Plenair Schouwenaar bij voortzetting behandeling Huis voor klokkenluiders



Verslag van de vergadering van 9 februari 2016 (2015/2016 nr. 19)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.05 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Schouwenaar i (VVD):

Voorzitter. Ook namens de fractie van de VVD sluit ik mij aan bij alle woorden van waardering voor de initiatiefnemers. Ik dank hen voor het vele werk dat zij verzet hebben. De heer Van Raak doet dit inmiddels al sinds tien jaar. Ook dank ik hen voor de aanpassing van het oorspronkelijke wetsvoorstel dat wij hier hebben behandeld.

De VVD-fractie staat positief tegenover de voornaamste doelen van dit initiatief een wettelijke regeling voor klokkenluiders, het tegengaan van misstanden en het bevorderen van veiligheid. In het algemeen gesproken heeft een wet die deze doelen dichterbij wil brengen, onze sympathie, maar de manier waarop dit voorstel dat doet, ontmoet ook kritiek bij mijn fractie. Met name richt onze kritiek zich op vier punten. Ten eerste richt zij zich op de mogelijkheid dat het Huis voor klokkenluiders zelf onderzoek gaat doen naar een misstand, ten tweede op de geheimhouding van informatie over het onderzoek naar deze misstand, ten derde op het vrijwel geheel ontbreken van rechtsmiddelen met betrekking tot dit onderzoek en ten vierde op enkele kleine slordigheden in de wettekst en in de toelichtende stukken. In deze volgorde licht ik de vier punten graag toe. Ik begin met het onderzoek naar de misstand door het Huis zelf. Voor advies kan het terecht bij het Adviespunt Klokkenluiders, ook nu al. Deze uitstekende voorziening is nu sinds ruim drie jaar in bedrijf. Deskundige en toegewijde medewerkers wijzen de klokkenluider de juiste weg. Zij stellen zich op als adviseurs op wie de klokkenluider volledig kan vertrouwen. Het wetsvoorstel sluit aan bij deze gegroeide praktijk. Daar is mijn fractie het van harte mee eens.

Bescherming is nodig, omdat de klokkenluider het risico loopt van benadeling door de organisatie. Daartegen brengt het initiatief het bejegeningsonderzoek en de anonimiteit in stelling. Wanneer de klokkenluider meent dat hij benadeeld wordt, kan hij verzoeken om een bejegeningsonderzoek. Dat moet duidelijkheid brengen of de organisatie zich al of niet correct blijft gedragen na de melding. Zo niet, dan kan het Huis een oordeel of een aanbeveling geven. Mijn fractie vraagt zich af: waarom niet een stap verder gezet? Waarom voorziet het Huis niet in juridische bijstand in een procedure, wanneer er aantoonbare benadeling van de klokkenluider plaatsvindt? Dat zou het bejegeningsonderzoek een stuk effectiever maken.

Anonimiteit is van groot belang voor de klokkenluider. Terecht bepaalt het wetsvoorstel dat alleen hij en niemand anders beslist of zijn naam bekend wordt. Toch is anonimiteit niet verzekerd. Het moet immers gaan om ernstige misstanden waarbij een maatschappelijk belang in het geding is. Meestal zijn dat grote zaken. Bij dergelijke grote zaken is niet uit te sluiten dat onderzoeken te herleiden zijn tot de naam van het bedrijf en van de klokkenluider.

Het onderzoek naar een misstand door het Huis zelf roept bij mijn fractie twijfels op. Natuurlijk moet er onderzoek worden gedaan naar een misstand. Dat is niet alleen in het belang van de klokkenluider, maar vooral ook in het belang van samenleving, veiligheid, organisatie en werkgever. Ons gaat het er echter om wie dat onderzoek verricht. Naar onze mening hoort dit onderzoek te worden opgedragen aan de bestaande inspecties, toezichthouders en het Openbaar Ministerie. Zo is dat nu ook geregeld in de novelle, althans, in eerste instantie. De afdeling advies verwijst naar een van de bestaande toezichthouders of inspecties. Tot zover zijn we het eens. Vervolgens wordt er echter in het wetsvoorstel gesteld dat het Huis de zaak gaat onderzoeken wanneer een bestaande toezichthouder of inspectie het vermoeden van een misstand niet naar behoren behandelt. Daarmee zijn wij het niet eens. Als een inspectie tekortschiet, behoort deze inspectie gecorrigeerd te worden. Dan moet je geen nieuwe instelling in het leven roepen die het werk overneemt. Dat leidt tot stapelen van toezicht. Immers, de inspectie moet de situatie beoordelen en grijpt al dan niet in. Vervolgens beoordeelt het Huis weer het werk van de inspectie. Bij een negatief oordeel grijpt het Huis in. Dat is toezicht op toezicht, en dat is niet effectief. Onze voorkeur gaat uit naar het bijsturen van zo'n inspectie, wellicht in samenspraak met het Huis. Daar zijn ook nog andere redenen voor. Inspecties hebben specifieke knowhow. Zij hebben vele en zware sancties en dwangmiddelen tot hun beschikking. Het Huis daarentegen kan alleen een aanbeveling doen.

Angstcultuur en mismanagement zijn tot dusver de lacunes gebleken in het werkterrein van alle 30 of 31 inspecties, toezichthouders en het Openbaar Ministerie. Mijn fractie gaat ervan uit dat inspecties heel goed zelf in deze leemte in de taken kunnen voorzien. De markttoezichthouders, autoriteiten en inspecties hebben zich uitgesproken tegen onderzoek door het Huis op hun werkterrein. Waarom houden de initiatiefnemers dan de mogelijkheid open dat het Huis zelf onderzoek doet naar een misstand?

Ik kom bij het tweede punt van kritiek, namelijk de geheimhouding van onderzoekinformatie. Mocht er onverhoopt toch onderzoek plaatsvinden door het Huis naar een vermoeden van een misstand, dan zegt het wetsvoorstel dat dit onderzoek wordt afgesloten met een rapport. Het rapport bevat een analyse van de misstand, de vaststelling van vermoedelijke oorzaken en aanbevelingen. Het rapport is openbaar. Onderzoekinformatie die niet in het rapport staat, is niet openbaar. Dit laatste roept bij mijn fractie vragen op.

Terecht staat in het wetsvoorstel dat het Huis artikel 10 van de WOB in acht moet nemen. Dat is wat op grond van de WOB ten hoogste geheim mag blijven. Meer geheimhouding staat de WOB niet toe. Tot zover stemmen het wetsvoorstel en de WOB overeen. In het wetsvoorstel staat echter ook dat het Huis wél meer geheim mag houden als men het onderzoekinformatie noemt. Wat onderzoekinformatie is, bepaalt het Huis. Het Huis kan zelf de grens trekken tussen conclusies enerzijds en onderzoekinformatie anderzijds. Door het rapport beperkt te houden en door tegelijkertijd veel gegevens tot onderzoekinformatie te bestempelen, kan meer geheim gehouden worden. Wettelijk mag het. Artikel 2 van de WOB geeft daartoe de ruimte. Maar is het ook wenselijk? Ja, zeggen de indieners, want openbaarheid mag geen belemmering zijn voor de klokkenluider om zich te melden. Mijn fractie ziet dat anders. Openbaarheid dient ook om lering te trekken uit de misstand. Als we de klokkenluider willen beschermen, moeten we niet de openbaarheid beperken, maar hebben we daarvoor de anonimiteit en het bejegeningsonderzoek. Daarin voorziet dit initiatief, zeker wanneer het aangevuld zou worden met juridische bijstand vanuit het Huis.

Ons uitgangspunt is dat onderzoek zelf niet openbaar is, omwille van een ongestoord en daardoor correct verloop van het onderzoek. Echter, na sluiting van een onderzoek behoren in onze optiek alle informatie en conclusies openbaar te zijn, op enkele WOB-uitzonderingen na. Die zijn te vinden in artikel 10. Thorbecke zei het al: niets werkt zo zuiverend als het licht der openbaarheid. Dus ook bij misstanden, voeg ik daaraan toe. Zo is ook de WOB ingericht: actieve openbaarheid, waarbij artikel 10 de uitzonderingen aangeeft.

Bij dit wetsvoorstel vindt de VVD-fractie openbaarheid van groot belang. Dat is namelijk van groot belang voor pers en publiek. Zij moeten weten waar zij aan toe zijn. Zij moeten de feiten kennen opdat wij daar allemaal lering uit kunnen trekken. Het is ook van belang voor de direct betrokkenen. Zij zullen zich moeten kunnen verweren. Daarbij is alle informatie nodig, niet slechts een deel. Iedereen moet kunnen nagaan of de onderliggende informatie de onderzoekconclusies kan dragen. Bij grote en belangrijke zaken is het bovendien niet onwaarschijnlijk dat allerlei geheime informatie toch ineens of stukje bij beetje naar buiten komt, met alle gevolgen van dien. Dit is misschien een wat banale reden, maar ik noem hem toch. Zou het niet de voorkeur verdienen om niet alleen het rapport openbaar te maken, maar ook de onderliggende onderzoekinformatie, uiteraard met inachtneming van artikel 10 van de WOB?

Ik kom op de rechtsmiddelen. De afdeling onderzoek neemt allerlei beslissingen, tijdens het onderzoek en bij het eindrapport. Zij stelt bijvoorbeeld de volgende vragen. Is de klokkenluider ontvankelijk? Is de melding van een misstand naar behoren behandeld, intern of door een toezichthouder? Kan een lopend onderzoek worden stopgezet? Wat neemt de afdeling in het eindrapport op en wat blijft erbuiten? Als wij het goed zien, staat tegen het merendeel van deze beslissingen geen beroep open. Wij horen graag van de indieners of dit klopt.

De Vereeniging Handelsrecht heeft haar vergadering in december 2015 geheel gewijd aan dit wetsvoorstel. Op zich is dat complimenteus, maar in hun preadviezen plaatsen mr. Matthijs Kuijpers en prof. Kortmann kritische noten bij het nagenoeg ontbreken van rechtsmiddelen. Als argument voor het uitsluiten van beroep noemen de indieners het vermijden van vertraging en van juridisering. Mijn fractie betwijfelt of dit argument het uitsluiten van beroep rechtvaardigt. Het eindrapport kan ernstige gevolgen hebben, met name voor de organisatie, zoals reputatieschade of aansprakelijkheidsacties. Toegang tot de rechter is een fundamenteel recht. Het Huis kan besluiten onderzoekinformatie buiten het eindrapport te houden. Die informatie is dan geheim. Dit kan de organisatie ernstig belemmeren in haar verweer tegen een negatief eindrapport.

Artikel 8, lid 3 van het wetsvoorstel zegt dat het rapport geen civiele of strafrechtelijke schuld of aansprakelijkheid vaststelt. Toch vallen er vele procedures te verwachten, waarbij men zich zal beroepen op alles wat in het rapport vermeld staat. Daardoor ontstaan dan toch weer vertraging en juridisering, iets wat de indieners juist wilden vermijden. Hoe beoordelen de indieners deze bezwaren? Valt het te hopen dat het Huis uitermate terughoudend zal zijn met zelf onderzoek doen, zodat de gesignaleerde kwesties met geheimhouding en het ontbreken van rechtsmiddelen zich niet zullen voordoen?

Tot slot wil ik wijzen op enkele slordigheden in de stukken. Soms staat in de memorie van antwoord een andere tekst dan in de wet zelf. Wij gaan ervan uit dat de wettekst geldt, maar dit kan verwarring scheppen. Soms staan er taalfouten in de wettekst. Transparency International Nederland heeft in de kantlijn van de wettekst vele opmerkingen gemaakt en voorbeelden van slordigheden gegeven. Wat gaan de indieners doen met deze opmerkingen? Of accepteren we een wettekst met taalfouten, hier in de zaal waar het Groot Dictee der Nederlandse taal wordt gegeven?

De VVD-fractie heeft sympathie voor de inzet van de initiatiefnemers, maar ten aanzien van de vormgeving is mijn fractie niet kritiekloos. Wij zijn benieuwd naar de antwoorden van de indieners.