Plenair Rinnooy Kan bij behandeling Deregulering beoordeling arbeidsrelaties



Verslag van de vergadering van 26 januari 2016 (2015/2016 nr. 17)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 21.48 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Rinnooy Kan i (D66):

Voorzitter. Ik wil graag beginnen met de staatssecretaris oprecht te bedanken voor zijn inzet tijdens de discussie die wij zojuist gevoerd hebben, waarin we het niet altijd eens zijn geworden, maar waarin geen enkele twijfel bestaat aan zijn bereidheid om naar beste vermogen mee te doen aan een ingewikkeld en belangrijk debat, met excuses voor de vele malen dat ik hem daarbij heb geïnterrumpeerd. Ik deed dat niet voor niets, want wat mij betreft is het inderdaad een wezenlijk punt dat wij hier vanavond hebben besproken. Deze discussie is ook door de andere participanten op een heel hoog niveau gevoerd.

Uiteindelijk gaat in het deze discussie over de vraag naar nut en noodzaak van wat voorligt. Wat is dan het gevoel dezerzijds na afloop van het gesprek dat wij hebben gehad? In eerdere discussies heb ik wel eens mijn zorgen over dit voorstel kort samengevat met drie adjectieven, namelijk riskant, prematuur en onnodig. Tot op zekere hoogte zijn die zorgen niet verdwenen.

Over "riskant" hebben wij gesproken. "Onzekerheid" is wat mij betreft een heel wezenlijk woord in deze discussie. De staatssecretaris heeft dat betreurd, maar we hebben die in ieder geval gezamenlijk geconstateerd. Ik ben er ook niet gerust op dat die gemakkelijk zal verdwijnen, omdat naar mijn mening die onzekerheid wezenlijk te maken heeft met de spanningen die zijn ingebouwd in de complexe relatie op dit terrein, die wordt onderhouden door de verschillende rechtsperspectieven, van het fiscale tot het arbeidsrecht, inclusief het Burgerlijk Wetboek en hier en daar een vlaagje mededingingsrecht, als dat zo uitkomt. Dat daar inderdaad iets van herkend wordt ook elders in deze Kamer, bleek ook wel toen gesproken werd over de mogelijkheid van toetsing en de voorzieningen die daarvoor getroffen zouden moeten worden. In alle eerlijkheid schoot mij het woord "toetsingscircus" even te binnen toen ik mij probeerde voor te stellen hoe dat allemaal gaat lopen. Ingewikkeld zal het zeker worden en dat weerspiegelt ook de wezenlijke opgave waar we ons voor gesteld zien. Dan schuif ik al in de richting van mijn tweede zorg.

Riskant wordt in ieder geval op dit moment de situatie die gaat ontstaan na invoering van de DBA en die door velen zeker wordt ervaren. Die zorgen zie ik niet een-twee-drie verdwijnen bij vele op zich volstrekt bonafide opdrachtgevers, met gevolgen die ik vermoedelijk nog steeds betreur.

Prematuur verwijst dan eigenlijk naar het gesprek dat wij hier breed gevoerd hebben over de vraag of in ieder geval de fundamentele herziening van de arbeidsmarkt niet van veel wezenlijker betekenis is dan waarover we hier met elkaar spreken en waar wij tijd en energie in investeren. Ook dat gevoel heeft mij nog steeds niet verlaten. Dat zo zijnde, is niet zozeer de vraag aan de orde of die fundamentele discussie niet gevoerd moet worden, maar of wij ons deze tussenstap kunnen permitteren. Die tussenstap kunnen wij ons naar mijn smaak permitteren als wij er in ieder geval fundamenteel van overtuigd zijn dat het achterliggende principe verstandig is. Dan kan een wat langere aanloop wenselijk zijn en kan daarmee nog wat meer voorwerk verzorgd worden en meer voorlichting worden gegeven, maar de vraag is of dit au fond een goed idee is dat inderdaad met recht en reden als "no-regret option" wordt gekwalificeerd. Ook daar ben nog steeds niet van overtuigd, want die nieuwe arbeidsmarkt, hoe die ook verder gaat ogen, zal in ieder geval een andere vorm van handhaving vragen dan de huidige. Daar ben ik echt van overtuigd. Het voorschot dat wij nu gaan nemen en waar zo veel energie in gaat zitten, zal inderdaad een voorschot zijn waar we misschien vooral spijt zullen krijgen.

Daarmee is ook mijn laatste zorg nog niet verdwenen. Het woord "onnodig" verwees naar de discussie die wij hebben gevoerd over de vraag of de huidige handhaving niet beter zou kunnen. Ik probeer het in het kort samen te vatten, maar uiteindelijk hebben we gesproken over mogelijkheden om de Belastingdienst daarbij beter te equiperen dan nu het geval is om met meer succes te kunnen optreden in die situaties waarin dat wenselijk is. Ook daar ben ik niet overtuigd door de staatssecretaris dat dit in principe onmogelijk en dus eigenlijk misschien ook niet beter zou zijn.

Als we kijken naar de populatie waar we het hier over hebben, de zzp'er, zijn er eigenlijk twee categorieën probleemgevallen. Aan de ene kant zien we de succesvolle — grosso modo — zelfstandige die misschien ook af en toe, sporadisch of misschien wat vaker dan gewenst, in zijn gedrag en zijn arbeidsrelatie begint te lijken op een werknemer. Vanuit het perspectief dat ik nu aanreik, vrees ik dat die categorie in ieder geval reden heeft om zich ook zenuwachtig te maken onder wat het regime van de DBA met hen gaat gebeuren.

Aan de andere kant zien we de categorie zelfstandigen die op dit moment aan de onderkant van de arbeidsmarkt actief is, die in het verlengde van de DBA met hoge waarschijnlijkheid beroofd zal worden van de bescherming die het fictieve dienstverband gelijkgestelden hun nog bood en die uiteindelijk ook naar mijn inschatting zullen kunnen belanden in een zzp-omgeving die voor hen nu juist een achteruitgang in plaats van een vooruitgang betekent. Ook dat is een situatie waar we niet enthousiast over zouden moeten zijn.

Al die onzekerheid heeft wezenlijk te maken met waar ik over sprak, de situatie die in ons arbeidsrecht gegroeid is, de complexiteit en de onaangepastheid ervan bij de situatie van de arbeidsmarkt van nu, laat staan die van morgen. Dat geeft uiteindelijk een beeld van een wet, waar je moeilijk heel erg enthousiast over kunt zijn, waar velen met wie ik erover sprak de afgelopen weken op zijn best iets van konden zeggen in de categorie "het kan geen kwaad" of "het kan misschien nog best iets opleveren" of "misschien moeten we het wat meer tijd gunnen". Mijn norm, mijn test blijft vooral de vraag of dit in principe een goed idee is en of wij ons inderdaad die ingewikkelde route kunnen permitteren. Ik vrees dat ik onverminderd de zorg koester dat wij met deze aanpak van meet af aan risico's lopen, met name in de richting van de degenen die voor hun economische toekomst afhankelijk zijn van een stabiele en voorspelbare omgeving. Dat zijn risico's die we eigenlijk niet zouden moeten willen lopen. Om die reden wil ik u, voorzitter, deze motie aanreiken om in stemming gebracht te worden, de week na deze als wij elkaar weer treffen.

De voorzitter:

Door de leden Rinnooy Kan, Ganzevoort, Prast, Ester en Backer wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het wetsvoorstel gebaseerd is op een partiële probleemanalyse, waarbij een integrale kabinetsvisie op de wenselijke vormgeving van de arbeidsmarkt van de toekomst ontbreekt;

overwegende dat het onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat het alternatief voor de voorgestelde afschaffing van de VAR-verklaring een substantiële verbetering zal betekenen voor het daadwerkelijke tegengaan van schijnzelfstandigheid;

overwegende dat er daarentegen wel negatieve effecten voor ook bonafide zelfstandigen in de markt te verwachten zijn;

overwegende dat daarbij verlies van inkomen en/of werk — waaronder zeker ook door kwetsbare groepen aanbieders op de arbeidsmarkt — niet valt uit te sluiten;

verzoekt de regering, het wetsvoorstel aan te houden totdat aannemelijk kan worden gemaakt dat de genoemde zorgen adequaat zijn weggenomen en alsdan de behandeling in overleg met de Kamer te heropenen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter L (34036).