Plenair Barth bij voortzetting behandeling Huis voor klokkenluiders



Verslag van de vergadering van 9 februari 2016 (2015/2016 nr. 19)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 18.18 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Barth i (PvdA):

Voorzitter. Ook ik dank de heer Van Raak en de minister voor de gegeven antwoorden. Dat betekent niet dat ik in tweede termijn geen vragen meer heb. De antwoorden werden, met name door de heer Van Raak, regelmatig uit een overduidelijk zeer warm hart gegeven, maar als we met wetgeving bezig zijn, is het ook belangrijk dat we ons hoofd erbij houden en er geen verschil kan ontstaan in interpretatie of duiding van de wet. Daar zijn wij met name in de Eerste Kamer altijd een beetje streng op, zeker bij initiatiefwetgeving, maar dat doen we uiteraard vanuit het grote belang van de interpretatie en de toepassing straks van de wet.

En dan kan ik toch niet anders dan vaststellen dat er rond de reikwijdte van de wet, en met name de vraag wie er nou beschermd worden door die wet, nog wat ruis bestaat. Die is in de eerste termijn niet helemaal weggenomen. We hebben het over de bescherming van klokkenluiders. Vervolgens wordt er in het wetsvoorstel zelf steeds gesproken over werknemers. In de memorie van antwoord geven de indieners aan: wij zullen de positie van vrijwilligers, stagiaires en zzp'ers moeten meenemen in de evaluatie, want die hebben we nu niet geregeld. Vervolgens wordt nu in het debat weer gezegd dat ze er wel onder vallen. Ik zou het dus goed vinden als de indieners en de minister dit in de tweede termijn nog even heel scherp op een rijtje zetten, zodat heel helder is wie er door dit wetsvoorstel beschermd worden en wie niet. Want de minister gaf zonet aan dat het benadelingsverbod voor vrijwilligers eigenlijk niet kan gelden op deze manier. Dat benadelingsverbod is voor onze fractie een belangrijke meerwaarde van het wetsvoorstel, maar ik heb in de eerste termijn van de indieners en de minister niet helemaal scherp gekregen wat de meerwaarde is van het benadelingsverbod ten opzichte van de huidige plicht tot goed werkgeverschap die al is opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. De minister zei zonet alleen: ja, het is meer. Maar dat is echt te makkelijk. Een goed werkgever mag zijn werknemer niet benadelen als die een melding doet die het algemeen belang bevordert, namelijk het wegnemen van een misstand. Je zou dus kunnen zeggen dat het benadelingsverbod al een integraal onderdeel is van het moeten zijn van een goed werkgever. Ik heb om jurisprudentie gevraagd: waar hebben er dan zaken gespeeld waarin dat benadelingsverbod tot een andere uitkomst zou leiden van een rechtszaak tegen werknemers dan zonder dit wetsvoorstel? Ik daag de minister en de indieners dus graag uit om aan te geven wat het benadelingsverbod oplevert boven op de plicht tot goed werkgeverschap. Het lijkt me namelijk arbeidsjuridisch gesproken, als de wet straks moet worden toegepast en er ontslagzaken spelen, heel belangrijk dat wij in de interpretatie en de historie van de wet iets meer te melden hebben aan de rechter dan alleen: het is nou eenmaal meer dan het zijn van een goed werkgever.

Ten slotte. De heer Van Raak blijft buitengewoon hardnekkig in het niet beantwoorden van onze vraag waarom hij niet bereid is om de kosten van een onderzoek door te berekenen aan instanties waarvan is aangetoond dat zij inderdaad een misstand hebben laten voortduren. Wij zijn ervan overtuigd dat dit meerwaarde kan hebben en wij horen graag wat daartegen de bezwaren zijn.