik benoem dat ook. Het gaat snel.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Alleen benoemen lijkt me dan een beetje weinig. Als u met ons vindt dat het te snel gaat, lijkt het mij dat u misschien concrete voorstellen hebt om daar wat aan te doen.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Weet u, we zijn vanavond nog bezig om onze vragen aan de staatssecretaris voor te leggen. Dat heb ik nu gedaan. Dat hebt u ook gedaan. Ik wacht het af. Het gaat snel, maar u hebt mij ook horen zeggen dat nu uitstellen voor heel veel gemeenten geen optie meer is. Dat zou het hele proces verstoren, als we nu zeggen dat het niet ingevoerd kan worden op 1 januari 2015. Dan gaan er in het land allerlei dingen ineens in de war lopen.

De voorzitter:

Mevrouw Slagter, tot slot op dit punt.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Dit is iets wat wij vaker horen. Ik zou graag wat meer duidelijkheid willen hebben over wat er dan verkeerd gaat. De gemeenten moeten dit voor burgers regelen. Het is dus niet het feestje van de gemeenten, maar het is in het belang van de burgers. Als het belang van de burgers op het spel staat, zijn de gemeenten heus wel zo wijs om wat extra tijd te nemen zodat zij het wel kunnen invoeren. Ik begrijp deze redenering absoluut niet.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik ben dat met u eens. Daarom is mijn vraag of de staatssecretaris wil verduidelijken wat er nu gebeurt, ook bij organisaties die voor die burgers opkomen en die in de fase van contractering signalen geven dat er iets niet goed gaat.

De heer Flierman i (CDA):

Nog even in dezelfde sfeer. Ik was geïntrigeerd door de opmerking van de heer Kuiper over 2015 als opstart- en overgangsjaar. Dat suggereert op z'n minst dat de wet dan nog maar gedeeltelijk of nog niet in werking is, zodat je kunt oefenen, zodat je kunt wennen aan de nieuwe situatie, maar dat deze wellicht op een later moment fulldress in werking treedt.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik bedoel daarmee dat gemeenten er verstandig aan doen om die wet wel te implementeren, maar in dat eerste jaar te bekijken hoe deze in de praktijk uitvalt. Er is dan een opstart- en overgangsjaar. Zij moeten niet op 1 januari meteen de hele wereld willen veranderen, maar aansluiten bij de Wmo zoals deze is, die lijnen doortrekken, en bezien wat gegeven de nieuwe wet de verstandigste keuzes zijn voor de lokale gemeenschap.

De heer Flierman (CDA):

Dat moeten ze dan wel doen met de nieuwe budgetten. Als het misgaat, dan zijn hun burgers daar even het slachtoffer van.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Nee, dat heb ik niet gezegd. Ik probeer juist te zeggen dat het risico's met zich brengt voor de burgers en voor zorgaanbieders. Die zie ik ook zeer wel. Ik vraag om daar behoedzaam mee om te gaan. De gemeenten zouden verstandig moeten bekijken hoe zij dat doen in dat eerste inrichtingsjaar. Toen de Wmo in 2007 werd ingevoerd, hadden de gemeenten ook de keuze tussen in een keer alles anders doen of via de weg van geleidelijkheid een paar lijnen doortrekken. Dat is natuurlijk altijd het verstandigst; om niet de hele wereld, ook van de burger, op de kop te zetten.

De heer Flierman (CDA):

Ik was in 2007 nog geen deel van dit gezelschap, dus daar wil ik het niet over hebben. Ik stel wel vast dat in ieder geval de context waarin die verandering moet plaatsvinden, nu een heel andere is dan destijds. In mijn ogen is het daarom toch een behoorlijk risico om de wet in te voeren en het eerste jaar weleens even te proberen hoe het uitwerkt.

De voorzitter:

Ik neem aan dat u op dit punt wilt interrumperen, mijnheer De Lange?

De heer De Lange i (OSF):

Ja, voorzitter, op dit punt. Collega Kuiper pleit er eigenlijk voor dat de gemeenten niet al te overhaast te werk gaan en rustig wat katten uit bomen kijken. Hoe kijkt collega Kuiper dan aan tegen de toch wel erg krachtige aansporing van de gemeenten door de regering om zo snel mogelijk allerlei deals te sluiten met de zorgverzekeraar? Die deals, zo zou ik willen betogen, hebben grote implicaties voor de financiële positie van de gemeente, en niet alleen maar voor een jaartje, maar voor een langere periode. Als de heer Kuiper pleit voor terughoudendheid, pleit hij dan ook voor terughoudendheid bij het sluiten van dit soort contracten?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Nee. De regering legt hier een wetsvoorstel voor. De staatssecretaris zegt deze wet graag op 1 januari te willen invoeren. In dat kader is het alleen maar verstandig dat hij ertoe aanspoort tempo te maken.

Een volgend thema is de vraag wat er precies gaat gebeuren in de beleidsplannen en verordeningen die gemeenten gaan vaststellen. Dat moeten instrumenten zijn, enerzijds om vrijwilligers en mantelzorgers te ondersteunen en de vermaatschappelijking van de zorg vorm te laten krijgen, anderzijds om burgers die zorg moeten ontvangen, deze zorg ook te laten krijgen. De gemeentelijke autonomie is ook principieel belangrijk, maar beleidskeuzes moeten niet leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van zorg, zeker niet indien mensen sterk afhankelijk zijn van zorg of de vrijheid willen hebben om te kiezen voor bepaalde vormen van zorg.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Ik stel wederom een verhelderende vraag, want ik vind ook dit een beetje vaag. Ik ben het geheel met collega Kuipers eens dat beleidskeuzes niet moeten leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van zorg, maar het is toch al helemaal bekend dat heel veel zorg ver onder de prijs wordt ingekocht of in ieder geval wordt aanbesteed? Dat geldt zeker voor de ondersteunende zorg, de dagbesteding enzovoort. Ik vind dit een beetje een slag in de ruimte. Je weet sowieso dat het toch niet gebeurt zoals het kennelijk zou moeten. Beleidskeuzes moeten daar niet toe leiden, maar het gebeurt wel.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Laten we nu de staatssecretaris hierop laten reageren. Ik stel deze vraag aan de regering en ik deel die zorg met mevrouw Slagter. We hebben goede zorg nodig in ons land. We zijn aan het kijken hoe wij die anders kunnen inrichten, maar ik vind het inderdaad ook belangrijk dat die zorg goed blijft.

Ik ben overigens vandaag al drie keer met "collega Kuipers" aangesproken, maar … U weet het.

De heer Koffeman i (PvdD):

Ik heb een vraag aan collega Kuiper.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ah! Dat is aan het goede adres.

De heer Koffeman (PvdD):

Ja, ja, precies!

Onze gewaardeerde oud-collega Kim Putters heeft onderzoek gedaan naar de invoering van de Wmo sinds 2007. Hij is daar niet erg positief over. Hij zegt over de invoering per 2015: er staan een aantal seinen op rood en die zullen niet zomaar op groen springen. Het gaat daarbij met name over de langdurige zorg, waar de heer Kuiper zich ook zorgen over maakt. Mijn vraag is of de heer Kuiper die zorgen van de heer Putters serieus neemt. Ik ben bang dat wij Putters morgen bij de hoofdelijke stemming missen, want zoals ik hem lees, had hij zeker tegengestemd. Ik weet niet of collega's die nog wel in dit huis zijn, dat ook gaan doen, maar hij had het gedaan.

De heer Kuiper schrijft in het rapport "Verbinding verbroken?": "Dit is naar ik hoop het begin van een kentering in het denken over privatiseringen, publieke belangen en de verhouding tussen overheid en markt". Waar ziet hij nu de kentering in deze transitie?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Het stuk van collega Putters ging over de participatiesamenleving. Het ging daarbij ook over de vraag hoever het altruïsme van mensen nu eigenlijk reikt. Deze vraag wordt in de kring van sociale wetenschappers besproken. Wat ben je bereid te doen voor een ander? Er ontstaat een soort consensus en volgens mij refereert de heer Koffeman daaraan. Mensen zijn best bereid om elkaar te helpen. Participatie en de participatie van anderen mogelijk maken, behoren zeker wel tot het morele palet van de gewone burger. Alleen, verwacht niet dat zwaardere vormen van zorg, bijvoorbeeld lijfgebonden zorg, zomaar door burgers onderling worden opgepakt. Ik denk dat die waarschuwing terecht is en dat we die ter harte moeten nemen. Overigens is Putters daarin niet uniek. Er is een hele school van mensen die dat zo zien. Burgers willen wat doen voor elkaar maar niet de zwaardere vormen van zorg. Daarvoor hebben we hopelijk nog voldoende voorzieningen zodat dit door de lokale overheid vorm kan worden gegeven. Daarmee behoef je overigens niet in te boeten op de kwaliteit. Het kan ook anders, waarbij mensen dingen meer voor elkaar doen. Dan kunnen dezelfde dingen nog steeds gebeuren.

De heer Koffeman (PvdD):

Maar Putters koppelt dat aan de invoeringsdatum van 1 januari 2015. Daarvan zegt hij: er staan een aantal belangrijke seinen op rood en die gaan niet vanzelf op groen springen. Als u niet de zekerheid van de regering krijgt dat die seinen wel op groen gaan springen, is dat dan voor u aanleiding om te zeggen dat u daar vanuit de ChristenUnie niet mee kunt leven? Of zegt u: ik neem dat risico? Zo ja, hoe ziet u dan die kentering in de omgang tussen overheid en burger en bent u bereid ook voorzitter te worden van de parlementaire enquêtecommissie die uit gaat zoeken wat er hier heeft kunnen gebeuren?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik zou bijna zeggen "hebt u even tijd?" want dat kan nog wel heel erg lang duren. Dit huis heeft een onderzoek gedaan naar de privatisering. Wat hier gebeurt, is een decentralisatie, waarbij de verantwoordelijkheden van de overheid binnen de overheidskolom blijven. Dat is in heel erg belangrijke mate hier het geval. Ik zie natuurlijk ook wel dat er best een grote keuze wordt gemaakt die wellicht vergelijkbaar is met privatisering in het verleden, waarbij er de vraag is of we wel helemaal overzien wat we aan het doen zijn. Dat zou ook hier ook aan de orde kunnen zijn. Het gaat echter niet alleen om de wereld van de wetten, de regels en de overheid. Het is ook de leefwereld die aangesproken wordt, eigenlijk al vanaf 2007 toen de eerste Wmo in werking trad, waarbij het ging om de eigen verantwoordelijkheid in de samenleving. Ik denk dat je er wel enig vertrouwen in mag hebben dat de kentering die we nu aan het realiseren zijn, betekenisvol is en dat die ten goede kan komen aan onze samenleving. Daar geloof ik in, net zoals de overtuiging die de heer Thissen had waar het gaat om de burgerkracht. We moeten de samenleving ook weer wat durven laten doen. Daarom sta ik er toch weer anders in dan wanneer het gaat om het hele verhaal rond de privatisering. Het gaat in dit geval wel om de rol van verzekeraars en markt. Als gevraagd wordt naar een mooi thema voor een volgend parlementair onderzoek door de Eerste Kamer zou ik weleens uitgezocht willen hebben hoe marktwerking en discussies over marktwerking in een reeks van jaren in dit huis hebben uitgepakt. Dan zou je een vergelijkbaar onderzoek kunnen doen met wat we hier vier jaar geleden hebben gedaan. Ik zou het onmiddellijk steunen als u dat voorstel doet.

De voorzitter:

Mijnheer Koffeman, tot slot.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik deel uw vertrouwen, in de zin dat je mensen ook persoonlijke verantwoordelijkheid moet kunnen geven en dat je daar ook een beroep op moet kunnen doen. U hebt in uw betoog een aantal keren aangehaakt bij onderzoek. Je kunt je dan niet beperken tot geloof. Je moet je dan de vraag stellen of er reden is om aan te nemen dat die rode seinen van Putters op groen springen. Als die reden er niet is, mag ik er dan op rekenen dat u zegt: bij rode seinen gaan wij niet doorrijden met dit wetsvoorstel?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Het is zo moeilijk vast te stellen of de seinen morgen aan het eind van de middag op rood of op groen staan. Er zal ook nog een heleboel oranje tussen zitten en dan komt het toch op de afweging aan, ook voor mijn fractie.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Een vraag nog voor de heer Kuiper. Het zou een beetje jammer zijn als er nog meer Kuipers waren. Eén Kuiper is ook wel genoeg, net als één Slagter wel genoeg is, maar dit even terzijde.

Ik wilde nog opmerken dat er volgens mij twee publicaties door elkaar heen lopen. U citeerde uit "Rijk geschakeerd: risico's op weg naar de participatiesamenleving", terwijl de heer Koffeman het had over de evaluatie van de Wmo en het rapport van de SCP daarover, waarin wordt gesproken over rood en groen en wat er allemaal nog niet in orde is. Ik denk dat het voor de volledigheid wel handig is dit voor ogen te houden.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Maar ook die evaluaties van de Wmo, uit welke serieus te nemen bron ook, zijn helemaal niet zo negatief over wat gemeenten aan het doen zijn met de Wmo. Die zien dat juist als een belangrijke ontwikkeling in de laatste zeven jaar. Een wethouder uit Hilversum heeft in een stuk in de krant geschreven dat ze het daar goed aan het doen zijn, dat hij helemaal niet bang is voor de ontwikkeling die nu op ze afkomt.

Ik vervolg mijn betoog. Ik ben benieuwd of de staatssecretaris het krachtenveld kan schetsen dat zal ontstaan rondom de gemeentelijke zorg. Ik weet intussen dat de heer Koffeman daar ook in geïnteresseerd is. Naast gemeenten nemen in dat spel zorgaanbieders en zorgaanbieders en zorgverzekeraars deel. Wat wordt ieders rol daarin en welke verhouding zal er ontstaan tussen zorgverzekeraars en gemeenten, maar ook tussen zorgvragers en zorgaanbieders? Vooral de specifieke en complexe vormen van zorg mogen niet in de knel komen. Het risico zou kunnen zijn dat een gemeente complexe en dus dure zorg kwijt wil en deze over de schutting gaat kieperen van zorgverzekeraars, die daarop dan weer reageren met een verhoging van premies. Zorgverzekeraars zijn geen zorgaanbieders, maar zij dienen straks wel bepaalde vormen van zorg te garanderen, zoals thuiszorg en wijkverpleging. Graag willen wij een duidelijker beeld van de krachtsverhoudingen tussen die partijen.

In dat verband willen we ook graag ingaan op de positie van de zorgvrager. Daarover zijn door andere collega's ook al vragen gesteld. In het geval van een maatwerkvoorziening is er geen recht om op terug te vallen. Toch moeten burgers in deze positie op kunnen komen voor wat hun toekomt, ook als maatwerkvoorziening. We hebben het in discussies met de staatssecretaris al vaker gehad over de vraag of de burger inderdaad krijgt wat hem of haar toekomt. Collega Flierman was er ook niet gerust op hoe de burger van wie een aanvraag is afgewezen, die iets dus niet krijgt, uiteindelijk toch verder kan gaan. Collega Scholten noemde het ook. Waarop kunnen burgers zich nu eigenlijk beroepen als ze aanspraak maken op zo'n maatwerkvoorziening?

In het geval van de Wmo zou een lokale, onafhankelijke adviescommissie dienst kunnen doen. Een aantal gemeenten heeft zo'n adviescommissie waarbij de vraag kan worden neergelegd of een bepaald geval als billijk kan worden beschouwd. Ik varieer hier een beetje op het voorstel dat de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) rondom deze Wmo naar voren heeft gebracht. Er zijn dus al lokale adviescommissies die een onafhankelijke positie hebben. Die zouden kunnen bemiddelen tussen de zorgvrager en de gemeente. Gemeenten zouden klachten moeten kunnen voorleggen aan een commissie voor een onafhankelijk advies. Wellicht is daar ook nog een landelijk back-up bij nodig. Wil de staatssecretaris reageren op dit idee? Het zou volgens mij ook een antwoord kunnen zijn op vragen die hier al eerder zijn gesteld.

Kwetsbare groepen moeten ook onder de nieuwe regelingen goed geholpen worden. Dat geldt voor gehandicapten, ouderen en mensen met een aandoening. De staatssecretaris heeft steeds gezegd dat wie een geïndiceerde zorgvraag heeft, ook daadwerkelijk geholpen wordt. In een aantal gevallen hebben gemeenten aanwijzingen gekregen om via regionale samenwerking voor bepaalde kleinere groepen de zorg op peil te houden, bijvoorbeeld voor mensen met een visuele handicap of gehoorbeperking. Ik denk in dit verband even als casus, maar zeker ook als relevant voorbeeld, aan mensen met niet-aangeboren hersenletsel, die eveneens aangewezen zijn op soms heel specialistische begeleiding aan huis. Het gaat in Nederland om een groep van 11.000 mensen die veel baat hebben bij een buurtzorgachtige benadering. En dat is maatwerk. Waarom komt deze groep niet in aanmerking voor een bovengemeentelijke regeling?

Ik maak in dit verband ook een opmerking over zorg met identiteit, waarbij het kan gaan om aanbieders die een kleine doelgroep per gemeente bedienen. Ik noem bijvoorbeeld het Joods Maatschappelijk Werk in Amsterdam. Dat is klein, kwetsbaar, maar wel cruciaal voor de doelgroep. Er is tijdens het debat over de jeugdzorg al aandacht geweest voor de landelijk werkende instellingen en het kabinet is op dat punt ook in beweging gekomen. Nu is in deze wet geregeld dat er in gemeenten gerekend moet worden met levensbeschouwelijke identiteit en culturele diversiteit in de zorgvraag zelf. Gemeenten moeten straks in hun beleidsplan in het bijzonder aandacht besteden aan de wijze waarop levensbeschouwelijke identiteit en culturele diversiteit een plek krijgen. Hoe gaat de staatssecretaris dit onderdeel van de wet in de praktijk goed borgen? Volgt hij dit? Graag wil ik een helder antwoord op dit punt.

Een ander thema betreft de privacy van burgers en de cliëntgegevens. Er komen straks allerlei gegevens beschikbaar. Tal van actoren hebben op een of andere manier toegang tot gevoelige persoonlijke informatie. Als we de praktijk bij de wet goed begrijpen, moeten cliënten de gegevens wel afstaan als zij passende hulp willen krijgen. Maar waar zo'n "de facto"-verplichting bestaat voor de uitwisseling van gegevens, is grote zorgvuldigheid geboden. Ik sluit mij aan bij de vragen die hierover door mevrouw Scholten zijn gesteld. Ik laat nu even een stukje tekst achterwege, maar ik heb precies dezelfde vragen.

Een deel van de verzorgingshuizen in ons land gaat sluiten. Dat is het gevolg van de beweging die we onder andere in deze wet maken om mensen zo lang mogelijk thuis te laten wonen. Maar sluiten we nu geen huizen die we over een tijd toch weer nodig zullen hebben? De vergrijzing gaat door. Het aantal ouderen stijgt en ik betwijfel of de beweging naar langer thuis wonen voldoende compenseert voor het aantal in de toekomst benodigde instellingsplekken, dat nu vervalt. Ik hoor hier ook graag iets over de gevolgen van het wegvallen van verzorgingshuizen voor de structuren die daaromheen gebouwd zijn, de vermaatschappelijking van de zorg in de omgeving van instellingen en de informele zorg vanuit verzorgingshuizen, die er vaak op gericht is om mensen die nog thuis wonen te faciliteren. Dit vormt een extra uitdaging voor gemeenten, die langer thuis wonen mogelijk moeten maken.

Dan wil ik ook nog aandacht vragen voor mensen die geen steunnetwerk hebben en die niet gemakkelijk zomaar in een hokje zijn te vangen. Ik denk aan mensen met een enorme stapeling van problemen die op straat belanden en aangewezen zijn op maatschappelijke opvang. Het is dankzij organisaties als het Leger des Heils dat deze mensen van de straat worden geplukt en onderdak krijgen. Dat gebeurt vanuit de gedachte: eerst mensen helpen, daarna regelen we wat er geregeld moet worden. En dat is vaak nog een hele klus. Het systeem zit dan soms akelig in de weg, vooral als er meer nodig is dan maatschappelijke opvang alleen. Hoe maakt deze wet het nu makkelijker om dit soort groepen goed en integraal te helpen? Wat is daarin de positie van de centrumgemeenten?

Als morgenavond duidelijk wordt dat deze wet het Staatsblad haalt, dan zal er nog veel moeten gebeuren in gemeenten. De inkoop door gemeenten komt niet overal goed van de grond. De bestuurlijke onzekerheid voor zorgaanbieders leidt ertoe dat sommige voorbereidingen aan het treffen zijn om mensen te ontslaan en geen contracten meer verlengen. We hebben de petitie van de FNV vanavond in ontvangst genomen. Wat gebeurt er nu om de precieze inkoop door gemeenten goed te laten verlopen? Hoe voorkomen we dat die te lange onduidelijkheid voor zorgaanbieders over contractering jaarlijks terugkeert? We hebben vanavond nog een brief gekregen van de staatssecretaris. We zijn nu wel benieuwd wat zijn antwoord is op de vraag over het verloop op termijn en de opvang van dit probleem.

De heer Thissen i (GroenLinks):

Ik heb collega Kuiper in de interruptiedebatjes met mij zijn verbazing horen uitspreken over het feit dat de fractie van GroenLinks vanwege de enorme bezuinigingen dit voorstel helaas niet kan steunen, ondanks het feit dat we het inhoudelijk over de beweging eens zijn. De heer Kuiper is daar heel kritisch over en heeft gevraagd: waarom doet u dat nou niet? De heer Kuiper heeft het in zijn betoog over kleine zorgorganisaties, zoals Joods Maatschappelijk Werk en een groepering voor een bepaalde hersenziekte of hersenbeperking. Ik hoorde hem een pleidooi daarvoor houden. Hij heeft gevraagd: hoe gaat het verder als gemeenten het moeten doen? Hij heeft het ook over organisaties die in een bepaalde niche zitten en landelijke ondersteuning bieden en vraagt zich af hoe het dadelijk verder moet. Hij heeft grote zorgen, die voor een groot gedeelte te maken hebben met enerzijds de autonomie van de gemeenten, die dat zelf kunnen afwegen en anderzijds het budget van de gemeenten. Hoe kan ik dat met elkaar rijmen? Is het verhaal van de heer Kuiper consistent of kan ik hem wijzen op wat inconsistenties?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Op welke inconsistenties zou collega Thissen mij dan willen wijzen?

Ik heb inderdaad ervoor gepleit dat die beweging naar informele zorg, naar een samenleving die zelf op eigen kracht meer doet, moet doorgaan. Zo kunnen mensen elkaar helpen in veel alledaagse situaties. Maar er zijn natuurlijk situaties die veel complexer zijn. Over die groepen heb ik het nu in mijn bijdrage. Voor hen is de overheid wel degelijk een vangnet of een waarborg. U spreekt over de verzorgingsstaat, maar de oude Drees had het eigenlijk altijd over de waarborgstaat. Dat betekent dat mensen niet door een minimum heen zouden vallen en dat zij basale zorg zouden krijgen. Ik ben het er natuurlijk van harte mee eens dat dit gebeurt. Mijn vragen zijn erop gericht dat de waarborgende rol van de overheid, in die situaties waarin de overheid een schild voor de zwakken moet zijn, op orde blijft. Dat is het samenlevingsbeeld dat ik probeer over te brengen in dit debat.

De heer Thissen (GroenLinks):

Voor een groot gedeelte deel ik dat. De verzorgingsstaat of de waarborgstaat heb ik altijd getypeerd als een conditio sine qua non voor het meedoen van mensen, dus voor de participatiesamenleving. Ik typeer deze als "grond onder je voeten" om überhaupt te kunnen meedoen. Maar u bent akkoord gegaan met deze beweging, inclusief de bezuiniging. U bent er ook akkoord mee gegaan dat de rijksoverheid taken legt bij de gemeente. Dat betekent per definitie ook dat de gemeente een eigen, autonome afweging kan maken. Daarbij zie je spanning op het financiële vlak en doet zich de vraag voor of de landelijke ondersteuningsinfrastructuur nog wel in stand kan blijven. Dat had u zich toch ook eerder kunnen realiseren, of niet?

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Dat doen we voortdurend, collega Thissen, ons van alles realiseren. Die beweging naar de gemeente is natuurlijk heel goed. Daar zijn wij al jaren mee bezig. Zo begon ik ook. De gemeente krijgt heel veel beleidsruimte, op allerlei gebied. De gemeente kan verbindingen leggen en daardoor overigens ook besparingen realiseren. Het gaat om: dichter bij de burger, weten wat er leeft, bij de burger en in de lokale gemeenschap. Ook is het belangrijk om de gemeenschap in te gaan. Dat is natuurlijk ook wat hier gebeurt: de gemeenschap ingaan en weten wat er speelt. Dat is natuurlijk allemaal veel beter dan de verzorgingsstaat in Den Haag met zijn grote gebouwen en instituties hier. Het gaat erom, dichter bij de leefwereld van mensen te komen; wat u juist ook bedoelt. Dat kan ook met een besparing op de zorgkosten gepaard gaan. Die bedragen 80 miljard en wij praten er nu al jaren over dat dit eigenlijk niet meer kan. Als wij daarop kunnen besparen, dan moeten wij dat ook kunnen onderzoeken. Daar sta ik welwillend tegenover, ja.

Gemeenten moeten nu veel gaan doen. In 2007, bij de invoering, werd voorzien dat bij de implementatie een aantal patronen van uitvoering zou ontstaan. Er kunnen natuurlijk door gemeenten verschillende accenten worden gelegd, als gevolg van de gemeentelijke autonomie. Dat hoort bij de vrijheid van gemeenten, maar verwacht de staatssecretaris dat hierin straks zekere patronen gaan ontstaan? Het maakt de invoering natuurlijk een stuk gemakkelijker als je ziet dat er een aantal patronen en best practices bij gemeenten ontstaan. Hoe zien die patronen en die best practices er dan uit? Er wordt in dit huis vaak gezegd, ook in dit debat, dat wij gemeenten moeten vertrouwen en de ruimte geven. Dat zal mijn fractie zeer toejuichen. Een dienstbare overheid vraagt om een dienstbare samenleving. Hoe ziet de staatssecretaris de route daarnaartoe en zou dit debat gemeenten kunnen helpen om die patronen te zien en stippen op de horizon? Wij zien daarnaar uit en hopen dat deze wet nieuwe verantwoordelijkheden, nieuwe solidariteit en een zorgzame samenleving gaat opleveren. Het zal en stevige klus worden en de route is niet zonder risico's, ook niet in de beleving van mijn fractie. Daarom zien wij met grote belangstelling uit naar de antwoorden van de staatssecretaris en de minister.

De voorzitter:

Voordat ik het woord geef aan de heer Nagel las ik op verzoek van enkele leden een korte schorsing in, zodat wij ook de rest van het debat fris kunnen voeren.

De vergadering wordt van 21.39 uur tot 21.52 uur geschorst.

Voorzitter: Broekers-Knol


De heer Nagel i (50PLUS):

Mevrouw de voorzitter. In een slapstickfilm is het klassieke beeld dat de hoofdrolspeler met opgeheven hoofd en een ruime glimlach nietsvermoedend recht op het ravijn afstevent. Deze vergelijking doemt op als het gaat om het wetsvoorstel Wmo 2015, ware het niet dat de onvermijdelijke tragische afloop zeer grote groepen onschuldige mensen zal treffen, die zich niet kunnen verweren. Juist de meest kwetsbaren zullen onnodig en onherstelbaar worden geraakt.

Het wetsvoorstel is primair niet ingegeven door de wens naar een verbeterde zorg, maar door de bezuinigingsdrift die het uit een kruising van de politici Rutte en Samson voortgekomen hobbelpaardje onder de bezielende zweepslag van opperspreekstalmeester Pechtold blind doet doordraven. Het is onnodig, want in de Tweede Kamer is met name van de kant van de SP naar voren gebracht dat er wel degelijk alternatieve kostenbesparingen mogelijk zijn. In 2012 maakten de zorgverzekeraars, inclusief degenen die geen winstoogmerk hebben, een winst van 1,4 miljard. In 2013 steeg bovendien de winst bij VGZ van 150 naar 510 miljoen. Aan overstapreclame werd meer dan 0,5 miljard besteed. Dan heb je al de 2 miljard in het vizier. De Eerste Kamer beroemt er zich op dat zij wetsvoorstellen toetst op zorgvuldigheid en uitvoerbaarheid. Maar dat geldt blijkbaar niet als onder invloed van de bezuinigingsdoping dit kreupele wetsvoorstel door de finish gejaagd moet worden.

Op zich is het streven naar langer zelfstandig wonen een goede zaak, maar dat dient goed voorbereid te worden. In het rapport van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur wordt gemeld dat de komende vijf jaar 65.000 mensen de dupe zullen worden vanwege een tekort aan woonvormen voor ouderen die langdurige zorg nodig hebben. De komende tien jaar zal het aantal 80-plussers stijgen van 650.000 naar 1,3 miljoen. In 2040 zal achter elke vijfde deur een 75-plusser gehuisvest zijn. Dat betekent dat er nu al beslissingen voor de toekomst genomen moeten worden.

De overheveling van de maatschappelijke ondersteuning naar de gemeenten gebeurt naar de mening van mijn fractie zeer onzorgvuldig. Er is veel te weinig geld voor en talrijke gemeenten zullen er niet op tijd klaar voor zijn. In de nadere memorie van antwoord constateert de staatsecretaris op pag. 7 dat er verschillen bestaan tussen de gemeenten bij de voorbereidingen die zij tot nu toe hebben getroffen. Hij geeft aan zich in te spannen om gemeenten die achterop zijn geraakt, snel te kunnen identificeren. Uit talrijke stukken blijkt dat vele gemeenten niet op tijd klaar kunnen zijn voor hun nieuwe taken. In de brief over de voortgang die de staatssecretaris op 4 juli naar deze Kamer stuurde, wordt een actueel inzicht geboden. De waardering over deze voortgang hangt sterk af van de manier waarop men de feiten beoordeelt. Onder het kopje "beleid" staat dat een kwart van de gemeenten het beleidsplan en de verordening in concept gereed heeft. De helft heeft het ten dele gereed. Welk deel gereed is wordt niet duidelijk. Wel is duidelijk dat circa 100 gemeenten — dat zijn er heel veel — er nog aan moeten beginnen nu de vakanties aanbreken.

In dezelfde brief meldt de staatssecretaris dat een beperkt aantal gemeenten zelf aangeeft niet te verwachten het beleidsplan en de verordening voor 1 november door de gemeenteraad te hebben vastgesteld. Dat is buitengewoon verontrustend voor de mensen die zorg behoeven in deze gemeenten, en het bevestigt dat de zaken overhaast moeten worden uitgevoerd in plaats van de nodige zorgvuldigheid te betrachten. Verder wordt in de brief gemeld dat er gemeenten zijn die niet op 1 november voldoende opgeleide capaciteit hebben om het onderzoek naar de persoonlijke situatie van mensen met een ondersteuningsvraag en hun mantelzorgers uit te voeren conform de Wmo 2015. Ook dat gegeven vindt de 50PLUS-fractie zeer ernstig. Het is zoals de columnist Kees Kraaijeveld het in Vrij Nederland formuleerde: "De gemeenten halen dus volgend jaar het paard van Troje binnen. Een fout die we pas zullen betreuren wanneer er zichtbaar asociale, mensonterende en levensgevaarlijke toestanden ontstaan", aldus Kraaijeveld.

Een volgend punt: er zullen tussen de gemeenten grote verschillen ontstaan. Dat blijkt nog eens duidelijk uit het verslag van een schriftelijk overleg vastgesteld op 1 mei 2014. Staatssecretaris Van Rijn stelt daarin duidelijk dat het aan de gemeenten is om in de verordening eisen te formuleren aan de kwaliteit van de voorzieningen van maatschappelijke ondersteuning. Gemeenten worden ook verantwoordelijk voor de ondersteuning van mantelzorgers. Kortom, de gemeenten worden integraal verantwoordelijk voor de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning, de handhaving en het toezicht.

Dan volgt er een interessante opmerking van de staatsecretaris, die het nodig maakt, hierbij wat langer stil te staan. De staatssecretaris stelt dat de gemeenten rekenschap afleggen aan de ingezetenen, die daarin primair vertegenwoordigd worden door de gemeenteraad. Formeel is dit een juiste conclusie, maar wat zal de praktijk zijn begin 2015, ten gevolge van het overhaast en in tal van gemeenten zonder voldoende voorbereiding en zonder voldoende middelen invoeren hiervan? Met mijn twaalfjarige ervaring als gemeenteraadslid en wethouder in een middelgrote gemeente kan ik u het volgende voorspellen. Er zal een overvloed aan individueel rechtvaardige klachten komen. De media, inclusief en vooral de regionale en lokale, zullen daar uitgebreid over rapporteren. Raadsleden zullen hun controlerende taak in deze gevallen serieus oppakken. Ik denk dat de toch al niet geringe aantallen van tussentijds afgetreden wethouders fors zullen stijgen.

Als al dit maatschappelijk leed werkelijkheid wordt en inderdaad de chaos compleet zal zijn, heeft deze staatsecretaris dan de moed om hieruit de consequenties te trekken en af te treden? Ik wil hier graag een klip-en-klaar antwoord op hebben. Ik wil geen vluchtwegredenatie horen in de trant van: deze situatie zal zich niet voordoen. Ik herhaal mijn vraag. Als deze staatsecretaris zegt dat de wet wel op 1 januari 2015 moet ingaan en de verwachte chaos ontstaat inderdaad, heeft hij dan de politieke moed om te zeggen: ik aanvaard de politieke consequenties en treed af?

Dit wetsvoorstel ontbreekt het duidelijk aan draagkracht in de maatschappij. Dat de VVD en D66 dat in hun uitzinnige bezuinigingsdrift bijzaak vinden, valt te betreuren, maar is niet geheel onverwacht. Ik richt mij echter nu tot degene die na mij spreekt en haar fractie, mevrouw Barth van de PvdA. Ik ben voor deze sociaaldemocratische partij zes jaar lang senator geweest en met groot plezier. In die tijd was de band met de vakbeweging zowel vanzelfsprekend als een voorwaarde. We hebben de afgelopen jaren gezien hoe de PvdA en met name de FNV van elkaar zijn vervreemd. De FNV, met meer dan een miljoen leden, heeft meer affiniteit gekregen met de Socialistische Partij. Hetzelfde geldt voor grote groepen kiezers, met name mensen met lagere opleidingen en inkomens, mensen die vaak ook een slechtere gezondheid hebben en die in het algemeen als het meest kwetsbaar worden gezien. FNV-voorzitter Ton Heerts zei het dit weekend onomwonden: "De kwaliteit van de zorg is in het geding. Er staan meer dan 100.000 banen op de tocht. Zorg is nu nog een recht, straks wordt het een aalmoes van een wethouder". De FNV en de Abvakabo wijzen op de grote onrust bij ouderen en gehandicapten over de sluiting van verzorgingstehuizen, op de onrust bij mantelzorgers en op die over de afbraak van de thuiszorg. De FNV-voorzitter spreekt van "een potentiële sluipmoordenaar voor verzekerde rechten; de kwaliteit van de zorg is in het geding". Hij deed dat vanavond trouwens opnieuw, hier voor het gebouw van de Eerste Kamer, en mevrouw Barth was er getuige van.

Ik wil een beroep doen op haar — en ik hoop dat ze zo dadelijk in haar eerste termijn hierop wil ingaan — om de noodkreet van de vroeger zo met haar bevriende vakbeweging serieus te nemen. De ondertekende petitie was indrukwekkend. Er mag niet nodeloos werkgelegenheid worden vernietigd. De meest kwetsbaren in onze maatschappij mogen niet zo getroffen worden. Ik doe een dringend beroep op de Partij van de Arbeid om de FNV-eis om deze wet minimaal een jaar uit te stellen, te steunen. Ik dien daarover graag in tweede termijn een motie in. Ik begrijp dat ook andere fracties dat willen en dat de SP-fractie dat straks gaat aankondigen. Misschien kunnen we het samen doen. Ik hoop dat de PvdA die motie zal willen steunen of ondertekenen. Dan hebben we weer eens een keer een ouderwetse, rode familie. In elk geval zullen wij bij deze motie om een hoofdelijke stemming vragen.

Tot slot. Dit wetsvoorstel is één grote, oneerlijke ingreep. Tienduizenden zorgmedewerkers verliezen hun baan. Ouderen raken hun plek in het verzorgingstehuis kwijt. Gehandicapten en anderen die zorg nodig hebben, zullen die zorg niet meer krijgen. In veel gemeenten zal onvermijdelijk chaos ontstaan. Voor mensen bij wie het hart nog links tikt, moet het toch onmogelijk zijn om voor te stemmen?


Mevrouw Barth i (PvdA):

Voorzitter. De politieke en maatschappelijke discussie over de Wmo 2015 is de afgelopen maanden gepaard gegaan met veel emotie. Veel mensen voelen zich bang en onzeker over de gevolgen van de wet. Als PvdA-fractie begrijpen we die zorgen heel goed. Sinds de invoering van de AWBZ is ons stelsel van langdurige zorg niet zo ingrijpend veranderd als nu. Dat mensen angstig zijn over de toekomst van de zorg, voor zichzelf of hun geliefden, bewijst de grote betrokkenheid die bijna alle Nederlanders bij dit onderwerp hebben.

Mevrouw Slagter-Roukema i (SP):

Ik wil mevrouw Barth dan even het volgende vragen. Het klinkt natuurlijk wel heel empathisch als zij het heeft over angstige mensen en grote betrokkenheid, maar wat doet de PvdA daar dan aan? Het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, wordt door de PvdA en de staatssecretaris gepresenteerd. Mensen zijn betrokken, maar hoe betrokken is de PvdA bij hun angst?

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik vind het jammer dat mevrouw Slagter een wat cynische toon aanslaat in relatie tot die betrokkenheid. Ik heb net zeven zinnen van mijn inbreng uitgesproken. Als mevrouw Slagter benieuwd is naar wat wij vinden van dit wetsvoorstel, dan is het misschien verstandiger dat zij mij ietsje langer aan het woord laat. Dan wordt het vanzelf helder, denk ik.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Ik wil mevrouw Barth dan toch vragen: hoezo jammer?

Mevrouw Barth (PvdA):

Hoezo jammer? Ik begrijp u niet, sorry.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Mevrouw Barth zegt: ik vind het jammer. Hoezo vindt u het jammer dan?

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik vind het jammer dat u cynisch doet over die betrokkenheid omdat daar volgens mij geen reden voor is.

Te midden van zulke hoogoplopende gevoelens is het geen eenvoudige opgave om een afweging over een wet te maken. Mensen die boos of verdrietig zijn omdat ze hun vertrouwde woonplek of hun baan verliezen, verdienen een open oor en een warm hart, en dat willen wij graag geven. Maar er is nog een werkelijkheid, die ook aandacht verdient, die meer vraagt om een alert oog en een scherp verstand: de realiteit van de langdurige zorg zoals we die nu in Nederland georganiseerd hebben.

Recentelijk verscheen er een aantal berichten dat ons weer eens met de neus op de feiten drukte. Zo kwam 12 juni jongstleden het rapport uit van de Inspectie voor de Gezondheidszorg over de ouderenzorg. Dat kwam tot de conclusie, na een bezoek aan alle instellingen voor ouderenzorg, dat de medewerkers weliswaar sterk gemotiveerd zijn voor hun werk, maar dat "bij meer dan de helft van de verpleeg- en verzorgingshuizen de kennis, vaardigheden en beschikbaarheid van medewerkers niet passen bij de zorgbehoefte van de cliënten. Die zorgbehoefte wordt steeds complexer, maar de deskundigheid van het personeel groeit onvoldoende mee." Een tweede feit kwam enkele weken geleden naar voren uit een enquête onder de leden van brancheorganisatie voor ouderenzorg ActiZ, over de herbestemming van verzorgingshuizen die met sluiting bedreigd worden. In 55% van de gevallen waarin een gebouw mogelijk dicht moet, lukt het vinden van alternatieven voor sluiting niet omdat gebouwen zwaar verouderd zijn: te kleine kamers, gedateerd sanitair, slechte isolatie, anonieme hoogbouw en te weinig of te kleine liften. Zulke berichten komen hard aan. Maar ze hakken er nog veel harder in, als we beseffen hoeveel geld we in Nederland aan de langdurige zorg besteden. In de systematiek van de AWBZ vergt het slechts een Koninklijk Besluit om iets aan het pakket toe te voegen. Zo kon de langdurige zorg haast ongemerkt en zonder heldere politieke sturing uitdijen tot waar we nu staan: de absolute koploper in de wereld met uitgaven aan medische langdurige zorg. Zo'n 28 miljard euro gaat er per jaar naartoe, bijna 4% van ons bruto binnenlands product. Het gemiddelde van de OESO ligt op nog geen 1,4%.

Dit alles leidt tot een harde conclusie. Terwijl we er bijna drie keer zo veel geld aan uitgeven als gemiddeld in westerse landen, schieten we als land en als samenleving tekort met de kwaliteit van de zorg voor onze meest kwetsbare landgenoten: hoogbejaarden, verstandelijk beperkten en chronisch psychiatrisch patiënten. Bij ons als PvdA roept dat heel veel zorg en emotie op. Dit kan en dit moet beter.

Cruciaal voor ons bij de beoordeling van dit wetsvoorstel is daarom de vraag of de langdurige zorg er beter van wordt. Die vraag laat zich niet alleen met de Wmo, het wetsvoorstel van vandaag, beantwoorden. Immers, de AWBZ gaat, zo is de bedoeling, over in drie wetten: de Wmo 2015 voor alle zorg die samenhangt met preventie en participatie, de Wlz voor iedereen die is aangewezen op 24-uurs institutionele zorg en de Zorgverzekeringswet, die een nieuwe titel voor thuisverpleging krijgt. De Wlz en de Zvw liggen vandaag niet voor. Die bereiken ons later, maar het is onvermijdelijk om er even op terug te komen.

Dat heeft alles te maken met de geschiedenis van deze Wmo 2015. Het voorstel is ingrijpend gewijzigd ten opzichte van de plannen in het regeerakkoord. De staatssecretaris is er door lang en intensief overleg met talloze maatschappelijke en politieke partijen in geslaagd de bezuinigingen uit het regeerakkoord aanzienlijk te verzachten, met name op de huishoudelijke hulp. Ook inhoudelijk zijn de plannen fors bijgesteld. Zzp 4 en de persoonlijke verpleging en verzorging gaan niet naar de gemeenten, maar naar de Wlz en de Zvw. Onze fractie is enorm blij met al die bijstellingen en wil alle betrokken partijen en de staatssecretaris bedanken voor ieders bijdrage daaraan. Het voorgestelde stelsel is er stukken evenwichtiger en duurzamer door geworden.

In de Wmo 2015 landt zoals gezegd de langdurige zorg die samenhangt met preventie en participatie. Concreet omvat de Wmo straks begeleiding, dagbesteding, vervoer, hulpmiddelen, beschermd wonen en cliëntondersteuning, huishoudelijke hulp en maatschappelijke opvang. De wet rust op een aantal ijkpunten die een ware cultuuromslag vormen in het denken over langdurige zorg.

Het eerste ijkpunt is dat de trend die al sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw is ingezet, in beleid wordt bestendigd en gestimuleerd, namelijk dat mensen met beperkingen door aanleg, ziekte of ouderdom zo veel en zo lang mogelijk in hun eigen huis blijven wonen. Mensen willen, ook als ze zorgafhankelijk zijn of geworden zijn, niets liever dan een eigen thuis met ruimte voor eigen spullen, eten, huisdier en gewoontes. Het geeft hun regie over hun leven en daar worden mensen al snel gelukkig van.

Het tweede ijkpunt is dat ook mensen met een beperking voluit in staat gesteld worden om een actief en gewaardeerd lid van onze samenleving te zijn. Iedereen hoort er bij, iedereen is van waarde en iedereen doet mee. Naar vermogen, vanzelfsprekend, maar gelijkwaardig burgerschap is de norm.

Het derde ijkpunt is dat wie eigen kracht kan organiseren ook gevraagd wordt om dat te doen.

De heer Koffeman i (PvdD):

Natuurlijk is het fijner om thuis te blijven wonen in plaats van naar een verzorgingshuis te gaan. Maar wat vindt collega Barth ervan dat alleen al dit jaar 15.000 ouderen die in een tehuis wonen plotseling door nieuwe regels te gezond voor dat tehuis verklaard zijn en het zelf maar moeten uitzoeken? Is het dan fijn om weer zelf een plek te moeten zoeken?

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik vind dat de heer Koffeman dat iets te kort door de bocht voorstelt. Hij heeft het, om even in de techniek te duiken, neem ik aan over zzp 4 en VG 3. We hebben juist met elkaar afgesproken, daar hebben een aantal partijen in de Tweede Kamer ook een heel belangrijke bijdrage aan geleverd, dat de groep die nu in een instelling woont, ook in een instelling kan blijven wonen. Het is dus niet zo dat mensen plotsklaps op straat gezet worden. Daar hebben we juist een heel mooi overgangspakket voor gemaakt.

De heer Koffeman (PvdD):

Hoe gaat dat overgangspakket werken voor de bewoners van al die tehuizen die dicht gaan? In 2020 zijn er 8.000 dicht. Op dit moment krijg je volop berichten van mensen die met elkaar op de gang wonen en waartegen wordt gezegd: jij gaat hierheen en jij gaat daarheen. Ze hebben geen inspraak en er is geen begrip. Het is gewoon overplaatsing, deportatie. Wat vindt u daarvan?

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik hoor de heer Koffeman zeggen dat er 8.000 instellingen dichtgaan. Dat zou ik heel vreemd vinden, want we hebben in Nederland maar 2.000 instellingen.

De heer Koffeman (PvdD):

800 instellingen, dat weet u ook en 800 instellingen is al erg genoeg.

Mevrouw Barth (PvdA):

800 of 8.000, dat maakt nogal wat uit. Dat cijfer van 800 is ook wel een wat eigen leven gaan leiden. Dat cijfer komt uit een onderzoek dat ooit door een consultancyfirma is gedaan. Ik kijk liever naar de cijfers waar de brancheorganisatie ActiZ mee komt en die cijfers liggen aanmerkelijk lager. Tot nu toe zijn er enkele tientallen instellingen dicht gegaan en ActiZ verwacht dat er nog enkele tientallen zullen volgen. Dat is dus een heel ander cijfer. Ik denk dat wij, juist in de Eerste Kamer, de verplichting hebben om heel voorzichtig en zorgvuldig om te gaan met die cijfers. Wij mogen er als chambre de réflexion toch niet aan bijdragen dat mensen veel banger en onrustiger worden dan ze al zijn, omdat we dit soort losse pols-cijfers verder de wereld in helpen.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik denk dat cijfers van Berenschot niet afgedaan kunnen worden als losse pols-cijfers. Er zijn verschillende interpretaties, dat klopt. Maar hoe kijkt mevrouw Barth dan naar de bevindingen van haar partijgenoot Kim Putters bij de SCP die zegt: voor deze drastische stelselwijzigingen staat een aantal signalen op rood en die gaan niet op groen springen voor 1 januari 2015. Is dat voor haar aanleiding om om uitstel te vragen of zegt zij: nee hoor, wij gaan gewoon door het rode sein en wij hebben alle vertrouwen dat het daarna wel goed komt?

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik zou heel graag nog even willen terugkomen op het signaal dat de heer Koffeman net gaf over de verzorgingstehuizen, omdat ik het echt met hem eens ben dat de communicatie over wat er gaat gebeuren rond verhuizingen in verzorging- en verpleegtehuizen, heel zorgvuldig moet gebeuren. Dat er niet goed met mensen wordt gecommuniceerd, dat binnen instellingen mensen niet meegenomen worden in hoe dat gaat plaatsvinden en dat er niet altijd goed naar mensen worden geluisterd, daar deugt helemaal niets van. Ook wij hechten eraan dat dat heel zorgvuldig gebeurt.

De heer Koffeman verwijst naar de heer Putters. Laat ik beginnen met te zeggen dat ik zijn speculatie rond een eventueel stemgedrag van de heer Putters over deze wet niet helemaal correct vond. Daarmee doet hij net of de heer Putters twee verantwoordelijkheden door elkaar zou laten lopen. De heer Putters was lid van de Eerste Kamer voor de Partij van de Arbeid — daar vertel ik geen geheim mee — en hij is nu directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Daarmee heeft hij een andere verantwoordelijkheid. Dat de heer Koffeman openlijk twijfelde aan de loyaliteit van de heer Putters als hij nog in onze fractie had gezeten, dat vind ik niet terecht. Ik hecht eraan dat even recht te zetten.

Het signaal dat de heer Putters geeft als directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau is een serieus signaal waar ook goed naar gekeken moet worden. De heer Koffeman zal mij ook niet horen zeggen dat er niet nog heel veel werk verricht moet worden voordat deze wet bij de gemeenten goed ingevoerd is. Dat zal zeker niet vanzelf gaan. Er wordt veel verwacht van mensen.

De voorzitter:

Mijnheer Koffeman, tot slot.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik wilde even rechtgezet hebben dat ik geen moment twijfel aan de loyaliteit van de heer Putters.

Mevrouw Barth (PvdA):

Dan is het ook niet zo netjes van u dat u speculeerde over een eventueel stemgedrag, want hij heeft nu echt een andere verantwoordelijkheid. Ik vind dat we hier wel het fatsoen moeten kunnen opbrengen om te kijken naar die andere verantwoordelijkheid. Anders verruwen we het politieke debat te veel, zeker als het over personen gaat.

De heer Koffeman (PvdD):

Dat is geenszins mijn bedoeling. De heer Putters, die ik zeer hoog acht, zegt openlijk dat er voor deze wet een aantal signalen op rood staan. Ik heb alleen gezegd dat de Partij van de Arbeid mocht willen dat ze iemand met die opvattingen morgen in haar fractie aantreft, want dan kan deze wet worden tegengehouden. Niet meer en niet minder.

Mevrouw Barth (PvdA):

Volgens mij heeft de heer Koffeman net letterlijk gezegd dat hij verwacht dat de heer Putters tegen zou stemmen als hij nog in onze fractie zou hebben gezeten. Daartegen maak ik dus echt bezwaar. Ik heb de heer Putters ook buitengewoon hoog zitten. Hij is een aantal jaren een zeer gewaardeerde collega van ons geweest en heeft zich in beide verantwoordelijkheden zeer verdiept in dit wetsvoorstel. Hij weet waarover hij praat. Om die reden willen ook wij zijn signalen heel serieus nemen, en zullen we nooit beweren dat er niet nog heel veel werk zal moeten worden verzet voordat deze wet op een goede manier bij de gemeenten in werking kan treden.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Laten we het niet over de directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau hebben. Wij zijn erg nieuwsgierig naar de vraag wat de PvdA-senatoren verder met dit wetsvoorstel willen aanvangen. Gaat u dus verder, mevrouw Barth.

Mevrouw Barth (PvdA):

Dat zou ik hebben gedaan als u mij niet geïnterrumpeerd zou hebben, mevrouw Slagter.

De voorzitter:

En ik denk dat ik erover ga, eerlijk gezegd.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik ga graag verder met mijn betoog. Ik sprak over de pijlers waarop dit wetsvoorstel rust. De derde pijler is de volgende. Wie eigen kracht kan organiseren, zal ook gevraagd worden om dat te doen. Dat is simpelweg zo omdat bij een per definitie beperkt budget elke euro die wordt besteed aan iemand die eigenlijk best nog voor zichzelf kan zorgen, ten koste gaat van mensen die geen andere mogelijkheid hebben dan steun of zorg van de gemeenschap. Pendant van dit uitgangspunt is dat aan mensen gevraagd zal worden dat zij er vaker en meer in praktische zin voor elkaar zijn.

Het laatste ijkpunt is dat de zorg beter én efficiënter zal worden, omdat de gemeente, als overheid die het dichtst bij mensen staat, echt kan luisteren naar wat mensen nodig hebben. Alle middelen voor het sociale domein in één gemeentelijke hand maakt het mogelijk om schotten tussen verschillende beleidsterreinen op te heffen en om professionals beter samen te laten werken.

Onze fractie deelt deze uitgangspunten. Ze sluiten aan bij de tijdloze waarden van de sociaaldemocratie. Die bestaan uit duurzame solidariteit tussen jong en oud, rijk en arm, gezond en ziek. Ze bestaan ook uit concrete, praktische solidariteit tussen mensen onderling, naast de abstracte solidariteit van de premieafdracht op de loonstrook. Daarnaast valt zeggenschap van vrije burgers over hun eigen leven eronder, ook als ze een beperking hebben. Gelijkwaardigheid van alle mensen ...

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Slagter.

Mevrouw Barth (PvdA):

Dit moet mevrouw Slagter toch aanspreken.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Dit spreekt mij allemaal heel erg aan, alleen is het bijzonder dat mevrouw Barth het doet voorkomen alsof al deze dingen in de Wmo tot uitdrukking komen. Bij dat punt zetten wij juist vraagtekens. Is mevrouw Barth buiten dit gremium, dus gewoon op straat, ook mensen tegengekomen die dit onderstrepen en zeggen dat het op deze manier goed zal komen met de Wmo? Ik betwijfel dat namelijk heel erg.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik heb heel veel mensen gesproken in de voorbereiding op dit wetsvoorstel, ook van patiënten- en cliëntenorganisaties. Zij verwachten wel degelijk dat de positie van mensen met beperkingen door deze wet zal worden versterkt. Zij verwachten dat er juist meer naar ze geluisterd zal worden, omdat het uitgangspunt van deze wet is dat gemeenten de opdracht krijgen om ervoor te zorgen dat mensen actief kunnen participeren en dat er een meer inclusieve samenleving moet komen. Dat staat in het dictum van het wetsvoorstel en dat is de doelstelling van dit wetsvoorstel. Patiënten- en cliëntenorganisaties zijn daar heel blij mee.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Een kleine opmerking: ik heb ook heel veel organisaties gesproken. Over het algemeen verkondigen zij een heel andere mening dan mevrouw Barth.

Mevrouw Barth (PvdA):

Nogmaals, ik heb met die organisaties gesproken en zij delen de doelstelling van de wet. Dat wil niet zeggen dat zij geen zorgen hebben over de implementatie ervan. Die zorgen hebben wij ook, en daar zal ik straks op terugkomen.

Mevrouw Frijters-Klijnen i (PVV):

Op dit punt wil ik dan toch even wijzen op het verdiepend onderzoek "Zorg naar gemeenten. Aandacht voor iedereen". Dat is een cliëntenmonitor, en dus een breed gedragen onderzoek. De meest opvallende waarneming is dat veel van de deelnemers niet goed weten wat die decentralisatie gaat inhouden en dat zij zich grote zorgen maken over de continuïteit van de deskundige zorg. Zij hebben er weinig vertrouwen in dat hun gemeente kan bieden wat ze nodig hebben. Dat is de uitkomst van dat onderzoek. Is mevrouw Barth daarvan op de hoogte?

Mevrouw Barth (PvdA):

Zeker. Daarom ben ik ook begonnen met te zeggen dat wij ons zeer bewust zijn van de zorgen die mensen zich maken. Dat is zeker tot ons doorgedrongen. Daarom heb ik straks ook een aantal vragen aan de staatssecretaris over de implementatie van de wet. Ik denk dat we de doelstelling van de wet, de inclusieve samenleving waarin wordt ingezet op participatie en gelijkwaardig burgerschap voor iedereen, en de zorgen die je kunt hebben over hoe dat in de praktijk tot stand zal gaan komen, uit elkaar moeten houden.

Mevrouw Frijters-Klijnen (PVV):

Maar dat is toch wel in tegenspraak met wat mevrouw Barth eerder zei, namelijk dat iedereen zegt dat het allemaal wel goed zal komen.

Mevrouw Barth (PvdA):

ik heb niet gezegd dat mensen zeggen dat het wel goed gaat komen. Ik heb aangegeven dat de patiënten en cliënten die ik heb gesproken, de doelstelling van de wet en de waarden die daaronder liggen, delen, maar dat zij zorgen hebben over hoe het in de praktijk gaat uitpakken. Daar ga ik straks nog enkele vragen over stellen.

Laat ik echter eerst opsommen hoe wij denken dat de doelstelling van de wet past bij de sociaaldemocratische waarden. Dat zijn de gelijkwaardigheid van alle mensen en een eerlijke verdeling van lusten en lasten: van wie veel heeft of hebben kan, wordt ook meer verwacht. We zijn ervan overtuigd dat de langdurige zorg van deze uitgangspunten beter wordt. Dat wil niet zeggen dat we geen zorgen hebben over de implementatie van deze wet; ik kom daar straks op terug.

De Wmo organiseert het zorgaanbod straks in drie stappen. Eerst wordt gekeken wat iemand zelf nog kan, al dan niet met hulp van naasten. Als dat niet lukt, is er een algemene voorziening die mensen in hun participatie kan ondersteunen. Vervoer, een buurthuis, tafeltje-dek-je, dagbesteding. Als ook dat niet volstaat, is de gemeente verplicht een maatwerkvoorziening aan te bieden. Die moet passen bij de zorgbehoefte van een persoon. Deze drieslag verklaart waarom onze fractie zo blij is dat persoonlijke verzorging en persoonlijke verpleging naar de Zorgverzekeringswet gaan. Als iemand aan je lijf moet komen voor je zorg, moet daarvoor niet eerst gekeken hoeven worden naar buren of vrijwilligers. Lijfgebonden zorg is zo privé dat geen twijfel mag bestaan over een individueel recht op zorg van een professional. De wijkverpleegkundige wordt de onmisbare spin in dat web. Het is zeer terecht dat het kabinet daar stevig in investeert.

De maatwerkvoorziening, de nieuwe jas van de compensatieplicht, moet ook echt dat zijn: maatwerk. Via zogenaamde keukentafelgesprekken wordt gekeken naar, zoals de staatssecretaris het in de schriftelijke antwoorden zo mooi beschrijft, de vraag achter de vraag: niet, zoals nu gebeurt, langs vaststaande criteria bezien waarop iemand op grond van zijn beperking recht heeft, maar aan de hand van een individueel gesprek bieden wat iemand nodig heeft om mee te kunnen doen in de samenleving. Experimenten die nu al met deze werkwijze lopen in een aantal gemeenten, zoals het project De Kanteling, laten zien dat ze forse besparingen kunnen opleveren terwijl cliënten een hogere kwaliteit van zorg ervaren.

Maar, zo vragen wij de staatssecretaris, wordt dit ook daadwerkelijk de inhoudelijke weg waarlangs alle gemeenten gaan proberen de kosten van hun langdurige zorg in de hand te houden? Daar zit een grote zorg bij onze fractie. Wil de bezuiniging die bij dit wetsvoorstel hoort niet veroorzaken dat mensen overboord vallen, dan moet de nieuwe, dienstbare en geïntegreerde manier van samenwerken er wel bij alle gemeenten komen. Hoe wil de staatssecretaris voorkomen dat gemeenten de even gemakkelijke als verkeerde keus maken, namelijk keiharde aanbestedingen die vooral de kwaliteit van zorg bedreigen en arbeidsvoorwaarden van medewerkers in de zorg in een uitzichtloze race to the bottom duwen? Kortingspercentages van maar liefst 80 in de aanbestedingen worden ons nu al gemeld. Dat is geen zachte landing meer, en met kantelen heeft het ook bitter weinig te maken. In de schriftelijke antwoorden schrijft de staatssecretaris dat als gemeenten niets anders zullen doen dan de huidige AWBZ uitvoeren, zij zeker geld tekort zullen komen. Dan gaat er een dikke kaasschaaf over alle zorg en wordt de kwaliteit overal minder. Op welke manier borgt de staatssecretaris zijn verantwoordelijkheid voor een systeem van zorg dat preventie en participatie daadwerkelijk bevorderen zal? Gaat hij stevig de vinger aan de pols houden bij de uitvoering van de Wmo? En hoe dan? Komt er een meldpunt, vergelijkbaar met de Transitie Autoriteit Jeugd, waar burgers en zorgmedewerkers hun klachten en zorgen over eventuele tekortschietende praktijken van gemeenten kwijt kunnen? Ik heb de heer Flierman die vraag in zijn termijn ook al horen stellen. Wij hopen op een goed antwoord van de staatssecretaris.

De heer Koffeman (PvdD):

Collega Barth geeft aan dat ze signalen uit het veld krijgt dat gemeentes tot 80% korting bedingen bij aanbesteding van zorg. Wij horen ook geluiden dat door gemeentes wordt gezegd dat de begeleiding van psychiatrisch patiënten maximaal €25 per uur mag kosten, terwijl de huidige norm op €80 of €90 per uur ligt. Vindt zij het gek dat gemeenten het uit de lengte of uit de breedte moeten laten komen als zij een takenpakket over de schutting gegooid krijgen en de rijksoverheid tegen hen zegt dat ze het maar moeten doen met 30% tot 40% minder dan zij er zelf aan besteedt? Als de staatssecretaris haar geen bevredigend antwoord geeft op de vraag of hij ervoor gaat zorgen dat die gemeenten de prijs betalen die ervoor staat, laat zij dan evengoed die wet op 1 januari 2015 ingaan of zegt zij: nee, dan is het voor ons een onbespreekbare weg geworden?

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik hecht eraan om opnieuw heel precies te zijn over de cijfers. U zegt dat er een budgetkorting van 30% volgt op het sociale domein. Ik heb in de stukken gezien dat voor het sociale domein een bedrag van in totaal ruim 10 miljard euro naar de gemeenten wordt overgeheveld. De korting op het Wmo-deel is 1,2 miljard. Dat is dus niet 30% maar 10%. Dat is nog steeds een fors bedrag. Maar, nogmaals, ik vind echt dat wij als Eerste Kamer vanuit onze verantwoordelijkheid voor een zorgvuldig debat ervoor moeten oppassen dat we met verkeerde cijfers gaan "zwaaien", omdat we daardoor de onrust van mensen alleen maar groter maken. U hebt het over "over de schutting gooien". Volgens mij is daarvan geen sprake. We moeten niet uit het oog verliezen dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten al jarenlang heeft gevraagd om deze taken te kunnen overnemen van het Rijk, omdat de gemeenten ervan overtuigd zijn dat ze het veel zuiniger, efficiënter en effectiever kunnen doen dan de rijksoverheid het op dit moment kan doen. Dus gemeenten hebben hierom gevraagd en het wordt niet over de schutting gegooid. Wij vinden dat de staatssecretaris ook nadat dit wetsvoorstel ingaat, dus na 1 januari 2015, zonder meer systeemverantwoordelijk blijft. Er mag dus absoluut geen sprake zijn van over de schutting gooien.

De heer Koffeman (PvdD):

Die 1,2 miljard waar collega Barth aan vasthoudt tot in tweede instantie in dit debat, wordt in heel veel berichten betwijfeld. Ik zou het dus heel plezierig vinden als de staatssecretaris wil bevestigen dat de bezuiniging niet meer dan die 1,2 miljard zal zijn. Dat is erg genoeg, maar volgens heel veel berichten wordt het veel meer dan 1,2 miljard. Ik denk dat het goed is om daar duidelijkheid over te krijgen in dit debat. Wij moeten ons niet blijven verschuilen achter cijfers die ooit gegolden hebben.

Mevrouw Barth (PvdA):

De cijfers staan in de schriftelijke antwoorden die wij drie weken geleden van de staatssecretaris gekregen hebben. Ik ga ervan uit dat ze kloppen.

De heer Thissen i (GroenLinks):

Ik verwijs naar dezelfde memorie van antwoord. Op pagina 81 schrijft de staatssecretaris in antwoord op vragen van GroenLinks inderdaad dat er aanvankelijk in het zorgakkoord 2013 een taakstelling was van 75% en dat de absolute korting in het regeerakkoord tot structureel 40% werd teruggebracht. Dankzij de geliefde oppositie is dat percentage teruggebracht naar 32. Een derde wordt dus gekort. Dat staat er gewoon.

Mevrouw Barth (PvdA):

Maar dat is alleen de huishoudelijke verzorging. De Wmo is natuurlijk veel breder dan dat.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ja, op de huishoudelijke verzorging wordt 32% gekort. Dan heb je nog de korting op de taken per 1 januari 2015. Opgeteld is dat toch het bedrag van 1,6 miljard.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik denk dat het belangrjk is dat de staatssecretaris hier morgen in de beantwoording nog eens op ingaat, maar ik zie een bezuiniging van 1,2 miljard. Overigens stond in het regeerakkoord 75%. Dat percentage is door het zorgakkoord met werkgevers en werknemers in de zorg verlaagd tot 40. Daarna is dit percentage door politieke interventies nog verder verlaagd. Vandaag hebben wij een brief van de staatssecretaris gekregen waarin staat dat er nieuwe middelen worden uitgetrokken om de korting op de huishoudelijke verzorging nog verder te verzachten. Ik heb de brief nog niet kunnen lezen, omdat die ons vanavond pas werd uitgereikt toen het debat startte. Ik denk dat het heel goed is als de staatssecretaris daar morgen in zijn termijn nog verder op ingaat.

De voorzitter:

Ik geef nu nog het woord aan mevrouw Slagter. Ik vraag de leden echter om mevrouw Barth na de interruptie van mevrouw Slagter de gelegenheid te geven om haar betoog te vervolgen.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Ja, maar soms heb je toch verduidelijkende vragen nodig. Ik begrijp dat mevrouw Barth de memorie van antwoord goed gelezen heeft.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik heb mijn best gedaan.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Daarop inhakend heb ik nog een vraag. Mijn fractie had ook gevraagd of er ten aanzien van de Wmo een transitieautoriteit zou kunnen komen. In de memorie van antwoord staat dat die er niet komt. Ik vroeg mij even af of mevrouw Barth toch voor zo'n transitieautoriteit wil pleiten. Er wordt wel gesproken van een transitiecommissie sociaal domein, waar de minister van BZK morgen mogelijk nog enige duidelijkheid over zal geven. Mevrouw Barth heeft het nu over iets anders. In de memorie van antwoord staat dat er geen transitieautoriteit komt. Daarnaast heeft mevrouw Barth het over een meldpunt. Pleit zij daar ook voor? Hoe stelt zij zich dat voor?

Mevrouw Barth (PvdA):

Volgens mij heeft mevrouw Slagter mij dat zojuist horen bepleiten. Bij de Wet op de jeugdzorg heeft mevrouw Beuving namens mijn fractie gevraagd om een Transitie Autoriteit Jeugdzorg (TAJ) en die hebben wij ook gekregen in dat debat. Ik denk dat het heel verstandig is dat er een vergelijkbare transitieautoriteit voor de Wmo komt.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Oké, ik betoogde juist dat wij hiernaar gevraagd hadden en dat het antwoord nee was. Er zou geen transitieautoriteit Wmo komen. Ik begrijp dus dat mevrouw Barth nu wel pleit voor de instelling van zo'n transitieautoriteit.

Mevrouw Barth (PvdA):

Volgens mij geeft de PvdA-fractie geen antwoord op vragen van de SP-fractie tijdens de schriftelijke ronde. Dat doet de staatssecretaris. Volgens mij is het debat over de wet nog niet afgerond als de schriftelijke ronde klaar is. Dat ronden wij hier af. Ik zie dus geen enkele reden waarom wij daar niet om zouden vragen. Als mevrouw Slagter en de heer Flierman dit ook willen, ontstaat er misschien een meerderheid in deze Kamer die de staatssecretaris ertoe beweegt om zo'n transitieautoriteit in te stellen. Ik denk dat dit heel mooi en belangrijk zou zijn.

Voorzitter. Deze wet kan zo veel meerwaarde hebben voor mensen die nu in stilte en eenzaamheid wegkwijnen. Gemeenten zullen dan wel proactief alle burgers moeten gaan opzoeken die potentieel zorg en ondersteuning nodig hebben om mee te kunnen doen. Maar gaat dat ook gebeuren? Wat doet de staatssecretaris als dat uitblijft? Er is door een aantal collega's al gewezen op de doelgroep in de geestelijke gezondheidszorg die geen overlast veroorzaakt en die snel over het hoofd wordt gezien. Dat mag wat onze fractie betreft niet gebeuren.

Een belangrijke randvoorwaarde voor het slagen van de Wmo is goede cliëntenparticipatie, en die is zorgvuldig uitgewerkt in de wet. Bovendien leek het alsof er solide bestuurlijke afspraken lagen over de uitvoering. Daarom zijn wij geschrokken van de brief die MEE Nederland ons vorige week stuurde, waaruit blijkt dat twee derde van de gemeenten die afspraken niet nakomt, op dit moment. We horen graag een reactie daarop van de staatssecretaris.

Onderdeel van de eigen kracht die mensen kunnen mobiliseren, is natuurlijk de financiële armslag die zij hebben. Onze fractie vindt het niet meer dan normaal dat mensen die huishoudelijke hulp of een scootmobiel zelf kunnen betalen, dat straks via een eigen bijdrage ook doen, ook als ze ouder worden en daardoor kwetsbaarder. Zo kan er bespaard worden op de uitgaven aan langdurige zorg, zonder dat de kwaliteit er minder van wordt. De eigen bijdrage in de Wmo moet dan wel inkomensafhankelijk geheven worden. Wij lezen in de memorie van toelichting dat gemeenten geen inkomenspolitiek mogen bedrijven, maar er is toch niks mis met een eigen bijdrage naar draagkracht, zo vragen we de staatssecretaris.

En hoe zit het met het mobiliseren van eigen kracht in je netwerk van familie, buren en vrienden? We horen graag een nadere verduidelijking over de positie van kinderen tegenover hun ouders. Als kinderen te ver bij hun ouders vandaan wonen of het te druk hebben met hun werk en gezin om zelf te helpen met poetsen of boodschappen doen voor hun ouders, kan een gemeente dan een beroep doen op een financiële bijdrage van de kinderen? Onze fractie schrikt niet terug voor een maatschappelijke discussie om een cultuuromslag in ons land te bewerkstelligen die de maatschappelijke acceptatie van dit soort zorg voor je ouders vergroot. Maar verplicht stellen van hulp of betaling door kinderen, dat is ons een brug te ver, al was het maar omdat dat die maatschappelijke acceptatie juist enorm in de weg kan gaan zitten. We horen graag wat de staatssecretaris ervan vindt. Wat gaat hij doen om het draagvlak onder deze cultuuromslag bij alle Nederlanders te vergroten?

De mate waarin gemeenten in staat zullen zijn om een beroep te doen op de eigen kracht van hun burgers in financiële zin, is ook relevant voor de vraag hoe het geld dat nu nog naar de AWBZ gaat, straks over de gemeenten zal worden verdeeld. In 2015 is er een overgangsregeling, die de middelen overdraagt aan de hand van de huidige zorgvraag. Maar helderheid over 2016 en verder is er nog niet. De staatssecretaris geeft een ruwe schets in de schriftelijke antwoorden. Wij krijgen morgen graag meer duidelijkheid.

Het geld is bedoeld voor mensen met een zorgvraag, en daar moet het ook heen. Dat betekent volgens de PvdA-fractie dat bij de verdeling van middelen gemeenten waar veel armere ouderen wonen, of veel mensen met een verstandelijke beperking of met een chronische ziekte, al dan niet psychisch, meer geld moeten ontvangen dan gemeenten met een jongere, rijkere en gezondere bevolking. Wij hebben gezien dat de staatssecretaris van Sociale Zaken bij het verdeelmodel van de Participatiewet scherpe keuzes heeft durven maken. Mogen we dat van deze staatssecretaris ook verwachten? Zorg naar behoefte betekent ook geld voor de gemeenten naar behoefte. Is de staatssecretaris dat met ons eens? Ziet hij bereidheid bij de VNG om de solidariteit tussen gemeenten te borgen?

Het succes van deze Wmo hangt voor een belangrijk deel af van de inzet van mantelzorgers en vrijwilligers. Zij versterken de concrete, praktische solidariteit in onze samenleving. Mantelzorg en vrijwilligerswerk is niet hetzelfde. Beide gebeuren uit liefde en betrokkenheid. Maar mantelzorg is gedwongen door omstandigheden: een geliefde wordt ziek of gehandicapt en je voelt trouw, soms letterlijk tot de dood. Dat maakt mantelzorg ook vaak mentaal zwaar. Vrijwilligerswerk is een vrije keus, waar mensen mee kunnen stoppen als het niet bevalt.

Vooral vrouwen tussen 45 en 65 die werken of gewerkt hebben in de zorg, leveren nu mantelzorg. Zij doen dat vaak naast een baan, een huishouden en/of de zorg voor hun gezin. Wat onze fractie betreft kan het niet zo zijn dat juist deze groep de lasten van de maatschappelijke ambities van deze nieuwe Wmo er eenzijdig bij krijgt. Zij kan ontlast worden als meer mensen vrijwilligerswerk of mantelzorg gaan doen. Wij zien twee groepen met veel potentie. Ten eerste jonggepensioneerden. Veel Nederlanders zijn nog zeer vitaal als zij stoppen met werken. Zij hebben tijd en willen vaak graag maatschappelijk actief blijven. Er worden in het kader van de Wmo van vrijwilligers niet direct fysiek zware vormen van zorg verwacht. Mensen gezelschap houden kan al veel schelen; mensen die eenzaam zijn doen immers een veel groter beroep op de formele zorg. De cijfers over eenzaamheid in ons land zijn echt heel stevig. 30% van de 65-plussers voelt zich eenzaam en 50% van de 85-plussers voelt zich eenzaam.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Ik hoor nu van mevrouw Barth dat eenzame mensen een veel groter beroep doen op de formele zorg. Daarvoor had ze het over eenzame mensen die wegkwijnen en naar wie gemeenten actief op zoek moesten om na te gaan welke zorg en ondersteuning die mensen zouden kunnen krijgen. Ik begrijp die twee uitspraken niet. Ze zijn voor mijn gevoel een beetje tegenstrijdig.

Mevrouw Barth (PvdA):

In welke zin dan? Ik vind ze nameljk helemaal niet tegenstrijdig.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Mevrouw Barth zegt dat eenzame mensen een groter beroep op formele zorg doen, terwijl ze vervolgens opgezocht moeten worden door gemeenten en ze dus geen beroep doen op die zorg.

Mevrouw Barth (PvdA):

Formele zorg is niet alleen de Wmo. Formele zorg is met name huisartsenzorg, dus zorg in de eerste lijn, of medisch-specialistische zorg in de cure. Mensen die eenzaam zijn gaan vaker naar de cure, naar de formele zorg dan mensen die niet eenzaam zijn, niet omdat ze een klacht hebben die direct thuishoort bij de huisarts of de cure, maar omdat ze behoefte hebben aan een praatje of graag aandacht willen. Als je die behoefte aan aandacht, een praatje of betrokkenheid weet te borgen in de Wmo waardoor mensen minder eenzaam zijn, zullen ze ook minder vaak naar de huisarts gaan. Dat levert dan een besparing op, niet binnen het Wmo-domein, maar wel binnen de huisartsenzorg of de ziekenhuiszorg. Wij vinden dat je juist bij deze wet en de herziening van de langdurige zorg op deze integrale manier naar de kostenontwikkeling in de zorg moet kunnen kijken. Het is heel belangrijk dat de gemeenten de mensen die nu wegkwijnen proactief gaat opzoeken om ervoor te zorgen dat die mensen in beeld zijn bij de gemeenten zodat ze om die mensen heen iets kunnen organiseren waardoor die eenzaamheid minder wordt. Dat hoeft niet per se formele zorg te zijn, dat kan ook met vrijwilligers, misschien zelfs wel juist met vrijwilligers.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Ik heb deze uiteenzetting aangehoord. Ik ben het niet met mevrouw Barth eens. Ik denk dat dit een beetje bij elkaar bedacht is, maar ik bedank haar wel voor de uiteenzetting.

Mevrouw Barth (PvdA):

De cijfers over het beroep dat mensen die eenzaam zijn, doen op formele zorg kunt u ook vinden op de website van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Er is heel veel onderzoek naar gedaan. Ook de Coalitie Erbij heeft er heel veel onderzoek naar gedaan. Dus ik schud het niet uit mijn mouw; die cijfers zijn er. Als u er prijs op stelt zal ik ze morgen in mijn tweede termijn vermelden.

Mensen gezelschap houden kan al veel schelen, want mensen die eenzaam zijn doen immers een veel groter beroep op de formele zorg. Wie eenzaamheid voorkomt, helpt dus om de kosten van de zorg te drukken. Eenzaamheid bestrijden is overigens een opdracht die de overheid nooit in haar eentje kan dragen; er zullen nooit genoeg professionals zijn om alle eenzame mensen weer verbondenheid te doen ervaren. Maar eerlijk gezegd zou het volgens onze fractie ook het failliet van onze samenleving betekenen als we dat alleen nog met professionele zorg zouden kunnen oplossen. Hoe kunnen we 65-plussers stimuleren om samen met hoogbejaarden te gaan wandelen, samen boodschappen te doen of een spelletje schaak te spelen? Zoekt de staatssecretaris de samenwerking met bijvoorbeeld de ouderenbonden om dat te bevorderen?

Een tweede groep die meer vrijwilligerswerk of mantelzorg zou kunnen gaan doen, ligt zo mogelijk nog meer voor de hand. Misschien wel de grootste maatschappelijke verandering die zich de afgelopen 40 jaar in onze samenleving heeft voltrokken, is dat vrouwen veel meer zijn gaan werken. Wordt het dan niet tijd om de komende jaren eindelijk de pendant daarvan te realiseren, namelijk dat mannen veel meer gaan zorgen? Het eerlijker verdelen van arbeid en zorg tussen mannen en vrouwen is al decennia een ideaal van de Partij van de Arbeid. De cultuuromslag die deze Wmo 2015 moet gaan realiseren, zou dat dichterbij kunnen brengen als mannen meer zorgtaken op zich gaan nemen. Hoe kunnen we dat bevorderen? Het kabinet zal veel meer kunnen doen om de combinatie arbeid en zorg in brede zin makkelijker te maken: schooltijden aanpassen, kinderopvang verbeteren, ook voor oudere kinderen, zorgverlof stimuleren. Is de staatssecretaris bereid, dit in het kabinet te bespreken en te bevorderen dat er nadere maatregelen komen?

De reikwijdte van dit wetsvoorstel varieert van koopkrachtige, vitale ouderen met een warm netwerk van familie en vrienden, tot verslaafde psychiatrisch patiënten die in de loop van hun leven alles en iedereen zijn kwijtgeraakt. Binnen die bandbreedte van veerkracht en kwetsbaarheid gaan gemeenten straks aan het werk. Wij zijn blij dat de centrumgemeenten verantwoordelijk blijven voor de maatschappelijke opvang en verantwoordelijk worden voor het begeleid wonen in de ggz. Deze doelgroepen vragen om grote deskundigheid en bestuurlijke kracht. Hebben wij uit de antwoorden op onze schriftelijke vragen goed begrepen dat ook na de termijn van drie jaar waarin de middelen voor het sociaal domein geoormerkt blijven, de "trekkingsrechten" van patiënten in begeleid wonen gedurende de volledige overgangstermijn van vijf jaar overeind blijven?

Een laatste maar zeker niet minste zorg die onze fractie heeft rond de invoering van deze Wmo is het verlies van werkgelegenheid dat zal optreden. Wie de groei van de zorg wil afremmen, kan dat helaas niet doen zonder dat dat effect optreedt. De bulk van de kosten in de zorg zit nu eenmaal in de inzet van mensen. Toch doet dit ons als Partij van de Arbeid veel pijn, juist in deze tijd waarin de werkgelegenheid toch al zo onder druk staat. Vandaag zouden wij om te beginnen helderheid willen krijgen over de cijfers. Ook op dit onderwerp wordt er immers voortdurend met getallen gegooid. Dat zorgt voor veel onrust, en dat is zeer begrijpelijk. Kan de staatssecretaris uitsluitsel geven? Ik heb vanavond tijdens de inbreng van andere woordvoerders geprobeerd om met een half oor te luisteren en met een half oog de brief die vanavond naar ons toe is gekomen, te lezen. Dat is me niet goed gelukt, omdat de inbreng van de collega's toch iets meer vroeg dan het halve oor. Die waren allemaal zeer interessant. Wat ik wel zag met dat halve oog, is dat er heel veel cijfers in die brief genoemd worden. Ik denk dat het goed is als de staatssecretaris daar morgen in zijn eerste termijn nog een nadere toelichting op geeft.

De staatssecretaris heeft hoe dan ook al veel inspanningen geleverd om verlies van werkgelegenheid bij de invoering van de Wmo te beperken. De verzachtingen van de bezuinigingen brengen met zich mee dat ook het aantal banen dat verloren gaat, fors is teruggelopen ten opzichte van het regeerakkoord.

De heer Thissen (GroenLinks):

Dat is een goede vraag van mevrouw Barth. Wij hebben volgens mij allemaal vragen gesteld over de exacte cijfers. In de brief van de staatssecretaris wordt gesproken over 50.000 mensen die bij voortzetting van dit beleid in 2017 hun baan in de zorg zullen hebben verloren. Het lijkt er nu op dat de bezuiniging juist de mensen raakt die in de leefwereld van mensen die zorg nodig hebben, worden ontslagen. Wij vinden dat nu juist zo'n belangrijke beweging. Ik noem de sociale wijkteams, de zogenaamde frontlijnwerkers die alert en veel eerder reageren, die snel achter de voordeur komen en met mensen op pad kunnen gaan. Ik lees bijna nergens hoeveel middenmanagers en controllers er zullen verdwijnen. Ik lees bijna nergens hoeveel bureaucratie er verdwijnt. Dat wil ik ook wel graag van de staatssecretaris weten. Ik vraag ook mevrouw Barth om daarop te reageren, want het gaat altijd over de mensen die dag in, dag uit met de poten in het bluswater staan. En dat vinden we nu juist zo belangrijk in die participatiesamenleving.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik had even de indruk dat de heer Thissen mijn termijn nog even gebruikte voor zijn eigen termijn. Ik geef hem overigens met alle vriendschap graag de ruimte om die vraag nog even bij de staatssecretaris neer te leggen.

Hij heeft het in zijn termijn heel uitgebreid gehad over het vertrouwen in de beleidsvrijheid van de gemeenten. De vraag welke werkgelegenheid uiteindelijk verloren zal gaan, is natuurlijk een vraag die bij uitstek op het bordje van de gemeenten gaan landen. De manier waarop de gemeenten met de uitvoering van de Wmo en met de aanbestedingen op grond van de Wmo zullen omgaan, zal daar natuurlijk heel bepalend in zijn. Ik vind het lastig om als landelijk Kamerlid hierover dragende uitspraken te doen, omdat ik echt vind dat je moet voorkomen dat wij op de stoel van de wethouders en de gemeenteraden gaan zitten om te bepalen hoe dat zal gaan. U hebt daar in uw termijn ook voor gewaarschuwd.

De heer Thissen (GroenLinks):

Vertel mij wat. Ik heb een paar weken geleden met mevrouw Klijnsma een debat gevoerd waarin ik zei: ga nou niet op de stoel zitten van gemeenten. Dat bedoel ik ook niet, maar mevrouw Barth vraagt aan de staatssecretaris wat voor werkgelegenheidseffecten zijn beleid, met de decentralisatie en de vernieuwingen van de Wmo, heeft voor mensen die in leefwereld van mensen die zorg nodig hebben, van belang zijn. Dat mag mevrouw Barth blijkbaar wel vragen aan de staatssecretaris, maar ik mag niet aan haar vragen of zij niet ook vindt dat zij zou moeten vragen wat het betekent voor de werkgelegenheid in de instellingen, bij de bureaucraten, bij het middenmanagement, bij al die mensen die controle op controle op controle en formulier op formulier doorvoeren. De instellingen zijn vaak heel groot geworden, terwijl bij de frontliniewerkers, die het werk moeten doen, de werkgelegenheidseffecten direct merkbaar zijn.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik voel zeer mee met uw passie. Ik zou er drie dingen over willen zeggen. Ten eerste zou ik, als ik wethouder was en de Wmo moest gaan uitvoeren, het gesprek met zo'n instelling aangaan over het middenmanagement, het hogere management en de bureaucratie. Als ik wethouder was, zou ik dat gesprek zeer scherp voeren. Maar ik vind wel dat het gesprek op die plek moet plaatsvinden, door de wethouders. Dit is een wetsvoorstel dat ruimte geeft aan het lokaal bestuur om dit soort keuzes rond de inkoop te maken. Ik vind echt dat wij dat moeten respecteren.

Ten tweede vind ik dat wij als landelijke politici, als het gaat om de bureaucratie, de regelgeving en de controledrift, de hand in eigen boezem behoren te steken. Er is immers heel veel landelijke regelgeving die bureaucratie veroorzaakt. Daar doen wij ook aan mee. Wij zijn daar veel te makkelijk in. Ik heb weleens grappend gezegd dat elk spoeddebat in de Tweede Kamer — de Eerste Kamer heeft ze gelukkig niet zo vaak — nieuwe controledrift en nieuwe regelgeving veroorzaakt. Ik vind dus dat de zelfbeheersing van het landelijke parlement straks bij de uitvoering van de Wmo groot zal moeten zijn, om te voorkomen dat er landelijk allemaal controle op wordt gezet zodra er in één gemeente iets verkeerd gaat.

Ten derde ben ik het niet helemaal met de heer Thissen eens dat de bezuiniging eenzijdig neerslaat bij de mensen die met de poten in de klei staan. Het kabinet investeert juist 250 miljoen euro om meer wijkverpleegkundigen te kunnen aanstellen en stimuleert dat juist voluit in deze tijd van bezuinigingen. Dat bedrag was al opgenomen in het regeerakkoord. Er stonden allerlei bezuinigingen in het regeerakkoord die echt heel scherp waren en waar ook mijn fractie veel moeite mee had. We zijn ook heel blij dat die bezuinigingen zo stevig verzacht zijn. Maar het bedrag van 250 miljoen voor de wijkverpleegkundigen heeft steeds fier overeind gestaan, juist omdat het zo belangrijk is om meer geld te investeren in mensen die in die wijken actief naar iedereen toe kunnen.

De heer Koffeman (PvdD):

Collega Barth wisselt de woorden "blijdschap" en "zorg" frequent af in haar bijdrage, maar ze wordt niet erg concreet als het gaat om ontslagen in de primaire zorg. Zij vraagt de staatssecretaris om duidelijk te maken hoeveel banen het gaat kosten in de primaire zorg, maar kan zij ook aangeven hoeveel netto extra werklozen voor haar onacceptabel is? Zij is immers van de Partij van de Arbeid. Veel mensen die nu hulpverlener zijn, worden straks hulpbehoevend en moeten hun hand ophouden voor een uitkering, terwijl zij eigenlijk hulp willen verlenen aan hulpbehoevenden. Waar houdt het voor de Partij van de Arbeid op? Wanneer zegt zij: als er zoveel mensen in de primaire zorg netto extra op straat komen te staan, gaan wij hier niet voor tekenen?

Mevrouw Barth (PvdA):

Ook dat vind ik een heel lastige vraag om te beantwoorden. Ik ben er overigens zeer op aanspreekbaar. Ik zal straks in mijn tekst ook nog even ingaan op wat dit concreet voor mensen betekent. Alle cijfers die er worden gegeven over wat deze wet voor de werkgelegenheid zal betekenen, zijn per definitie schattingen, omdat het heel erg zal afhangen van de wijze waarop de gemeenten het straks zullen invullen. Ook dit is een afweging waarvan ik vind dat we ons als landelijke politici passend bescheiden moeten opstellen. We moeten accepteren dat dit wetsvoorstel de verantwoordelijkheid voor sturing bij wethouders en bij de lokale democratie legt. Dit zijn discussies die straks bij uitstek in de gemeenteraad moeten worden gevoerd. Het maakt nogal wat uit hoe een gemeente straks met de invulling en de invoering van de Wmo omgaat. Als een gemeente kiest voor een snoeiharde aanbesteding en probeert om de tarieven zo veel mogelijk naar beneden te drukken — ik heb net gezegd dat ik dat veroordeel — dan weet ik zeker dat er onnodig banen verloren zullen gaan. Voor mij geldt: elke baan die onnodig verloren gaat, is er een te veel. Het hangt echter af van de keuzes die gemeenten maken. Stel dat gemeenten zeggen: "Wij gaan niet voor de keiharde bezuiniging, maar wij gaan bezien hoe wij door samenwerking de zorg effectiever en efficiënter kunnen maken. Wij gaan bezien welke mogelijkheden de Participatiewet, de Wmo en de Jeugdwet bieden. Vervolgens gaan wij zaken met elkaar verbinden en daar maken wij het efficiënter en effectiever door." Dan vind ik het nog steeds heel pijnlijk als daardoor mensen hun baan verliezen, maar tegelijkertijd zeg ik dan: het is wel belangrijk dat wij als politici met de hand op ons hart tegen alle mensen in Nederland die het geld opbrengen voor de premies en belastingen waarmee de zorg betaald wordt, kunnen zeggen dat er geen geld onnodig verspild wordt omdat het niet effectief en efficiënt is.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Koffeman.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik maak toch bezwaar tegen het beeld dat collega Barth oproept, namelijk dat de verantwoordelijkheid bij wethouders zou liggen. De verantwoordelijkheid ligt bij ons. De verantwoordelijkheid ligt bij u. Wij moeten hier morgenavond stemmen over die stelselwijziging, niet de wethouders. Geen enkele wethouder. Het is dus zo dat de Partij van de Arbeid, ja of nee, tekent voor grote aantallen mensen die in de primaire zorg werkzaam zijn en die straks op straat komen te staan. U weet als geen ander dat er in de parlementaire geschiedenis in Nederland weinig voorbeelden te vinden zijn van een partij die zo'n enorme uittocht van kiezers kent als de Partij van de Arbeid op dit moment. Dat heeft een reden. Die reden is, dat u de arbeid onvoldoende bewaakt. U bent degene die verantwoordelijkheid neemt voor mensen in de primaire zorg, die heel graag zorg willen verlenen, maar die nu werkloos worden. Mijn vraag aan u is: word daar nu eens concreet over. Noemt u nu eens het aantal waarvan u zegt: hier gaat de Partij van de Arbeid niet voor tekenen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Het is zeker waar dat de Eerste Kamer morgen moet stemmen over deze stelselwijziging, maar de essentie van de stelselwijziging is dat de verantwoordelijkheid voor de invulling van de Wmo bij de gemeente komt te liggen. Hoeveel banen er door het beleid van de gemeente verloren zullen gaan, hangt echt af van de manier waarop de gemeente met de Wmo omgaat, zoals ik u zojuist al heb aangegeven. Daarom zeg ik: de discussie over een cijfer is heel moeilijk landelijk te voeren. Wij zouden dat ook niet moeten willen doen, omdat wij dan weer zwichten voor de verleiding om op de stoel van die wethouders te gaan zitten. Ik vind dat wij het vertrouwen moeten hebben in de lokale democratie dat het goed zal komen. Dat doe ik ondanks het feit dat er in zo veel gemeenten door de uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen geen wethouders van de Partij van de Arbeid meer zitten. Dan nog heb ik dat vertrouwen in de lokale democratie.

De voorzitter:

Mijnheer Thissen, kort graag.

De heer Thissen (GroenLinks):

Voorzitter. Ik probeer het toch nog een keer. De regering stuurt ons vanavond een brief en zegt: het gevolg van het wetsvoorstel dat wij hier nu behandelen, is dat ultimo 2017 een kleine 50.000 mensen hun baan verliezen. Dan vind ik het ten onrechte dat u zegt: daar gaan wij hier niet over, want daar gaan straks die wethouders over in de colleges van B en W, die verantwoordelijk zijn voor de aanbesteding. Deze Kamer heeft het kabinet gevraagd om een antwoord op de vraag "wat is het werkgelegenheidseffect van uw beleid?" De staatssecretaris komt dan met een prognose: het gaat 50.000 banen kosten. Dat is één. Natuurlijk komt u met een prachtig verhaal in antwoord op mijn interruptie over de bureaucratie uit Den Haag en over de kunst van het loslaten. Vertel mij wat, ik pleit er al jaren voor dat Den Haag de kunst van het loslaten leert verstaan. Ik heb mevrouw Klijnsma er weer mee geconfronteerd dat zij op de stoel van de professionals van de gemeente gaat zitten. Dan kan Roger van Boxtel vanuit de bankjes "hear, hear, hear, geweldig" roepen, maar hij heeft met alle mensen hier ook te toetsen of de woorden die wij hier gebruiken, werkelijkheid worden in het dagdagelijkse handelen van kabinetsleden, van leden van de Staten-Generaal en van de departementen hier in Den Haag. Daar kun je grote vraagtekens bij zetten, want de kunst van het loslaten is de moeilijkste kunst, die wij hier nog altijd niet onder de knie hebben.

Mevrouw Barth (PvdA):

De heer Thissen heeft kennelijk inmiddels, met een half oor luisterend naar collega's, de brief van de staatssecretaris kunnen lezen. Mij is dat nog niet gelukt. Ik ga dat vanavond na afloop van het debat doen. Dan nog hecht ik eraan dat wij in deze Eerste Kamer op een zorgvuldige en precieze manier met dit soort heel belangrijke en pijnlijke vraagstukken omgaan. Want het gaat om twee dingen. Het gaat om mensen die nu een baan hebben en deze dreigen kwijt te raken. Dat heeft alles te maken met de manier waarop de gemeenten straks de invoering van de Wmo zullen invullen. En wij moeten kijken naar banen die er in 2017 nooit gaan komen, omdat door dit beleid de snelheid van de groei van de zorg wordt afgevlakt. Het is de bedoeling dat de snelheid van de groei van de zorg wordt afgevlakt. Nederland besteedt ongelofelijk veel geld aan de zorg. De kosten van de zorg stijgen drie keer zo hard als ons bruto nationaal product. De snelheid van die groei is niet vol te houden. Dat zal de solidariteit op de langere duur zo ongelofelijk onder druk gaan zetten, dat het bijna onmogelijk zal worden om haar nog overeind te houden. Als dat betekent dat in 2017, als de groei van de zorg afvlakt, de snelheid van de groei van de werkgelegenheid in de zorg ook minder wordt, dan is dat, denk ik, geen negatief resultaat van deze wet. Sterker nog, dat is belangrijk, want nog maar een paar jaar geleden dreigde er een gigantisch tekort aan mensen in de gezondheidszorg. Dus die snelheid van die groei, ook van het aantal banen in de zorg, moet naar beneden, willen wij het met zijn allen werkbaar houden. In 2008, voordat de crisis begon, was de prognose dat als de zorg zou blijven groeien zoals tot dat moment het geval was, in 2025 30% van alle Nederlanders in de zorg zou moeten werken om de zorg draaiend te houden. Alle hogeropgeleiden zouden dan naar de zorg moeten. Dat kan niet. Als wij het op die manier zouden inrichten, dan gaat op een gegeven moment de wal het schip keren. Ik wil heel graag van de staatssecretaris een toelichting horen op het getal dat wordt genoemd uit de brief die ik nog niet gelezen heb. Wat voor banen zijn dat? Zijn het mensen die nu werk hebben en die hun baan kwijtraken door de invoering van de Wmo? Of betekent het dat een heleboel nieuwe banen die er zouden zijn gekomen als de zorg in hetzelfde tempo zou doorgroeien, er niet meer komen? Dat vind ik voor de discussie heel veel uitmaken.

De staatssecretaris heeft hoe dan ook veel inspanningen geleverd om verlies van werkgelegenheid te beperken. De verzachtingen van de bezuinigingen brengen met zich mee dat ook het aantal banen dat verloren gaat fors is teruggelopen ten opzichte van het regeerakkoord. We hebben bovendien gezien dat de staatssecretaris samen met de minister van Sociale Zaken met ambitieuze sectorplannen de kennis en kunde bij werkers in de zorg wil verhogen en verbeteren. Dat is volgens onze fractie essentieel. Als in een ziekenhuis mensen 24 uur per etmaal zorg nodig hebben, noemen we dat intensive care. Dat zou niet anders moeten zijn in de Wet langdurige zorg, waar straks alleen mensen die de klok rond zorg nodig hebben nog aanspraak op kunnen maken. Intensive care in de care vergt net als in de cure een hoog scholings- en deskundigheidsniveau van medewerkers; een niveau dat nu bijna nergens aanwezig is, zoals het door mij aangehaalde inspectierapport over de ouderenzorg laat zien. Het is goed en belangrijk dat het kabinet samen met sociale partners geld uittrekt om daar nu in te investeren. Is de staatssecretaris het met ons eens dat het wegwerken van dat deskundigheidstekort met afstand de belangrijkste slag is die de komende jaren in de langdurige zorg gemaakt moet worden? Het is een debat waar wij zeker bij de bespreking van de Wlz in het najaar nog op terug zullen komen.

Met de aanpak van dit deskundigheidstekort op de zorgarbeidsmarkt zijn we er nog niet. Met name huishoudelijke hulpen worden nu met ontslag bedreigd. Naar onze verwachting zullen velen van hen wel door kunnen werken, maar dan in opdracht van particulieren: de draagkrachtige ouderen die zullen afzien van een huishoudelijke hulp van de gemeente omdat de eigen bijdrage die zij moeten betalen even hoog zal blijken als de kostprijs, en die daarom een particuliere hulp in de huishouding inhuren. Maar deze hulpen moeten dan wel verder zonder vaste aanstelling, voorziening voor pensioen en sociale zekerheid. Dat vinden wij als PvdA-fractie zeer ongewenst. De ambitie van het kabinet is eerlijk en goed werk voor iedereen. Al bij de algemene politieke beschouwingen hebben wij daarom aandacht gevraagd voor de mogelijkheden die bijvoorbeeld de dienstencheque biedt. De minister-president verwees ons toen naar het advies van de commissie-Kalsbeek, dat inmiddels is verschenen. Die commissie stelt vast dat dienstenchequeconstructies ongeveer 1 miljard zouden kosten. Dat is veel geld.

De voorzitter:

Mevrouw Slagter, ik wil u vragen om maar een heel korte vraag te stellen.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Waar komt die 1 miljard vandaan? Wij hebben het toch aldoor over bezuinigingsoperaties? Pleit mevrouw Barth nu voor extra geld dat naar de zorg gaat?

Mevrouw Barth (PvdA):

Nee. Het is een analyse van de commissie-Kalsbeek. De commissie-Kalsbeek is tot de conclusie gekomen — misschien moet u het advies van de commissie even lezen ...

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Dat heb ik wel gelezen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Dan moet die 1 miljard u ook bekend voorkomen.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Ja, ja, maar 1 miljard is 1 miljard. U zegt zelf het ongewenst te vinden dat die mensen allemaal zonder vaste aanstelling enzovoorts. Vervolgens pleit u voor dienstencheques en zegt u daarbij dat het 1 miljard kost. Ik begrijp niet zo goed hoe dat dan betaald moet worden. Komt dat geld uit een ander potje? Dat is mijn vraag.

Mevrouw Barth (PvdA):

Als mevrouw Slagter iets meer geduld kon opbrengen, zou ik mijn tekst kunnen uitspreken. Dan wordt haar vraag volgens mij beantwoord.

Voorzitter. Wat onze fractie betreft, is een kabinet met de PvdA het aan zijn stand verplicht om de positie van mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt te versterken. De transitie van de huishoudelijke hulp zou een aanleiding voor het kabinet moeten vormen om hiermee aan de slag te gaan, juist om onnodige verlies van werkgelegenheid en sociale rechtszekerheid voor deze groep vrouwen te voorkomen — het zijn meestal vrouwen — een groep, die we bovendien binnen de kortste keren weer hard nodig zullen hebben, omdat de zorg ook na de invoering van de Wmo gewoon blijft groeien. De commissie adviseert om de invoering van de Wmo 2015 aan te grijpen om lokale experimenten te starten met een dienstencheque of met dienstenchequeachtige constructies. Dat is een praktische en betaalbare manier om iets voor deze groep te betekenen. Is het kabinet bereid, zulke experimenten te bevorderen? Ook adviseert de commissie om alfahulpconstructies, die met publiek geld gefinancierd worden, niet meer toe te staan. Wat is de reactie van de staatssecretaris op dit advies?

Inmiddels hebben wij begrepen dat de brief, die vanavond naar ons toe is gestuurd en die ik dus nog niet goed heb kunnen lezen, voorstellen bevat waarmee dit soort lokale experimenten met een huishoudelijke zorgtoeslag kunnen worden bevorderd en dat de staatssecretaris daar 75 miljoen voor uitgetrokken heeft. Ik zal na afloop van het debat de brief echt goed lezen, hoe laat het ook wordt vanavond. Ik hoop dat we daar morgen in de eerste termijn van de staatssecretaris nog een nadere toelichting op zullen krijgen.

Ik rond af. Wij zijn ervan overtuigd dat de Wmo 2015 veel kansen biedt om de kwaliteit van de langdurige zorg te verbeteren. Dat doet die door geld in te zetten alleen waar het echt nodig is; door de vraag van mensen als uitgangspunt te nemen, in plaats van regels en criteria; door te ontschotten, te activeren en te emanciperen, maar bovenal omdat de Wmo het ideaal van een inclusieve en solidaire samenleving, met een eerlijke kans voor iedereen om als volwaardig burger mee te kunnen doen, dichterbij brengt. Dat ideaal heeft de PvdA al heel lang. Daarom steunen we de komst van de Wmo 2015. We rekenen voor de praktische verwezenlijking van dat ideaal op de staatssecretaris, die systeemverantwoordelijk is en blijft. En we rekenen op de bestuurders, volksvertegenwoordigers, ambtenaren én burgers van alle gemeenten in Nederland, dat zij met een open oor, een alert oog, een scherp verstand en een warm hart de verwezenlijking van dit ideaal een stukje dichterbij zullen brengen.


Mevrouw Dupuis i (VVD):

Mevrouw de voorzitter. De VVD-fractie heeft ten aanzien van dit wetsvoorstel allereerst behoefte aan enige algemene observaties. Deze betreffen de achtergrond van dit wetsvoorstel en de vooronderstellingen die daaraan ten grondslag liggen. Daarnaast besteed ik in deze plenaire bijdrage aandacht aan de samenhang van dit wetsvoorstel met andere wetgeving en de wetgevingsruimte waarin de sectoren die deze transitie moeten uitvoeren zich bevinden. Het gaat dan om de context waarin zij handelen en de consequenties van wetgeving vanuit aanpalende gebieden voor hun handelingsruimte. Ten slotte maak ik nog een aantal opmerkingen en vragen over diverse punten van het wetsvoorstel, die vooral de positie van de aanbieder van zorg betreffen. Over de cliënt en diens positie heb ik minder vragen, niet omdat die minder belangrijk zou zijn — die is buitengewoon belangrijk — maar omdat hierover al veel is gezegd bij de behandeling in de Tweede Kamer en ook in de voorlopige verslagen in deze Kamer. Ik dank overigens de staatssecretaris voor de precieze beantwoording van onze vragen. Ik ben van mening dat de staatssecretaris voor dit onderwerp, de positie van de cliënt, veel, en zeker voldoende, aandacht heeft. Een herhaling van zetten is wat mij betreft dus niet nodig.

Dit wetsvoorstel brengt een van de grootste — misschien wel de grootste — transformaties teweeg die ooit in de gezondheidszorg in Nederland heeft plaatsgevonden. Het eerste opvallende punt is dat een deel van de zorg voor kwetsbare mensen niet langer in de sfeer van de gezondheidszorg, en met name de langdurige zorg, maar in de sfeer van maatschappelijke ondersteuning en welzijnszorg terecht is gekomen of zal komen. Veel regelingen met betrekking tot mensen die extra steun en zorg behoeven, komen vanuit de AWBZ naar de Wmo. Deze heeft een andere opvatting over de beperkingen van de betrokken groepen. Misschien doet men een aantal van degenen die hiertoe behoren meer recht door hen aan te spreken als burger van wie gevraagd wordt om zoveel mogelijk mee te doen in de samenleving.

Daar staat tegenover dat mensen die tot nog toe soms 24 uurszorg kregen, zij het in lichtere vorm, nu worden geacht om deze zorg op een andere wijze te organiseren. De grootste groep van dezen zijn de meer kwetsbare ouderen, maar daarnaast gaat het ook om verstandelijk en lichamelijk gehandicapte personen, waaronder mensen met niet-aangeboren hersenletsel, en om mensen die naast andere beperkingen te kampen hebben met ernstige gedragsstoornissen en ernstige psychiatrische problematiek. Het idee is mooi, maar de uitwerking lijkt niet zonder meer voor alle betrokkenen gunstig en uitvoerbaar, temeer niet omdat nogal wat zaken als dagbesteding en sociale werkplaatsen in hun bestaan worden bedreigd. Werkgevers, door de Participatiewet daartoe gedwongen, zullen dit naar onze mening niet kunnen compenseren. Het is nog nooit gelukt werknemers met beperkingen in groten getale in gewone bedrijven te laten functioneren. Hier zit een reëel knelpunt; deze mensen moeten een dagopvang — voor de meer beperkten — of een werkplek houden of krijgen waar ze zich thuis voelen en vaak dan ook nog verrassend succesvol werk kunnen verrichten. Er zijn prachtige voorbeelden van zogenaamde "sociale werkplaatsen", die qua ambitie en betekenis voor alle betrokkenen daar ver boven uitgaan. Deze afbouwen is geen goed idee. Ik verzoek de staatssecretaris om commentaar hierop.

De heer Thissen i (GroenLinks):

Ik zou collega Dupuis graag willen omhelzen om de woorden die zij nu spreekt.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Dat vind ik wel veel gevraagd, mijnheer Thissen.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ja, je moet natuurlijk altijd een meisje vragen of ze mee de dansvloer op wil. Dat weet ik ook wel. Ik bedoelde overdrachtelijk, figuurlijk. Vorige week bent u wel akkoord gegaan met de Participatiewet. Ik kan dat niet rijmen met de behartigenswaardige woorden die u nu spreekt.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Dat klopt, dat klopt.

De heer Thissen (GroenLinks):

Nu legt u een grote zorg voor aan staatssecretaris Van Rijn. Ik vind dat opmerkelijk. Ik wilde dat even markeren.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Het is inderdaad opmerkelijk. Wij wachten op het antwoord van de staatssecretaris. Meer in het algemeen gesproken merk ik op dat er ineens wel erg veel verandert. Gelukkig is er gekozen voor een overgangsjaar, waarin bestaande claims op zorg gehandhaafd blijven, maar uiteindelijk zal het zwaard vallen en komt een grote groep die nu nog in de luwte verkeert, bloot te staan aan de kilte van een minder beschermd bestaan.

De enorme ruimte die de AWBZ bood voor allerlei voorzieningen, ook die waarbij men vragen kan stellen, zoals huishoudelijke hulp, rollators, scootmobielen, verbouwingen van de woning, trapliften en ga maar door, maakte de Nederlandse langdurige zorg tot de allerduurste ter wereld. Ook de volkomen ongewenste ontgrenzing van de pgb's heeft hiertoe bijgedragen. Aanvankelijk was immers de bedoeling dat deze uitkering nooit groter mocht zijn dan de kosten voor verpleging en verblijf in een instelling min 20%. Men komt dan maximaal in de buurt van €45.000, hooguit €50.000 per jaar voor een pgb. Sommige burgers echter, inderdaad door het lot ernstig getroffen, ontvangen of ontvingen tot voor kort soms honderdduizenden euro's per jaar. Ook hierover hebben wij een vraag aan de staatssecretaris. Keert het pgb inderdaad terug naar de oorspronkelijke situatie? Wat gebeurt er dan met de gezinnen die nu zeer kostbare pgb's ontvangen, om maar te voorkomen dat een kind, wat meestal het geval is, of een ouder, wat ook kan, thuisblijft, ook als dat kind of die ouder een zeer hoge zorgzwaarte heeft?

Waarom niemand eerder heeft ingegrepen, is overigens een raadsel. Dit alles heeft veel te lang geduurd. Daarmee is mijn fractie het eens. Ze is het er ook mee eens dat er veel moet veranderen en dat de Nederlandse burger wel een hele grote verplichting tot solidariteit werd en wordt opgelegd door de hoge kosten van de AWBZ. Deze wordt immers als extra premie via de eerste belastingschijf op de burgers afgewenteld. Te weinig is een appel gedaan op de zelfredzaamheid van veel burgers. Met name ouderen konden zonder overtuigende indicatie naar verzorgingshuizen waarbij de eigen bijdrage op geen enkele manier de kosten beteugelde. De voorstellen van nu zijn in dit licht gezien in grote lijnen te rechtvaardigen.

Voorafgaand aan verdere kritische opmerkingen benadrukken wij dat de uitgaven inzake de Wmo waarover we spreken uitgaven uit collectieve middelen betreft, opgebracht door andere burgers. Ik vind dat dit veel te weinig wordt uitgesproken. Dit perspectief wordt veel te vaak vergeten. Ik heb dat ook gezien in de verslagen van debatten in de Tweede Kamer. Er wordt niet over gesproken dat het niet gaat over geld uit een soort openstaande kraan van een niet nader gedefinieerde overheid, maar over uitgaven die andere burgers moeten opbrengen door een hoge verplichte premie. Samengevat is het zo dat we van een financiële solidariteit meer, maar niet uitsluitend, in een situatie van maatschappelijke solidariteit terechtkomen, met dank aan Liesbeth Kneppers, die deze formulering heeft bedacht. Op zichzelf vinden wij dit juist.

Ik ga over naar de contextuele verknooptheid van dit wetsvoorstel. Degenen die dit wetsvoorstel moeten uitvoeren, instellingen en organisaties op het gebied van zorg en welzijn, staan voor een lastige taak. In betrekkelijk korte tijd verandert de financiering voor grote groepen zogenaamd "lichtere" cliënten en moeten instellingen vaak grote groepen werknemers ontslaan, ook omdat de nieuwe financiering tevens een bezuiniging betekent. Voorts worden weliswaar bestaande rechten van cliënten voorlopig gerespecteerd, maar zal van sommige groepen de instroom stoppen. Maar wellicht het grootste probleem waarmee degenen die dit wetsvoorstel gaan uitvoeren te kampen hebben, is het gigantische aantal regels en de uitgebreide wetgeving op aanpalende terreinen die de handelingsvrijheid van de uitvoerenden in ernstige mate beperken en ook overigens leiden tot onredelijke situaties. Wij zullen op een aantal van deze contextuele beperkingen in het vervolg ingaan. Dit is ook het hoofdthema van deze bijdrage.

Om te beginnen zijn problemen ontstaan door allerlei dwingende wetgeving op arbeidsrechtelijk terrein, zoals een dreigend verbod op nulurencontracten en een dwingend gebruik van sectorgelden, die bijvoorbeeld de uitstroom van oudere werknemers, ook indien door werkgever en werknemer gewenst, niet faciliteren en daarnaast een zeer belastende bureaucratische aanvraagprocedure kennen.

Een andere arbeidsrechtelijke aangelegenheid betreft de overheveling van personeel naar een ander bedrijf. Mijn fractie is de mening toegedaan dat je van instellingen mag verwachten dat zij loyaal meewerken aan deze enorme transitie. Het gaat tenslotte in de langdurige zorg om collectieve middelen, maar dan moet er ook wel souplesse aan de kant van de regering zijn bijvoorbeeld op het gebied van het arbeidsrecht en op nog vele andere terreinen ook, zoals ik hierna zal aangeven.

Ik wil in dit verband nogmaals nadrukkelijk aandacht vragen voor twee door mij al genoemde zaken. Allereerst gaat het om de sectorgelden, bedoeld om flankerend beleid mogelijk te maken op het gebied van het personeel. Niet alleen is de aanvraagprocedure weer absurd ingewikkeld, maar vervolgens zijn allerlei zaken niet toegestaan. Zoals gezegd, deze gelden eventueel gebruiken voor de uitstroom van oudere werknemers die dat wel zouden willen, is niet mogelijk. Hier valt kennelijk met het ministerie van Sociale Zaken niet over te praten. Wij vinden dit ongepast. Juist in zo'n transitie behoort de regering — ik heb het over de regering en niet over de staatssecretaris en de minister van Binnenlandse Zaken — soepel en coulant te zijn. Wat is er tegen het faciliteren van vervroegd uittreden in deze bijzondere situatie, met het effect dat jongere werknemers in dienst kunnen worden gehouden, die na de nu ontstane dip in de werkgelegenheid in deze sector, over twee a drie jaar weer hard nodig zullen zijn? Wanneer zij nu weg moeten, omgeschoold worden en elders gaan werken, zijn zij dan niet meer beschikbaar. Misschien hebben ze nu al een beetje expertise opgebouwd. Even ongepast vinden wij een dreigend verbod van de door de gehele sector van de gezondheidszorg heen door werkgevers en werknemers gewenste nulurencontracten. Gaarne op beide punten commentaar van de staatssecretaris.

Ik had nu een stuk in mijn tekst staan over de overgang van de onderneming, maar daarover heeft de heer Flierman van het CDA zich eigenlijk in precies dezelfde bewoordingen als ik had willen doen, al uitgelaten. Ik sluit mij aan bij zijn vragen en ik hoor graag van de staatssecretaris hoe hij hierover denkt. Ik laat het punt verder rusten.

Dat doe ik ook met de btw-problematiek, waarbij allerlei partijen die gebruik maken van elkaars expertise mogelijk btw-plichtig worden. Dat moeten wij natuurlijk niet willen, want dat is water naar de zee dragen. De heer Flierman heeft het keurig gezegd en ik neem dat graag over. Ik laat deze twee punten voor wat ze zijn. Ik heb nog wel een paar andere punten.

Er is nog een kwestie die de Mededingingswet betreft. Het gaat dan om de situatie dat de gemeente zelf als aanbieder optreedt, en in feite gaat concurreren met de marktpartijen. Graag vernemen wij van de staatssecretaris hoe het schrappen bij amendement van het primaat van uitvoering van de Wmo door derden zich verhoudt tot de bepalingen van artikel 25 van de Mededingingswet, en tot de Wet Markt en Overheid, ook een WMO trouwens.

Voorts nog iets over een ander stuk regelgeving, dat ik vermeld om aan te tonen hoezeer de context van de transitie tot confrontatie met contraproductieve en vaak ook oneigenlijke bestaande en nieuwe regels leidt. Dit betreft de verhuurderheffing. Dit is een fiscale heffing die bezitters van huizen in de sociale volkshuisvesting moeten betalen. Het gaat dan om een bedrag per huurwoning per jaar dat niet onaanzienlijk is. Deze verhuurderheffing geldt ook voor instellingen van de langdurige zorg als een instelling meer dan tien zelfstandige appartementen heeft voor verhuur. Eerst wil de overheid dat instellingen voor langdurige zorg zelf verantwoordelijkheid gaan dragen voor het vastgoed, dan neemt de overheid maatregelen waardoor een groot verlies ontstaat voor veel instellingen, omdat veel vastgoed met deze wet leeg zal komen te staan, wat leidt tot allerlei impairmentkwesties. En als je als instelling een deel van je vastgoed in een wonen-zorgcombinatie wilt verhuren, moet je daarover ook weer een heffing betalen. Zeker, deze staatssecretaris is hier voor niet verantwoordelijk, maar het is ook niet zo dat hij er niets aan kan doen, en dan letterlijk en met oog op de toekomst. Wij horen graag wat de staatssecretaris hiervan vindt en wat hij van plan is te gaan doen.

Dan ten slotte op dit punt nog aandacht voor een niet direct op de Wmo betrekking hebbende situatie, maar die wel een potentiële groep cliënten van deze staatssecretaris betreft. Een door een woningcorporatie speciaal voor zelfstandige ouderen — zeer ouderen — geëxploiteerd wooncentrum, waar men gewoon huur betaalt zonder huursubsidies en ieder een eigen appartement heeft, heeft sinds jaar en dag een goedlopend restaurant met winkel, naast andere voorzieningen. Al deze voorzieningen draaien zonder subsidie. Met name het restaurant, prachtig gelegen en onlangs bij renovatie enorm uitgebreid, is nu op last van de minister voor Wonen gesloten. Want, is de argumentatie, woningcorporaties mogen geen oneigenlijke activiteiten als het exploiteren van een restaurant verrichten, ook niet als de bewoners er zelf voor betalen. De staatssecretaris van VWS en de staatssecretaris van Sociale Zaken willen terecht participatie bevorderen, maar de minister voor Wonen zorgt er vervolgens voor dat het warm kloppend hart van een woonvoorziening voor ouderen moet verdwijnen.

Dit besluit is als een bom ingeslagen bij de bewoners. Zij zijn echt radeloos. Er is geen lunchgelegenheid meer, er wordt geen koffie en thee geserveerd, en ook degenen die er regelmatig 's avonds gingen eten, komen in een lege ruimte. Let wel, voor de vele tachtigers en nog ouderen is deze restaurantvoorziening teven een sociëteit. Men ontmoet elkaar, men ontvangt er gasten, en dit alles in een restaurant dat voor iedereen met de rollator te bereiken is. Dat is heel belangrijk voor deze groep. Graag leg ik deze staatssecretaris deze vraag voor, in de hoop dat hij hem wil doorspelen naar de betreffende collega. Hoe is dit mogelijk? Dat woningcorporaties het zicht op de werkelijkheid verloren hadden en tot de orde moeten worden geroepen, is iets wat de volle instemming van mijn fractie heeft. Maar wij begrijpen niet dat dit zo rücksichtslos in een zeer specifieke context wordt toegepast. Het personeel is per 1 juli ontslagen, de keuken is dicht en het restaurant verlaten. Waarom doet de regering dit, zo vragen wij ons af. Dit, terwijl er anderzijds wordt gehamerd op zelfstandigheid, en nogmaals: preventie. Over dat laatste hebben we niet zo veel gehoord, maar het is een voor de staatssecretaris zeer belangrijk punt. Nogmaals, dit is niet het werk van deze staatssecretaris, maar wel van deze regering, en dit beleid staat contrair op wat deze staatssecretaris wil en waar wij achter staan. Graag roepen wij hem op om dit aan te kaarten. Wij nemen overigens aan dat hij het met ons eens zal zijn.

Ik wijd nog enkele woorden aan de aanbesteding. De VVD-fractie is ongerust over de al in gang gezette aanbestedingen voor 2015 en de manier waarop gemeenten hierbij opereren. We gunnen ze veel ruimte, maar het is toch wel zichtbaar aan het worden dat de meldpunten bij brancheorganisaties melding maken van in vergelijking met de bestaande tarieven zeer extravagante kortingen, met name, maar niet uitsluitend, voor nieuwe cliënten. Deze kortingen lopen inderdaad op tot 80%, een onbegrijpelijke en ook onaanvaardbare handelwijze van de gemeenten. Al zeggen ze dat ze dit doen om een onderhandeling te beginnen, dan nog is dit toch wel erg schokkend voor degenen die in onderhandeling moeten treden. Ook de voorwaarden die sommige gemeenten aan de aanbieders stellen, vormen een reden tot ongerustheid. Het is waar: veel is nog onzeker en er is te weinig geld om alles op de oude voet te laten doorgaan, maar dit kan niet de bedoeling van deze transitie zijn. Als de aanbieders en de gemeenten hier niet uitkomen, kan dit tot allerlei ontslagen leiden die later wellicht onnodig of ongewenst kunnen blijken. Wat dat betekent voor cliënten die echt ondersteuning nodig hebben, laat zich raden. Het oplossen van knelpunten als deze moet ter hand worden genomen. Uit de brief die ik ook nog niet goed gelezen heb, heb ik begrepen dat de staatssecretaris dat inderdaad wil. Ik nodig hem dus van harte daartoe uit.

Ten slotte vragen wij de staatssecretaris — het is toch weer een detail — om al zijn invloed aan te wenden om onmisbare dagopvang, bijvoorbeeld voor cliënten met niet-aangeboren hersenletsel, in stand te houden. De expertise die op dit gebied ontwikkeld is, mag eenvoudigweg niet verloren gaan en de dramatiek van deze groep vraagt om het zeer goed monitoren van wat er met hen gebeurt. Wij horen graag dat de staatssecretaris dit toezegt.

Eén rode draad loopt door onze hele bijdrage. Dat zal de oplettende luisteraar — er zijn er niet meer zo veel in deze zaal om deze tijd, of nou ja, ze zijn er nog wel, maar ik weet niet of ze nog oplettend zijn — al lang hebben opgemerkt. Er is veel te veel bureaucratie, veel te veel regelgeving, en soms ook even te weinig. Hier ligt een schone taak, niet alleen voor deze staatssecretaris, zijn departement en de minister van Binnenlandse Zaken, maar voor de hele regering. Juist deze transitie toont in onze ogen overtuigend aan dat de handelingsruimte voor de aanbieders van zorg in hoge mate is dichtgeregeld, en lang niet alleen door het departement van VWS. Dit is niet alleen op dit moment, maar ook voor de toekomst een reden tot grote zorg. Een transitie is juist het moment om de vele overbodige, vaak op wantrouwen stoelende, regelgeving af te schaffen. Maar het tegendeel lijkt eerder het geval.

De logica van de bureaucratie is niet de logica van de burger, en ook niet die van instellingen voor allerlei soorten zorg. De bureaucratie is belemmerend en verlammend, inconsistent, onproductief en kostbaar, zoals deze transitie aantoont. Gaarne wachten wij het commentaar van de staatssecretaris en de beantwoording van mijn opmerkingen af.

De heer Flierman i (CDA):

Ik wil mevrouw Dupuis nog een vraag stellen. Uiteraard zal ik overigens bij gelegenheid met alle liefde ook namens de VVD-fractie nog meer vragen stellen.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Graag.

De heer Flierman (CDA):

Ik had er al ook nog een gesteld over de Wet Markt en Overheid. Hoe dan ook, als ik mevrouw Dupuis beluister, zegt zij aan de ene kant dat er heel veel geld in de AWBZ omgaat. Aan de andere kant heb ik haar een aantal heel kritische opmerkingen horen maken. Wat vinden u en uw fractie nou van de kern van dit wetsvoorstel, namelijk de overdracht van bevoegdheden naar gemeenten en een appel op de samenleving en burgers om meer dingen gezamenlijk te doen? Ik heb mevrouw Dupuis bij de behandeling van de WTCG heel kritische opmerkingen over de gemeenten horen maken. Ik puzzel dus erg over de vraag of zij nou vertrouwen heeft in de beweging die het kabinet inzet, of dat zij vindt dat er eigenlijk helemaal niks van deugt.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Het is onvermijdelijk in onze ogen. In principe is het wetsvoorstel voor ons acceptabel, zij het dat wij er kanttekeningen en kritische vragen bij hebben. We vinden het echter geen onhaalbaar plan. We zijn overtuigd van de noodzaak ervan.


Mevrouw Slagter-Roukema i (SP):

Voorzitter. Op de valreep, vlak voor het reces, behandelen we vandaag en morgen het wetsvoorstel Wmo 2015. Voor het kabinet zal het binnenhalen van de goedkeuring van deze Kamer eens temeer een bewijs zijn dat het op de goede weg is. In één jaar is de oogst immers opgeschaald van "bijna niks" naar "bijna klaar". De vlag kan uit, zo zou de conclusie kunnen zijn.

Echter, voor veel mensen die direct te maken zullen krijgen met de gevolgen van deze decentralisatie, zal een spannende tijd aanbreken. Het zijn veelal kwetsbare mensen, nu niet direct de slimme, zelfredzame, hoogopgeleide, daadkrachtige typen die het beleid aan beleidstafels vormgeven. Het lijkt erop alsof dat laatste type mens, de haves, steeds verder af gaat staan van de havenots. Voor ons blijft het een raadsel waarom de decentraliseringstrein gewoon doordendert, ondanks het feit dat bijna alle deskundigen waarschuwen voor de gevolgen van het afschuiven van de verantwoordelijkheid voor de allerzwaksten naar gemeenten, met name in verband met de daarmee gepaard gaande taakstelling.

In dat spanningsveld wordt dit debat gevoerd. Omdat het een zeer complex wetsvoorstel betreft, met deels al wel bekende maar ook nog onbekende gedelegeerde regelgeving, zal het moeilijk blijken de hoofdlijnen vast te houden. Er zijn te veel losse eindjes en te veel vragen.

Mijn fractie stelt het overigens op prijs dat naast de verantwoordelijke staatssecretaris van VWS ook de minister van BZK, als coördinerend minister voor de decentralisaties, aanwezig is. Hoewel we er natuurlijk van uitgaan dat het kabinet met één mond spreekt, zullen we toch graag ook van hemzelf een aantal antwoorden op vragen met betrekking tot de randvoorwaarden vernemen.

In het debat over de Jeugdwet, dat we enige maanden geleden hebben gevoerd, zijn een aantal zaken benoemd die ook vandaag de aandacht moeten krijgen. Het ging over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen regering en gemeenten, over de democratische verantwoording binnen de verschillende regio's, over de manier waarop de voortgang moet worden bewaakt, over de manier waarop problemen worden gesignaleerd en wat daar dan aan te doen is, over hoe het zit met de kennis bij gemeenten en over de manier waarop continuïteit van zorg gewaarborgd wordt, over hoe de werkgelegenheid zich zal ontwikkelen, over hoe het zit met de kwaliteit van zorg en over de wijze waarop in gemeenten wordt omgegaan met de eisen die de privacywetgeving stelt aan het opvragen, verwerken en delen van gevoelige gegevens.

In een poging om deze Kamer tijdens dat debat gerust te stellen, kwam de staatssecretaris toen op de proppen met de Transitie Autoriteit Jeugd, de TAJ. Ook verwees hij naar de rapportages van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd, de TSJ. De vierde rapportage van de TSJ, die onlangs is uitgekomen, en de eerste geluiden uit de TSA kunnen niet geruststellend zijn voor de bewindslieden. De heer Geluk wijst er in dat rapport op dat er nog veel moet gebeuren. Verder staat daarin dat inkoop van jeugdhulp een zorgpunt is — er zijn nog weinig definitieve inkoopafspraken, er dreigen landelijke specialistische jeugdzorginstellingen failliet te gaan — dat de toegang nog niet is geregeld, dat er geen visie op het gedwongen kader is en dat er al wordt gedacht aan noodscenario's.

Met deze bevindingen van de commissie-Geluk in het achterhoofd moet het toch niet verbazen dat wij ons grote zorgen maken over hoe de vandaag aan de orde zijnde decentralisatieoperatie goed moet gaan verlopen. De prealabele vraag blijft daarom: waarom zo snel en waarom met zo weinig geld? Waarom niet meer tijd genomen om alles goed op de rails te zetten? Op vragen ernaar wordt verwezen naar de gemeenten, die met veel enthousiasme en gedrevenheid de transitie voortvarend oppakken, en bovenal naar het feit dat de staatssecretaris vertrouwen in de gemeenten heeft.

Kan hij ons vertellen wat de resultaten zijn van de laatste uitvraag van de belangrijkste focuspunten Wmo 2015? Uit contact met de VNG werd ons duidelijk dat er nog maar weinig gemeenten zijn die het beleidsplan en de verordening in de steigers hebben staan en dat het onzeker is of het gaat lukken om de inkoop van een passend en dekkend aanbod van maatschappelijke ondersteuning voor 1 oktober te realiseren. Bovendien bleek dat het ook onduidelijk is of gemeenten voor 1 november een laagdrempelige, herkenbare toegang hebben georganiseerd met beschikbare cliëntondersteuning. Inmiddels hebben wij in de loop van dit weekend wel een brief over die uitvraag ontvangen, maar eigenlijk stelt die brief mij net zomin gerust als hetgeen de VNG ons al had meegedeeld. Er moet nog heel veel gebeuren.

Gesteld werd dat de cliëntondersteuning kosteloos, onafhankelijk en professioneel moet worden vormgegeven. MEE is de organisatie die ervaren is in de ondersteuning van mensen met een handicap en zij zou voor de continuïteit kunnen zorgen. Er zijn in februari bestuurlijke afspraken gemaakt over de transitie van de cliëntondersteuning tussen VWS, VNG en MEE. Met de overheveling van gelden zijn ook de MEE-gelden naar gemeenten gegaan. Niets aan de hand, zou je denken. Hoe kan het dan dat MEE ons per brief van 2 juli meldt dat er in 63% van de gemeenten nog geen afspraak is op bestuurlijk niveau en dat er in meer dan één op de tien gemeenten zelfs nog geen afspraak in voorbereiding is? Is het dan geen tijd voor actie, vraag ik de staatssecretaris. In de brief die wij dit weekend kregen, wordt betoogd dat het eigenlijk wel meevalt. Wij hebben echter daar overheen ook alweer een brief van MEE gekregen waarin staat dat het niet meevalt. Graag krijg ik hierover morgen duidelijkheid van de staatssecretaris.

Hetzelfde geldt natuurlijk voor het passend en dekkend aanbod van zorg. De berichten over dreigende ontslagen in de ouderen- en thuiszorg zijn zonder meer alarmerend. Zoals de vakbonden en ActiZ melden, zetten gemeenten zuinig in, ook al omdat ze de financiële consequenties van hun nieuwe taken niet kunnen overzien. Gemeenten zeggen op grote schaal contracten met thuiszorgorganisaties op en maken huishoudelijke verzorging tot algemene voorziening, aan te bieden in de vorm van alfahulp. Wat is het standpunt van de staatssecretaris in dezen? Is hij het eens met de commissie-Kalsbeek die adviseerde om de alfahulpconstructie juist af te schaffen, ook omdat deze mensen net zo goed recht hebben op een volwaardige rechtspositie? Hetzelfde zien we overigens bij de inkoop van ondersteuning en dagbesteding. Er wordt ver onder de tarieven geboden die nodig zijn om het vereiste niveau van deskundigheid en professionaliteit te behouden. En ook hier worden alfahulpconstructies voorgesteld. ActiZ meldde mij vandaag dat uit de inkoop van ondersteuning en dagbesteding voor psychiatrische patiënten blijkt dat de hbo'ers die tot nu toe het werk doen voor een loon tussen de €60 en €90 straks mogen gaan werken voor €25. Dan kan natuurlijk niet de deskundigheid en professionaliteit worden behouden. Dat zou toch juist nodig zijn als het gaat om het waarborgen van continuïteit van zorg en ondersteuning — die toch is beloofd — voor de cliënten met indicaties in het overgangsjaar. Dan klopt dat toch van geen kant? Dit is toch gesol met mensen die zelf vaak niet in staat zijn om voor zichzelf op te komen?

Wanneer komt de rapportage arbeidsmarktbeleid beschikbaar? Het antwoord op die vraag is dat die vanmiddag is gekomen. De staatssecretaris licht daarin het verschil toe tussen zijn cijfers en die van ActiZ. Duidelijk is al wel dat hij het over fte's heeft en ActiZ over personen. Dat laatste lijkt reëler. Wij zijn van mening dat de staatssecretaris deze uiterst zorgelijke ontwikkeling een halt moet toeroepen. Hij neemt duizenden toegewijde zorgmedewerkers hun baan af en laat ze vervolgens met de pet rondgaan.

Hoe beoordeelt de staatssecretaris het feit dat er gemeenten zijn die zelf Wmo-diensten aanbieden? Is het een wenselijke ontwikkeling dat overheidsbedrijven directe concurrenten worden van maatschappelijke marktpartijen? Een andere vraag die mijn fractie in dit kader nog beantwoord wil hebben is de al eerder, ook door meer partijen in de Kamer, gestelde vraag in hoeverre samenwerkingsactiviteiten zoals multidisciplinair overleg, het afstemmen van wie welke zorg aan de cliënt levert et cetera vrijgesteld zijn van btw. Niemand is erbij gebaat dat de beoogde samenwerking niet tot stand komt. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat de door de forse taakstelling al zo beperkte Wmo-middelen niet worden besteed aan zorg en ondersteuning, maar voor ruim 20% terugvloeien naar de schatkist? Staatssecretaris, geef hierover duidelijkheid!

In veel gemeenten wordt huishoudelijke hulp als algemene voorziening aangeboden en zullen de cliënten zelf de kostprijs van de huishoudelijke hulp moeten betalen. Dat is te billijken in gevallen waarin het inkomen zich ervoor leent, maar het moet de staatssecretaris toch ook bekend zijn dat zo'n 80% van de cliënten die nu nog deze vorm van hulp ontvangen, zelf op het minimumloon tot maximaal 110% daarvan zit. Wij verwachten dat zij zullen afzien van deze vorm van hulp. Hoe beoordeelt de staatssecretaris dit? Dit is toch juist de groep waarvoor de gemeenten extra inspanningen zouden moeten plegen? Bij deze kwetsbare groep zouden gekwalificeerde thuiszorgmedewerkers hun geld meer dan opbrengen door niet alleen schoon te maken maar ook te signaleren, zeker als het bijzondere doelgroepen zoals verslaafden, dementerenden en anderen met psychiatrische problematiek betreft. Verwacht de staatssecretaris dat de gemeenten deze mensen tegemoet zullen komen, met de compensatie via de gelden voor de gemeenten in het kader van de tegemoetkoming in aanmerkelijke meerkosten? Het is de staatssecretaris toch bekend dat een financiële bijdrage van de cliënt aan een algemene voorziening niet wordt gemeld aan het CAK als eigen bijdrage? Daardoor kan oncontroleerbare cumulatie ontstaan. Hoe denkt de staatssecretaris dit te monitoren? Het ingewikkelde is dat mensen die afzien van hulp, meestal niet in de statistieken worden gezien. Zij worden niet bevraagd.

De cumulatie van bijdragen, het zicht daarop of de onduidelijkheid daarover zal sowieso een probleem worden. Op vragen van mijn fractie naar een eigen bijdrage voor rolstoelen is het antwoord van de staatssecretaris op bladzijde 45 van de memorie van antwoord dat daarvoor geen bijdrage is verschuldigd. Er zou ook geen bijdrage verschuldigd zijn voor hulpmiddelen voor cliënten die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt. Hoe valt dit te rijmen met de opmerking op bladzijde 39 van de ledenbrief van de VNG van 15 mei 2014, die het commentaar bevat op de modelverordening voor de Wmo? Daarin staat vermeld dat hulpmiddelen en rolstoelen voor jongeren onder de Wmo blijven vallen. Daarvoor kunnen gemeenten dus wel een eigen bijdrage gaan vragen. Mijn fractie is het spoor in dezen toch wel bijster. Zij wil dat klip-en-klaar duidelijk wordt waar gemeenten zich aan moeten houden. Dit is overigens ook een vraag van Jan Troost, die al de hele avond achterin de zaal zit.

Mijn fractie ziet niet alleen uit naar de beantwoording van de vragen door de staatssecretaris, maar ook naar de antwoorden van de minister van BZK. Hij heeft ons een afschrift gestuurd van zijn brief aan de Tweede Kamer over de Transitiecommissie Sociaal Domein. Deze commissie gaat de vinger aan de pols houden bij de decentralisaties in het sociaal domein en bezien of gemeenten de noodzakelijke bestuurlijke, organisatorische en financiële maatregelen hebben getroffen om de taken in overeenstemming met de wet te kunnen uitvoeren.

De minister benadrukt dat hij er veel vertrouwen in heeft dat gemeenten de juiste beleidskeuzen maken en dat de lokale democratie haar controlerende taak naar behoren vervult, maar hij signaleert toch dat er gemeenten zijn waar de ontwikkelingen achterblijven.

Bij lezing van de brief zijn er naar de mening van mijn fractie nog veel onduidelijkheden. Er staat dat de minister aanspreekbaar is op randvoorwaarden van de decentralisatieoperatie. Ik hoor graag een toelichting wat daarmee wordt bedoeld. Betekent aanspreekbaar ook verantwoordelijk? Vervolgens staat er dat de afzonderlijke betrokken bewindslieden verantwoordelijk zijn voor hun eigen stelselwijzigingen. Graag een toelichting hoe dat in de praktijk gaat functioneren. Wie spreekt wie aan? Hoe wordt voorkomen dat er ruis op de lijn komt? Gaan de minister en de staatssecretaris gezamenlijk of afzonderlijk bij gemeenten op bezoek? Hoe wordt voorkomen dat gemeenten dubbel bevraagd worden? Zijn de al genoemde uitvraag van focuspunten en de in de brief genoemde quickscan hetzelfde instrument? Wie stuurt het Ondersteuningsteam Decentralisaties (OTD) aan? Is de invulling van die transitiecommissie al bekend? Als blijkt dat individuele gemeenten risico's lopen, wat kan de transitiecommissie daar dan aan doen? Benadrukt wordt immers dat het nadrukkelijk geen autoriteit betreft. Kunnen gemeenten zelf ook terecht bij de TSD als blijkt dat ze op de genoemde aandachtsgebieden problemen hebben? De grote vraag voor mijn fractie blijft welke instrumenten de minister van BZK heeft als uit rapportages blijkt dat er bestuurlijke, financiële of organisatorische gaten vallen en vervolgens wat de mogelijkheden zijn om daar wat aan te doen. Welke tanden heeft deze tijger? Wat is de taakverdeling tussen minister en staatssecretaris?

De minister noemde eind vorig jaar in reactie op de hier aangenomen motie-Vliegenthart over het nut, de noodzaak en de democratische wenselijkheid van bestuurlijke hervorming, de decentralisaties in het sociale domein een majeure en historische operatie. Is hij van mening dat het van zorgvuldigheid getuigt als deze operatie nu wordt doorgezet, tegen het advies van deskundigen in? En wat gaat hij doen als volgend jaar blijkt dat het doorzetten nu van deze transitie leidt tot chaos en willekeur en lokaal onvermogen om afdoende te presteren? Mogen wij dan deze minister als eerstverantwoordelijke aanspreken of wijst hij dan naar zijn vakcollega's? Durft de coördinerend minister zijn politieke lot aan het welslagen van deze majeure en historische operatie te verbinden?

Met de instelling van de TSD wordt deels tegemoetgekomen aan de oproep van de Algemene Rekenkamer om in het najaar één integraal beoordelingsmoment decentralisaties te creëren, omdat het onzeker is of het kabinet de gemeenten op dit moment voldoende zekerheid kan bieden over een haalbare en verantwoorde decentralisatie van de jeugdzorg, de maatschappelijke ondersteuning en arbeidsparticipatie per 2015. Wij zijn van mening dat de transitiecommissie slechts een doekje voor het bloeden is. Wij horen graag de argumenten die ondersteunen dat het beoordelingsmoment onnodig is.

Daarnaast heeft de Algemene Rekenkamer aandacht gevraagd voor het gebrek aan mogelijkheden om via de lokale democratie inzicht te verkrijgen in hoe de gedecentraliseerde gelden besteed gaan worden of zijn. De instelling voor drie jaar van het deelfonds sociaal domein zal dat alleen maar ingewikkelder maken. Ik noem twee punten waarop mijn fractie reflectie van de minister wenst. Door de verschillende vormen en schalen van samenwerkingsverbanden waarbinnen gemeenten hun verschillende decentralisatietaken gaan organiseren, is de kans levensgroot dat de lokale democratie het overzicht verliest en daarnaast zal de controle door zowel de gemeenteraad als het Rijk op hoe de gelden zijn uitgegeven onmogelijk zijn gezien de verschillende soorten uitkeringen. En dat is gezien de hoeveelheid geld die wordt overgeheveld onacceptabel.

De bescherming van de privacy is een onderwerp dat mijn fractie na aan het hart ligt; dat mag ook wel blijken uit de aandacht die we er in de schriftelijke vragenrondes aan hebben besteed. We hebben erop gewezen dat alle operaties tezamen het risico met zich meebrengen dat er ongebreideld persoonsgegevens, waaronder bijzondere, de gezondheid betreffende gegevens, opgevraagd, opgeslagen, verwerkt en gedeeld worden, terwijl er onvoldoende duidelijkheid is voor gemeenten aan welke voorwaarden daarvoor moet worden voldaan en voor cliënten welke rechten ze hebben. We hebben daarom de beleidsvisie van de minister van BZK "Zorgvuldig en bewust; Gegevensverwerking en Privacy in een gedecentraliseerd domein" gelezen en hebben daarnaast kennisgenomen van de beantwoording in de nadere memorie van antwoord op onze vragen naar het gebrek aan een juridische grondslag voor grootschalig gebruik van gegevens en het verrichten van een PIA, zoals in februari door staatssecretaris Teeven toegezegd. Wij zijn het fundamenteel oneens met de conclusie van minister Plasterk dat er op centraal niveau geen nadere, richtinggevende kaders hoeven te worden opgesteld, waarbinnen gemeenten bij de verwerking van persoonsgegevens zullen moeten blijven.

De brief van 3 juni van het CBP onderstreept onze zorgen. "Gemeenten kunnen de naleving van de Wbp niet opschorten als gevolg van een lerende praktijk" — dat is de term die de minister gebruikt in zijn notitie — "die na enige tijd zal worden geëvalueerd". Het kwaad is dan immers al geschied. Wij verwachten zowel van de minister als van de staatssecretaris een reactie daarop. Daarnaast vragen we beiden in ieder geval onder de aandacht van de gemeenten te brengen dat het geven van toestemming niet altijd betekent dat gegevensverwerking geoorloofd is; toestemming dient vrijwillig, geïnformeerd en specifiek gegeven te worden. En met betrekking tot de beveiliging van de gegevens dient opgemerkt te worden dat het verre van realistisch is om te verwachten dat gemeenteraadsleden als ICT-waakhond de gemeenten gaan controleren. Zijn de bewindslieden serieus van mening dat gemeenteraadsleden ICT-deskundigen op het gebied van informatieveiligheid zijn? Als we kijken naar de enquêtecommissie die op het ogenblik opereert, moeten we toch met elkaar constateren dat het heel moeilijk is om echt te doorzien of de informatieveiligheid goed op orde is.

Over de kwaliteit van de ondersteuning en het toezicht erop is al het nodige gevraagd en gezegd. Bij de kwaliteit van het lokale Wmo-beleid moet het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap leidend zijn. De staatssecretaris heeft dat tijdens de plenaire behandeling van de Wmo 2015 in de Tweede Kamer ook beaamd. Dit verdrag is de kapstok voor de kwaliteit van gemeentelijk beleid. Hoe brengt de staatssecretaris dit verdrag onder de aandacht van de gemeenten? Wij hebben namelijk de indruk dat dat nog niet zo breed bekend is.

Op welke manier gaan de vijf verschillende landelijk werkende, toezichthoudende instanties samenwerken bij het toezicht op kwaliteit en veiligheid van het gemeentelijk beleid? Het is bekend dat onduidelijkheid over taakverdeling en verantwoordelijkheden ongewenste situaties kan bewerkstelligen. Ik verwijs naar het gedoe tussen de NZa en het OM bij de foute declaraties van een ziekenhuis. Wij zijn vooral geïnteresseerd in de taken die de IGZ hierbij heeft. Klopt het dat eventuele calamiteiten of incidenten niet gemeld hoeven te worden bij de IGZ? Waar worden ze dan wel geregistreerd en hoe kan worden nagegaan of er adequaat actie is ondernomen?

Tot slot plaats ik nog enige kanttekeningen bij de bedoelingen van de Wmo 2015, mede in het licht van de evaluatie van de Wmo 2010-2012 door het SCP en het essay "Rijk geschakeerd", waarnaar al eerder is verwezen. In de reactie van de secretaris op "De Wmo in beweging", de evaluatie van 2 juli, staat dat het SCP concludeert dat de weg naar ondersteuning zich ontwikkelt in de richting die de wetgever heeft bedoeld. Hiermee lijkt een goede basis aanwezig voor de uitvoering van de Wmo 2015 per 1 januari 2015, aldus de staatssecretaris. Hij wijst vervolgens op een aantal punten dat mede als reactie op de evaluatie in de nieuwe Wmo is verwerkt. Daarnaast bevat de evaluatie echter ook een aantal leer- en aandachtspunten voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk. Gewezen wordt op een groep ouderen en ernstig beperkten die onvoldoende de weg naar de gemeente weten te vinden. Daarnaast schiet de gemeentelijke kennis over de verschillende doelgroepen tekort; mensen met een zintuigelijke beperking of met langdurige psychiatrische klachten zijn onvoldoende in beeld en hun belangen worden onvoldoende behartigd. Ik benadruk nogmaals dat in de evaluatie alleen mensen zijn bevraagd die wel Wmo-zorg genoten; degenen die om wat voor reden dan ook afzagen van zorgvragen, zijn onbekend. Als we die feiten uit de evaluatie zetten naast de kernpunten van het essay, dan kan de conclusie toch niet anders zijn dan dat de Wmo 2015 te snel, te ondoordacht en met een onverantwoorde taakstelling over de schutting van de gemeenten wordt gekieperd.

Ik verzoek de bewindslieden om te komen met een reflectie op die kernpunten, en dan met name als het gaat om de constatering dat er nog onvoldoende besef is bij burgers en gemeenten dat de burger eerst zelf aan zet is, dat lokaal bestuur weliswaar dichtbij burgers staat maar dat dat niet automatisch betekent dat de zorg dan goed is, dat er lokaal weinig oog is voor de sociale grondrechten en het VN-verdrag, dat er sprake is van een democratisch gat en een risico voor vervreemding van de lokale politiek en, tot slot, dat de participatiesamenleving niet binnen een paar jaar is gerealiseerd. Het zou een grote cultuuromslag betekenen en daar is tijd voor nodig.

De fractie van de SP is van mening dat, hoewel we ons kunnen vinden in het uitgangspunt van de Wmo 2015 dat zorg dichtbij de burger in buurtnetwerken georganiseerd zou moeten zijn en dat de hulp- en ondersteuningsvraag uitgangspunt moet zijn, dit wetsvoorstel in ieder geval per 1 januari 2015 onuitvoerbaar is, omdat het recht op zorg niet is geborgd, de taakstelling niet klopt en de snelheid waarmee alles moet gebeuren, de zo noodzakelijke zorgvuldigheid in de weg staat. Als we onszelf serieus nemen, is het nog niet te laat om, zoals de vakbeweging voorstelt, aanname van deze wet in ieder geval uit te stellen totdat onomwonden is vastgesteld dat de Nederlandse gemeenten in staat zijn aan alle hen door de wet opgelegde verplichtingen te voldoen. Ik zal daarover in tweede termijn een motie indienen.

Als wij in deze Eerste Kamer vandaag en morgen er zijn om het slechte te voorkomen, is het nu het moment om "nee" te zeggen tegen de invoering van deze wet. Desondanks zien wij uit naar beantwoording van onze vragen door de bewindspersonen.


De heer Koffeman i (PvdD):

Voorzitter. Is het een debat om des keizers baard of is er mogelijk ruimte om de Wmo op inhoud te toetsen, op rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid? Het tweede is de taak van dit huis. Het eerste lijkt het praktische gevolg van het feit dat het huidige kabinet niet anders kan dan regeren via het op een akkoordje gooien met een deel van de oppositie. Dan heb ik het niet eens over de oppositie in dit huis, maar de oppositiefracties in de Tweede Kamer handelen alsof zij gemandateerd zijn ook namens hun collega's in dit huis te onderhandelen. Dat vertroebelt niet alleen de taken van de Eerste Kamer, maar ook het zicht op het bestaansrecht ervan. Het verzwakt het vertrouwen in de politiek nog verder dan eerder het geval was.

In een onderzoek van de Volkskrant uit 2010 gaf 85% van de Nederlanders aan weinig tot geen vertrouwen te hebben in politici. Volksvertegenwoordigers scoren daarmee het laagst van alle beroepsgroepen. Zij delen die plaats met de verkopers van tweedehands auto's. Op de vraag of de Tweede Kamer begaan is met hun welzijn, antwoordt meer dan de helft van de Nederlanders dat dit niet het geval is. Iets minder dan de helft van de respondenten vindt de Tweede Kamer in het geheel niet te vertrouwen. Het rapportcijfer dat die Kamer krijgt, is niet meer dan een 5,2. Die Kamer heeft het debat van vandaag feitelijk overbodig gemaakt door het jongste gedoogakkoord met D66, de ChristenUnie en de SGP, hoewel we de inhoudelijke afweging van die laatste doorslaggevende stem niet zullen kennen tot morgen de stemming plaatsvindt, omdat de SGP bij deze belangrijke stelselwijziging niet deelneemt aan het debat.

Een belangrijk kenmerk van het akkoord volgens de minister van Financiën is: "We snijden dieper op de zorg en de sociale zekerheid." Wie had ooit voor mogelijk gehouden dat de Partij van de Arbeid, die lijnrecht tegen alle verkiezingsbeloften in een tweede kabinet-Rutte faciliteert, het vervolgens met steun van D66, de ChristenUnie en de SGP mogelijk maakt dat er dieper wordt gesneden in de zorg en sociale zekerheid? SGP-fractievoorzitter Kees van der Staaij zei daarover: "Bijzondere tijden vragen om bijzondere oplossingen. Ik kan me niet herinneren dat een kabinet moest gedogen dat oppositiepartijen zo'n grote vinger in de begrotingspap hadden." De begrotingspap, dat is alles waar het kortetermijndenken zich op richt. Eerst loopt men als een kat om de hete brei heen, dan is er sprake van pappen en nathouden en vervolgens vist men de krenten uit de pap om de kiezers voor te houden dat het allemaal "minder veel slechter" geworden is dankzij het akkoord, dan mogelijk het geval had kunnen zijn zonder akkoord. Het is exact dat wat politici in rankings van kiezers op hetzelfde niveau plaatst als tweedehands autoverkopers.

Zo is er de gemeenplaats dat je vuile handen zou moeten durven maken om het land regeerbaar te houden, en dat dat beter zou zijn dan schone lege handen van wat genoemd wordt de "niet-constructieve oppositie", alsof de zogenaamde constructieve oppositie niet eveneens met lege handen achterblijft, na een beleid dat op geen enkele wijze de zorg en de sociale zekerheid verbetert. Zij heeft vuile lege handen.

Natuurlijk moet er iets gebeuren om de stijgende kosten van maatschappelijke ondersteuning het hoofd te bieden. Natuurlijk liggen de vette jaren van ongelimiteerde welvaart achter ons en zullen we maatregelen moeten bedenken om de magere jaren draaglijk te maken, waarbij de zwaksten in onze samenleving beschermd worden tegen het recht van de sterksten. Maar de praktijk leert dat het tegendeel vaak het geval is. Werknemers van verzorgingshuizen, verpleeghuizen en in de thuiszorg staat een enorme ontslaggolf te wachten. Volgens ActiZ, de werkgeversorganisatie in de zorg, zijn vanwege de bezuinigingen van 2,5 miljard euro de afgelopen maanden al 11.000 ontslagen aangekondigd, maar de grote bulk moet nog komen. Directeur Koster van ActiZ verwacht dat er tot en met 2015 in totaal zo'n 55.000 mensen hun baan verliezen. Abvakabo verwacht dat het aantal ontslagen zelfs kan oplopen tot 100.000. Let wel: mensen die hulpverlener waren, worden nu zelf afhankelijk gemaakt van hulp. Welke bezuiniging gaat dat eigenlijk opleveren, anders dan dat mensen die nu hard werken om andere mensen zorg te verlenen, straks zelf achter de geraniums zitten weg te kwijnen?

Wie kan verklaren waarom in een land, waarin de zorgbehoefte toeneemt, bijna een miljoen mensen gedwongen aan de kant komen te staan, wanneer de verborgen werkloosheid onder zzp'ers wordt meegerekend? Wie kan verklaren hoe het kan dat maatschappelijke voorzieningen op tal van terreinen zijn uitverkocht aan de durfkapitalisten? In 2020 zullen volgens Berenschot 800 verzorgingshuizen gesloten zijn en leegstaan, terwijl de zorgbehoefte toeneemt. Het is niet zoals bij de postbodes, die hun baan verloren omdat wij geen brieven meer schrijven. De zorgbehoefte neemt toe. De werkgelegenheid in de zorg neemt af. Er wordt gesold met de belangen van mensen, zowel van de zorgbieders als de zorgvragers. Dit jaar zijn al 15.000 ouderen plotseling te gezond verklaard voor het tehuis waarin zij wonen: zoek het maar uit. Ouderen worden van het ene op het andere moment overgeplaatst naar andere verzorgingshuizen. Vriendschapsbanden tussen bewoners van tehuizen worden op geen enkele manier gerespecteerd of meegewogen. Het is paniekvoetbal op alle niveaus in de maatschappelijke ondersteuning. De constructieve oppositie is akkoord, dus wie zegt er wat van?

De zorgtaken worden over de schutting van de gemeente gegooid, waarmee de rijksoverheid zichzelf op korte termijn van een hoofdpijndossier verlost. Maar gemeenten krijgen niet de beschikking over het voor de zorgtaken benodigde budget. Veel gemeenten geven nu al meer uit aan de Wet maatschappelijke ondersteuning dan ze van het Rijk binnenkrijgen. In 2010 gold dat al voor 70% van de gemeenten. Dat berekende het Sociaal en Cultureel Planbureau. Volgens de Vereniging van Nederlandse Gemeenten neemt dat percentage toe. Gehandicapten, ouderen en andere hulpbehoevenden wachten gelaten af hoe de ene na de andere maatregel hun leven letterlijk verschraalt.

Onderdeel van de decentralisatieafspraken is dat de gemeenten die taken voor minder geld moeten uitvoeren. De decentralisatie is vooral een bezuinigingsoperatie. Het budget voor huishoudelijke hulp wordt met tientallen procenten gekort. Gemeenten die geen ervaring hebben met het organiseren van zorgtaken, reageren in eerste aanleg verheugd op het geld dat over de schutting dwarrelt, hoewel zij eigenlijk al wel weten dat de bijbehorende taken er niet voor verricht zullen kunnen worden. Maar wie dan leeft, die dan zorgt.

De landelijke politiek is haar verantwoordelijkheid tegen die tijd kwijt. De verantwoordelijken zullen de politiek in meerderheid al hebben verlaten en lokale bestuurders zijn nauwelijks af te rekenen op de onmogelijke taak waarmee zij worden opgezadeld. Het ligt voor de hand dat gemeenten de Wmo gaan versoberen. Uit het SCP-onderzoek blijkt dat die versobering al in gang is gezet. Vier op de tien gemeenten werden in 2010 al veel strenger bij het toekennen van hulp. Gemeenten vragen sinds een paar jaar eigen bijdragen van hulpbehoevenden. ANBO onderzocht eind 2011 hoe ver gemeenten gaan met die eigen bijdragen. Een grote meerderheid van de Nederlandse gemeenten hanteert nog altijd inkomensgrenzen voor de Wmo-voorzieningen, ondanks een verbod daarop, zo bleek. 45 van de 63 onderzochte gemeenten hanteerden grenzen tussen de 120 en 150% van het sociaal minimum, om mensen uit te sluiten van bijvoorbeeld vervoersvoorzieningen. Dat zal een nog veel groter probleem worden nu de gemeenten ook AWBZ-taken moeten gaan uitvoeren. Gemeenten hebben volgens direct betrokkenen, zoals de ANBO, onvoldoende budget, ervaring en deskundigheid om complexe dienst- en zorgverlening netjes en goed te kunnen organiseren. Goed en netjes omvat ook waarborgen voor de privacy van burgers. Die is op dit moment in dit voorstel allerminst gewaarborgd.

Sinds de invoering van de Wmo zijn er tal van nieuwe aanbieders gekomen die door gemeenten gecontracteerd worden voor bodemprijzen. Een daarvan is TSN Thuiszorg uit Almelo, een dochter van schoonmaakorganisatie Asito: opgeruimd staat netjes. Is dat het motto van onze nieuwe maatschappelijke bijstand? Wat hebben wij geleerd van het debacle bij Catalpa, het bedrijf dat de opvang van kinderen ging professionaliseren en stroomlijnen? Voor dit jaar worden er 100 faillissementen van instellingen voor kinderopvang verwacht. Is dat ook het voorland van andere taken op het gebied van maatschappelijke ondersteuning? Ooit organiseerden wij dit soort taken samen: de wijkzuster kwam van het Groene Kruis. Wij zorgden collectief voor de zorg die ons allemaal raakte. De rationalisering die gemaakt is, zorgt voor een enorme maatschappelijke verkilling, die door burgers tot op het bot gevoeld wordt.

Marcel van Dam, ooit Partij van de Arbeid, noemde de Wmo in 2008 al "wonderlijke machinaties met ondersteuning". Hij lijkt gelijk te krijgen. De Wmo is een hete aardappel die in hoog tempo wordt doorgegeven door politiek verantwoordelijken om hun verantwoordelijkheid te ontlopen. Burgers worden er niet blij van, de zorg wordt er niet beter van, de politiek wordt er niet geloofwaardiger van. De ruim 100 amendementen en 20 moties tijdens de behandeling van de Wmo in de Tweede Kamer maken duidelijk dat de wet al voor inwerkingtreding ernstig voor verbetering vatbaar is. Een verbetering werd deels opgenomen in het sluiten van een politiek akkoord tussen coalitie en oppositie. Het werd op een akkoordje gegooid op een manier die met de inhoud van de wet minder van doen had dan met het politiek beoogde resultaat: een uitruil van belangen die de laatste jaren zo populair lijkt te zijn onder politici die het compromis zien als het hoogst haalbare ideaal.

Goedkeuring door de Tweede Kamer was op inhoudelijke gronden allesbehalve vanzelfsprekend, niet alleen vanwege het onderwerp: de zorg voor ouderen en gehandicapten, maar vooral vanwege de ingebakken bezuiniging van 3 miljard euro die gemeenten krijgen opgelegd. Er is een overgangsrecht waarin mensen die dit jaar op grond van de huidige AWBZ recht hebben op een bepaalde zorg, dat recht in 2015 zullen behouden, maar niemand kan aangeven welke dekkingsgrondslag gemeenten hebben om dat waar te maken. Kan de staatssecretaris daarover meer helderheid verschaffen? Gemeenten worden wettelijk verplicht om in 2015 minimaal dezelfde zorg te verlenen, maar het geld dat daarvoor nodig is, krijgen zij niet. Dat moeten ze zelf maar zien te regelen, althans grotendeels. Het zorgakkoord voorziet daar slechts in beperkte mate in. Er blijft een enorme taakstellende bezuiniging over voor begeleiding en huishoudelijke hulp. De tegemoetkoming die nu beloofd wordt, lijkt niet meer dan een pleister op een enorme gapende wond, een doekje voor een slagaderlijke bloeding.

De Wmo is een onvoldragen wet. Was het een straaljager, dan zou hij aan de grond gehouden worden, zoals op dit moment het geval is met de JSF, een project dat in ondoordachtheid kan wedijveren met de Wmo. Maar de Wmo is geen straaljager. Het wedijveren moet vooral gezocht worden in de ijver om deze wet met stoom en kokend water door beide Kamers van de Staten-Generaal te loodsen. Voor het zomerreces moet de knoop worden doorgehakt. Er is weinig te bediscussiëren. Er is immers al een akkoord. Het debat dat wij vandaag met elkaar voeren, is niet veel meer dan een rituele dans. Het is de schijn van zorgvuldigheid die burgers het gevoel moet geven dat er een inhoudelijk debat gevoerd wordt over rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid.

De heer Thissen i (GroenLinks):

Collega Koffeman heeft het over de Wmo als een onvoldragen wet. Hij heeft ook heel veel kritiek op het financieel kader. Die kritiek delen wij. Ik hoor hem echter weinig zeggen over wat er nodig is om van de Wmo een voldragen wet te maken. Met andere woorden, deelt hij de inhoud van de beweging, waar ik mij namens GroenLinks heel erg achter heb gesteld … Ik weet niet of ik het goed zeg, maar ik kijk even naar de stenograaf, die het na middernacht nog in fatsoenlijk Nederlands moet vatten. Ik hoor van de heer Koffeman niet wat in zijn ogen de Wmo tot een voldragen wet maakt.

De heer Koffeman (PvdD):

Daar kan ik heel helder over zijn. De Wmo is een stelselherziening van zodanige omvang, dat je daarbij niet het risico kunt nemen om die over de schutting van een andere overheid te gooien, een overheid die daar niet voor geëquipeerd is. Als je als overheid dus wilt dat er een stelselherziening plaatsvindt, garandeer dan als verantwoordelijke overheid van dit moment ook dat die stelselherziening in een deugdelijke termijn en op een deugdelijke wijze kan worden doorgevoerd, voordat je hem overdraagt aan een andere partij, aan de gemeenten. En dat gebeurt niet. Dat betekent dat je én meer tijd voor die wet moet nemen, én dat je ervoor moet zorgen dat geborgd is dat, wie hem ook uitvoert, daarvoor geëquipeerd is. Dat is op dit moment niet het geval.

De heer Thissen (GroenLinks):

Tot slot. Dan gaat het dus over de termijnen en over de voorwaarden, met name de financiële voorwaarden. Zegt u daarmee dat u wel achter de inhoud en de beweging van dit wetsvoorstel staat?

De heer Koffeman (PvdD):

Daar zijn niet veel twijfels over. Er zijn niet veel mensen die het idee hebben dat er niets moet gebeuren in de maatschappelijke ondersteuning, maar de wijze waarop het gebeurt, daar kunnen we het over eens zijn: die deugt niet.

Voorzitter. Het debat dat wij vandaag met elkaar voeren, lijkt niet meer dan een rituele dans, omdat de uitkomst op voorhand vaststaat, als tenminste niemand ziek wordt en iedereen de partijdiscipline volgt. De kranten hebben vooruitlopend op de stemming al aangegeven hoe de uitslag zal luiden.

Wie de schijn wil wekken dat wij vandaag deze wet controleren op rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, heeft de schijn meer dan tegen. De uitslag van dit debat is bepaald tijdens coalitieoverleg. Wij vinden dat geen correcte gang van zaken. De Partij voor de Dieren zal daarom geen steun verlenen aan de wet zoals die voorligt.

We hebben als uitgangspunt dat we het belang van de zwaksten willen beschermen tegen het recht van de sterksten. Daarin is niet, of in elk geval slechts zeer ontoereikend, voorzien. Wie deze wet voor zijn verantwoording wil nemen, heeft heel wat uit te leggen. Zeker een partij die beweert voor sterk en sociaal te staan en die te maken heeft met een kiezerspubliek dat de partij in snel tempo de rug toekeert vanwege de gebroken beloften, juist ook op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning, zou er goed aan doen, diep na te denken of het pluche het waard is om hulpbehoevende mensen dit aan te doen. We hebben morgen een hoofdelijke stemming over dit onderwerp. Elk lid in dit huis kan het verschil maken. Er is op papier sprake van de kleinst mogelijke meerderheid om deze wet mogelijk te maken.

Henriëtte Roland Holst zegt er in voorkomende gevallen dit van:

De staat verdrukt, de wet is logen,

de rijkaard leeft zelfzuchtig voort;

tot het merg wordt de arme uitgezogen

en zijn recht is een ijdel woord.

We zijn het moe naar andrer wil te leven;

broeders hoort hoe gelijkheid spreekt:

geen recht, waar plicht is opgeheven,

geen plicht zij leert, waar recht ontbreekt.

De heerschers door duivelse listen

bedwelmen ons met bloedigen damp.

Broeders, strijdt niet meer voor andrer twisten,

breekt de rijen! Hier is uw kamp!

Gij die ons tot helden wilt maken,

o, barbaren, denkt wat gij doet;

wij hebben waap'nen hen te raken,

die dorstig schijnen naar ons bloed.

Mensen die dit lied weleens zingen op partijcongressen, zouden daar nog eens goed over na moeten denken voorafgaand aan de hoofdelijke stemming van morgen. Elk lid in dit huis, van de Partij van de Arbeid, de ChristenUnie, de SGP of de VVD, kan morgen geschiedenis schrijven door de rijen te breken in een hoofdelijke stemming. Veel mensen zouden jullie daar meer dan dankbaar voor zijn!

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Koffeman. Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik schors de vergadering voor een rustpauze tot 10.15 uur.