Plenair Van de Ven bij behandeling Deregulering beoordeling arbeidsrelaties



Verslag van de vergadering van 26 januari 2016 (2015/2016 nr. 17)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.36 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van de Ven i (VVD):

Mevrouw de voorzitter. In 1964 zong Bob Dylan The times they are a-changin'. Anno 2016 is deze stelling niet minder waar.

In 1964 ging de werknemer op de fiets met zijn tupperware boterhamtrommel en thermosfles met thee of koffie in zijn clippertas op weg naar zijn werk. De werkgever zorgde voor de inhouding en afdracht van zijn loonbelasting en zijn socialezekerheidspremies. De werknemer fietste fluitend naar zijn pensioendatum. Hij zat in een kooi die juist vanaf het midden van de jaren zestig steeds meer werd verguld met loonrondes, beschermregelingen tegen ontslag, minimumloon, minimumvakantiebijslag, Arbeidsomstandighedenwet, Arbeidstijdenwet enz., enz.

Anno 2016 verdienen in Nederland ongeveer 800.000 zzp'ers als zelfstandige hun hoofdinkomen. Daarnaast zijn er volgens het Ibo zzp van april 2015 nog eens 600.000 zzp'ers die naast hun baan als zelfstandige bijverdienen. Dat is samen circa 18% van de totale beroepsbevolking. Het aantal zzp'ers stijgt. Zzp'ers zijn niet meer weg te denken en mijn fractie heeft groot respect voor hen.

Vrijheid, onafhankelijkheid en de eigen verantwoordelijkheid voor én voldoening over een succesvolle klus zijn voor burgers drijfveren voor hun keuze om als zzp'er te werken. Inkomenstechnisch hebben zzp'ers fiscale ondernemersfaciliteiten, zoals de startersaftrek, de zelfstandigenaftrek en de mkb-winstvrijstelling. Daartegenover staan verminderde beschermregelingen dan gelden voor de werknemer. Je moet het lef hebben om de uitdaging aan te gaan en zzp'er te willen zijn.

Opdrachtgevers van hun kant schakelen graag zzp'ers in vanwege hun flexibiliteit en specialistische kennis. In administratief opzicht verminderen zzp'ers voor ondernemers de "heerendiensten": geen werkgeverslasten, zoals inhouding en afdracht van de loonheffingen in het bruto-nettoloontraject, geen leaseauto van de zaak, maar ook geen toepassing van de fiscale werkkostenregeling, geen bijscholing op kosten van de zaak enz., enz.

Burgers die ervoor kiezen om als zzp'er te werken, vertegenwoordigen voor de VVD-fractie de liberale ankers van vrijheid, zelfstandigheid, eigen verantwoordelijkheid. Kort gezegd: zzp'ers verpersoonlijken de wil om het eigen lot in handen te nemen en te optimaliseren.

De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

Ik volg het betoog van de heer Van de Ven. Hij schetst een beeld van de zzp'er dat opgaat voor de hoogopgeleide, goedbetaalde consultant etc. etc. Maar mist hij niet de zzp'er aan de onderkant van de arbeidsmarkt, voor wie een leaseauto niet eens aan de orde is, voor wie er niet al dat soort goudomrande mogelijkheden, vrijheid etc. zijn? Ik denk aan de mensen die als zzp'er functioneren omdat zij anders überhaupt niet aan de bak komen in de bouw, de post, de thuiszorg etc. Heeft de heer Van de Ven ook oog voor deze groep zzp'ers?

De heer Van de Ven (VVD):

Met alle respect, de heer Ganzevoort heeft een deel van mijn betoog nog niet gehoord. Ik kom nu op het punt dat hij opbrengt.

De VVD is zich er daarbij van bewust dat voor een minderheid van de groep zzp'ers geldt dat hun keuze voortkomt uit een dreigend ontslag of omdat deze zzp'ers geen geschikte baan in loondienst vinden. Vooral bij deze groep lijken schijnconstructies voor te komen waarbij een persoon als werknemer de voordeur uitgaat om als zzp'er via de achterdeur terug te komen. Mijn fractie vindt het belangrijk om deze groep zzp'ers betrokken te houden bij onze samenleving. Het mag niet zo zijn dat zij bij arbeidsongeschiktheid of op hun pensioendatum moeten terugvallen op de Staat.

Samenvattend bestaat er een groot verschil in arbeidsrechtelijke en fiscale behandeling van werknemers en zzp'ers. Voor zover er ongerijmdheden bestaan tussen die verschillen, moet bekeken worden in hoeverre verschillen moeten en kunnen worden opgelost. Het Ibo zzp van april 2015 — ik verwees er al naar — is een goede aanzet om op de korte termijn in den brede het arbeidsrecht te onderzoeken en te toetsen op verbeteringen. Verbeteringen zijn te vinden in de bescherming van alle zzp'ers en werknemers: hun beloning, de mogelijkheid om zich te verzekeren tegen de gevolgen van al dan niet tijdelijke arbeidsongeschiktheid, een behoorlijk pensioen en zo meer.

De VVD-fractie had veel sympathie voor de motie-De Graaf die tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen in deze Kamer op 13 oktober 2015 is ingediend. De sympathie van mijn fractie betrof het hogere doel dat er dringend behoefte is aan een fundamentele herbezinning op de inrichting van de arbeidsmarkt in verband met de sterke opkomst van zzp'ers. Mijn fractie ging in oktober 2015 niet akkoord met de ingebouwde, tegen de zzp'er gerichte oplossing voor de arbeidsrechtelijke problematiek met een terugbrengen van te omvangrijk geachte financiële verschillen tussen zzp'ers en werknemers. Mijn fractie vond dat met de motie-De Graaf een snelle politieke oplossing werd voorgesteld voor een uitdagend probleem op het terrein van het arbeidsrecht, waarvan het verschil in netto beloning slechts een deelterrein is.

De keuze van de burger voor het vrije ondernemerschap als zzp'er verdient naar het oordeel van mijn fractie een premie voor de risico's die de zzp'er aangaat. Verminderde bescherming onder het arbeidsrecht voor zzp'ers mag naar het oordeel van mijn fractie worden gecompenseerd met een extra beloning. Aldus stimuleer je werk, kwalitatief goed werk, in Nederland. De netto beloning onder een dienstbetrekking kan bijvoorbeeld worden verbeterd door de werkgeverslasten voor werknemers te verminderen met een verkleining van de wig tussen het brutoloon voor de werkgever en het nettoloon voor de werknemer.

De inzet van de staatssecretaris van Financiën met de invoering van de Wet DBA betreft het verschil tussen de hoogte van heffingen over het brutoloon van een werknemer voor een werkgever en de heffingen over de contractueel overeengekomen prijs voor de uitvoering van een opdracht door een zzp'er. Niet alleen de opbrengst van de heffingen is inzet van het wetsvoorstel, maar juist ook de vraag waar de heffing kan plaatsvinden. Met het criterium van een werknemersrelatie op grond van een arbeidsovereenkomst als draaischijf beoogt de Wet DBA de aansprakelijkheid voor werknemersheffingen bij de werkgever te leggen voor zover in substance sprake is van een arbeidsovereenkomst ter zake van de overeenkomst met de zzp'er. Voor zover in de arbeidsrelatie sprake is van onafhankelijk ondernemerschap van de zzp'er ligt die heffing bij de zzp'er, derhalve met uitsluiting van de opdrachtgever. Die opdrachtgever is dan immers geen werkgever.

Het heffingssysteem vergelijk ik gemakshalve met een jojo. Als feitelijk sprake is van werknemerschap van de zzp'er, is de jojo strak opgerold. De grip van de Staat op de werkgever is optimaal en de opbrengst is maximaal voor de schatkist. Als de zzp'er echter zelfstandig ondernemer is, is de jojo afgerold. Er is geen grip van de Staat op de opdrachtgever. De opbrengst voor de schatkist is beperkt tot heffing over de contractueel overeengekomen vergoeding voor de zzp'er voor de verrichte arbeid.

Mijn fractie complimenteert de staatssecretaris met zijn uitvoerige en heldere brief van 18 januari jl. naar aanleiding van de brief met vragen van deze Kamer van 18 december 2015. Die brief van de staatssecretaris van 18 januari beschrijft concreet het probleem voor de Belastingdienst bij de huidige toepassing van de belasting- en premiewetten ten aanzien van het verschil tussen zzp'ers en werknemers. Dat probleem is gelegen in de afgifte van de VAR aan een arbeidzoekende als zelfstandige. Indien een VAR is afgegeven en een kopie van die VAR is afgegeven aan de werkverschaffer, dan is die opdrachtgever gevrijwaard voor naheffingen, zowel wat betreft loonbelasting als premies sociale zekerheid.

Er zijn naar verluidt inmiddels circa 500.000 VAR's afgegeven. De vrijbrief van de VAR voor een opdrachtgever is bevestigd in rechtspraak van onder meer het Gerechtshof Arnhem van 9 oktober 2013. De vindplaats hiervan is Vakstudie Nieuws 2013/7.16. Deze jurisprudentie komt erop neer dat de belastingambtenaar die bij een onderzoek naar een arbeidsrelatie bij een opdrachtgever wordt geconfronteerd met de VAR van de opdrachtnemer en weer onverrichterzake moet vertrekken. De VAR vrijwaart de opdrachtgever voor de loonheffing en de werkgeverspremies sociale zekerheid. Vervolgonderzoek van de belastingambtenaar bij de persoon die de opdracht uitvoerde, kan mogelijk leiden tot de vaststelling dat de arbeidsrelatie van de zzp'er tot die opdrachtgever een dienstbetrekking was. Dan kan echter onder het systeem van de belastingwetgeving voor die werknemer nog steeds sprake zijn van looninkomsten die vallen in de winstsfeer. Dat is voor mij de huidige complexe situatie bij de handhaving door de Belastingdienst onder de VAR.

De staatssecretaris probeert zijn handhavingsprobleem ten aanzien van de VAR met de Wet DBA op te lossen door de vrijbrief van de VAR voor opdrachtgevers te vervangen door een systeem van voorbeeldovereenkomsten en modelovereenkomsten tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers. De staatssecretaris wil weg van het systeem van een voorafgaande verklaring door de Belastingdienst over ondernemerschap die vervolgens als vrijbrief tegen de Belastingdienst wordt gebruikt bij de handhaving. Doel van de Wet DBA is dat partijen bij de uitvoering van een werk contractueel kunnen vastleggen onder welke voorwaarden geen sprake is van werknemerschap. De staatssecretaris heeft fiscale toetsstenen voorgesteld ten behoeve van de beoordeling door de Belastingdienst van de werkelijke inhoud van die voorbeeldovereenkomsten en modelovereenkomsten. De VVD-fractie zou kanttekeningen kunnen plaatsen bij en vragen kunnen stellen over de voorbeeldovereenkomsten en modelovereenkomsten. De fractie gunt de staatssecretaris het voordeel van de twijfel en gaat ervan uit dat de contracten in hun definitieve vormgeving wel op hun pootjes terechtkomen, mede gelet op de uitgebreide toelichting in de brief van 18 januari jl. die ook ging over de afstemming met de meest betrokken marktpartijen.

De kern van het wetsvoorstel DBA is echter toch voor mijn fractie de handhaving, dat wil zeggen de daadwerkelijke controle bij de beoordeling voor de heffing van belastingen en premies of er feitelijk sprake is van werknemerschap van de zzp'er ondanks de papieren overeenkomst. De voorbeeldovereenkomsten en modelovereenkomsten zijn voor mijn fractie eerder randvoorwaarden. Het gaat mijn fractie om de vraag hoe de Belastingdienst vaststelt dat naheffingsaanslagen zijn geboden. Daarbij vindt mijn fractie het van het grootste belang voor de zzp'ers en hun opdrachtgevers dat de arbeidsmarkt voor het verrichten van arbeid door zzp'ers niet overbodig en in betekenende mate wordt verstoord met de invoering van de Wet DBA.

De staatssecretaris beschrijft de administratieve trajecten van vrijwillige inhouding of afdracht van loonheffingen door werkverschaffers of het traject met het opleggen van naheffingsaanslagen door de Belastingdienst of het UWV. Deze trajecten kunnen inderdaad eventueel gevolgd worden door een fiscale rechtsgang die mogelijk jaren duurt, tot en met de Hoge Raad. Opdrachtgevers kiezen er echter niet voor om een zzp'er tewerk te stellen en tegelijkertijd loonheffingen af te dragen. Opdrachtgevers hebben ook geen belang bij langslepende langjarige kostbare juridische conflicten met de Belastingdienst. Met een ongebreidelde handhaving door het opleggen van aanslagen is de markt van zzp'ers en opdrachtgevers in ieder geval niet gediend. Belastingheffing en belastinghandhaving is meer dan het opleggen van naheffingsaanslagen op basis van administratieve processen met de mogelijkheid van een rechtsgang.

De heer Van Rij i (CDA):

Ik heb met belangstelling naar de heer Van de Ven geluisterd, net name naar het laatste deel van zijn betoog. Mijn vraag aan hem is of hij hieruit de conclusie trekt dat er, zoals ik in mijn eerste termijn heb bepleit, een duidelijk handhavingsbeleid moet komen en dat dat goed moet worden gecommuniceerd met belangenorganisaties en via de website van de Belastingdienst, om te voorkomen dat, in mijn woorden, die groep van 90% die te goeder trouw is straks met allerlei onrust te maken krijgt, zoals hij ook beschrijft. Is de heer Van de Ven ook voor zo'n handhavingsbeleid?

De heer Van de Ven (VVD):

Ik dank de heer Van Rij voor zijn opmerking. Hij formuleert op zijn wijze een vraag die ik nu zelf zal proberen te formuleren in mijn inbreng. Ik groei nu toe naar het moment suprême. Ik mag de kern van de vraag van de VVD-fractie bij de handhaving van de Wet DBA verduidelijken aan de hand van het voorbeeld dat de staatssecretaris zelf gaf in Het Financieele Dagblad van dinsdag 19 januari, een week geleden. Dit voorbeeld is de timmerman-zzp'er die zijn gereedschap vergeet en in beginsel de modelovereenkomst met zijn opdrachtgever schendt door gereedschap van zijn opdrachtgever te gebruiken.

De heer Rinnooy Kan i (D66):

Ik wil de climax niet onderbreken.

De heer Van de Ven (VVD):

Dat doet u wel, mijnheer Rinnooy Kan.

De heer Rinnooy Kan (D66):

Ja, dat doet de voorzitter. Nu moet ik wel.

De voorzitter:

Ja, ik doe het.

De heer Rinnooy Kan (D66):

Laat ik dan, nu ik deze kans krijg en vooral in afwachting van de vervolgclimax, de heer Van de Ven nog even herinneren aan waar wij eerder over spraken. Dat is de kwestie over de zzp'ers waarvan hij zei: wij zullen en willen ervoor zorgen dat zij de aansluiting met de samenleving niet verliezen. Misschien kan hij in zijn climax de vraag meenemen in welke mate het door hem gewenste handhavingsbeleid daartoe in de praktijk op die plek zal bijdragen. Ik zeg dat vanuit het perspectief van de publiciteit die inmiddels al is ontstaan rond de mogelijke vervolgeffecten van deze nieuwe wet- en regelgeving. Aan de ene kant lijkt wel degelijk sprake te zijn van grote en substantiële zekerheid voor de opdrachtgever van de toekomst, maar aan de andere kant lijken juist aan de onderkant van de arbeidsmarkt de perspectieven voor de opdrachtnemer bepaald niet vrolijker te worden.

De heer Van de Ven (VVD):

Ik dank de heer Rinnooy Kan voor zijn opmerking. Ik maak een onderscheid tussen het handhavingsprobleem waarover ik het had en het arbeidsrecht waarover zijn betoog met name ging. Ik begrijp dat vaak een brug gelegd wordt tussen beide betogen. Ik geloof dat wij niet zo veel van mening verschillen, maar in deze termijn ben ik bezig met handhaving. Het gaat de VVD om handhaving, waarbij het belang van de zzp'er bij werk, werk, werk eigenlijk moet blijven zoals het nu is. Wij vragen dan ook hoe dat in de praktijk zal worden ingevuld, maar het begint met de vraag van handhaving. We hebben eerder in het betoog opgemerkt dat het gaat over arbeidsrecht bij deze kwesties die nauw met elkaar verbonden zijn. Als ik de discussie die hij heeft gevoerd over de civielrechtelijke en de fiscaalrechtelijke uitleg van het begrip "dienstbetrekking" in mijn herinnering terugroep, moet ik zeggen dat deze mijn begripsvermogen bijna te boven ging. In ieder geval moeten wij die discussie nog wel voeren, maar met zijn welnemen wil ik doorgaan met de conclusie. Misschien is de portee weg, maar die zal ik kort herhalen. Het ging over de timmerman die met een hamer naar een opdrachtgever zou gaan. Hij laat de hamer echter thuis liggen en vraagt de opdrachtgever of hij een hamer mag lenen. De hamer blijft thuis, eventueel zelfs onbedoeld. Hoe kan de Belastingdienst handhaven, nu hij niet voldoende belastingambtenaren heeft om dit soort schendingen van een papieren overeenkomst in de praktijk van alledag kan controleren? Een controle bij de administrateur van de opdrachtgever zal niet helpen om de daadwerkelijke uitvoering van de opdracht door de zzp'er te duiden. Dat is de vraag van de VVD-fractie en zij is zeer benieuwd naar het antwoord van de staatssecretaris.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Nog een klein puntje wat mij betreft. Ik begrijp het punt van de heer Van de Ven heel goed dat de handhaving onder de huidige VAR-wetgeving tekortschiet, maar meent hij dat alleen een compleet nieuw stelsel in staat is om de handhaving te verbeteren of zouden er binnen het huidige stelsel verbeteringen denkbaar zijn die dat probleem aanpakken zonder gelijk alles op de schop te gooien? Ik heb deze vraag eerder gesteld, maar ik krijg ook graag van de heer Van de Ven een antwoord. Is deze majeure operatie noodzakelijk om het probleem op te lossen dat hij noemt en dat ik herken?

De heer Van de Ven (VVD):

Ik vind dat inderdaad een heel goede vraag en ik zal daarop quick and dirty — kort en slordig — reageren. Het bestaan van de vrijwaring in de vorm van de kopie van de VAR voor een opdrachtgever komt voor mij neer op een soort privilege en privileges bij belastingen zijn niet toegestaan op grond van artikel 104 van de Grondwet. Dat betekent voor mij dat er een maatregel genomen moet worden voor de nu voor de opdrachtgever bestaande vrijwaring. Men kan zich dus heel makkelijk onttrekken aan verantwoording over hun positie, of dat nu een opdrachtgever of een opdrachtnemer is. Er is nu geen discussie en daar moet iets aan gedaan worden. Daar gaat een lang traject aan vooraf. Dat is gestart met een Wet beschikking geen loonheffing. Vervolgens is dat wetsvoorstel op basis van wensen vanuit de samenleving geconverteerd in een model met overeenkomsten die tussen marktpartijen moeten worden gesloten. Mijn conclusie is dat er op dit moment zo ontzettend weinig ruimte is om af te komen van de taak die de staatssecretaris heeft om handhaving mogelijk te maken. Wij zijn wel heel benieuwd hoe je in de praktijk kunt handhaven, nog even helemaal los van de vraag of het meer of minder belasting kan opleveren.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik snap dit, maar het gaat toch net langs mijn vraag heen. Volgens de heer Van de Ven gaat het om de vraag hoe wij in het nieuwe systeem die handhaving kunnen regelen. Mijn vraag was echter of die handhaving met finetuning van het oude systeem niet ook mogelijk zou zijn geweest. Daar heb ik nog geen antwoord op.

De heer Van de Ven (VVD):

Ik vind niet dat het aan mij is om daar een antwoord op te geven, dus ik kan alleen een persoonlijke mening geven. Ik denk dat de staatssecretaris van Financiën op juiste gronden gedrongen is om met dit wetsvoorstel te komen.

De heer Rinnooy Kan (D66):

En als ik u goed begrijp, onderkent u dus aan de ene kant bepaalde risico's die zich zouden kunnen manifesteren, maar acht u de fundamentele misstand zo substantieel dat er hoe dan ook iets wezenlijks moet veranderen.

De heer Van de Ven (VVD):

Het zijn twee dingen. Het eerste is dat ik er niet van overtuigd ben dat er nu zo'n enorme marktwerking zal uitgaan van de voorbeeldovereenkomsten. Het tweede is de vraag of het nu zo heel substantieel is. Ik zit niet zo op die lijn. Ik geloof er niet zo in dat het daartoe hoeft te leiden. Ik geloof er wel in dat die zzp'er er met voldoende — meer nog dan nu het geval is — informatie en met een uitstekende begeleiding door het ministerie van Financiën — dus meer dan via de website — duidelijker kan worden gemaakt dat zijn positie in dat nieuwe stelsel niet noodzakelijkerwijs hoeft te zijn gewijzigd, met als gevolg dat hij nog steeds winstgenieter blijft in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting.

De heer Rinnooy Kan (D66):

Onderschrijft de heer Van de Ven ook de noodzaak van een tussentijds niet vrijblijvend evaluatiemoment om te beoordelen of dat nu echt gelukt is?

De heer Van de Ven (VVD):

Ik heb nogal wat berichtgeving van diverse departementen gelezen over vrijwillige tussentijdse evaluaties. Wij spreken hier over een termijn van zes of zeven maanden, want dat zal ongeveer december worden. Ik vrees dat er dan een bericht terugkomt dat die informatie niet geordend voorhanden is op dat moment. Ik ben er dus nog niet van overtuigd.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Rinnooy Kan.

De heer Rinnooy Kan (D66):

Tot slot, als u dat bericht dan krijgt, mijnheer Van de Ven, wat zou dat dan voor u betekenen?

De heer Van de Ven (VVD):

Dan moeten we het bericht afwachten.

De heer Rinnooy Kan (D66):

Met alle respect, als de heer Van de Ven het bericht krijgt dat er nog niet geëvalueerd kan worden, zou hij dan concluderen dat er wat langer gewacht moet worden?

De heer Van de Ven (VVD):

Nee, dat zijn twee dingen die dan op dat tijdstip beoordeeld moeten worden. Maar u wilt graag dat er een tussentijdse evaluatie komt. Als die komt maar de gegevens nog niet geordend voorhanden zijn omdat het belastingjaar 2016 nog niet eens is afgelopen, dan heb ik daar begrip voor. Ik kan mij voorstellen dat niet het hele apparaat erop ingericht is om daarnaar te kijken. Ik denk dat de samenleving zelf, de marktpartijen, de zzp'ers, hun problemen kenbaar zullen maken als het probleem bestaat. Er zal maatschappelijke druk ontstaan en dan hoop ik met de heer Rinnooy dat er naar het arbeidsrecht wordt gekeken.

De heer Van Rooijen i (50PLUS):

Als de heer Van de Ven meent — en ik deel die mening — dat de handhaving in de huidige VAR-systematiek voor de Belastingdienst heel moeilijk is en het ook geen privilege mag zijn als het niet gehandhaafd wordt door de vrijwaring, moet dan niet ook van zijn kant via deze staatssecretaris een klemmend beroep op het kabinet worden gedaan om wat betreft de arbeidsproblematiek nu echt de koe bij de hoorns te vatten, omdat het de taak is van deze Kamer om daarover te spreken? Ik wil niet direct zeggen dat het een mission impossible is — we hebben het toeslagencircus al gehad, waar een voorganger van de heer Wiebes aan gesneefd is — maar als ik hem over het alternatief hoor spreken, zitten wij straks met een regeling waarvan de uitvoering later zo problematisch wordt dat we ons zullen afvragen of we daar niet veel beter naar hadden moeten kijken. Ik wil de parallel niet helemaal trekken, maar ik wil het pgb hier toch wel een keer noemen. Als je de fundamentele vraag niet aanpakt, kom je linksom of rechtsom misschien nooit met een goede oplossing.

De heer Van de Ven (VVD):

Ik dank de heer Van Rooijen voor zijn commentaar. Ik wil de passage er niet meteen weer bijhalen, maar ik heb opgeroepen om op korte termijn indringend te kijken naar het arbeidsrecht. In antwoord op de tweede vraag over de handhaafbaarheid merk ik het volgende op. Dat is de kern van mijn vraag aan de staatssecretaris. Ik vind niet dat ik mijn eigen vraag hier hoef te beantwoorden. Ik ben echt zeer benieuwd naar het antwoord, omdat de discussie vaak stopt bij de vraag of een en ander juridisch goed is afgedekt. Maar bij belastingheffing gaat het altijd om de vraag of je je centen krijgt.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ik begrijp dat u het antwoord van de staatssecretaris wilt hebben. Maar mijn vraag aan u is of, gegeven het feit dat de handhaving van de VAR heel moeilijk zo niet onmogelijk is — dat standpunt delen wij — de zorgen daarover bij u groot zijn of wel meevallen.

De heer Van de Ven (VVD):

Ik denk dat ik niet duidelijk genoeg was. De oplossing is nu een redelijk formele. Je hebt een persoon die als zelfstandige wil gaan werken. Hij gaat naar een belastingambtenaar toe voor een formele verklaring, wat ze in Duitsland een Persilschein noemen. Daarmee ga je naar een opdrachtgever, die blij is, want die hoeft verder niet na te denken. Dat vind ik raar. Ik vind het raar dat er in onze samenleving belastingheffing plaatsvindt, zonder dat een toetsing kan plaatsvinden van de werkelijke relatie. Fiscaliteit is altijd gebaseerd op hoe de markt in elkaar zit, hoe het werkt, hoe je je geld binnenkrijgt, hoe je belastingen kunt heffen en hoe je het zo kunt doen dat iedereen gelijk is voor de wet. Naar mijn mening zit de opdrachtgever op dit moment in een geprivilegieerde positie. Ik begrijp dat de heer Van Rooijen hier in tweede termijn nog op zal reageren.