Verslag van de vergadering van 1 maart 2016 (2015/2016 nr. 21)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 15.21 uur
De heer Kops i (PVV):
Voorzitter. Kwaliteit, daar gaat het om, kwalitatief goed onderwijs. Daar is in de Tweede Kamer al veel over gesproken, ook over de definitie van kwaliteit. In de Tweede Kamer werd al snel geconcludeerd dat een eenduidige definitie van onderwijskwaliteit eigenlijk niet goed mogelijk is. Er worden wel minimumkwaliteitseisen aan het onderwijs gesteld. Dat zijn de zogenaamde deugdelijkheidseisen. De initiatiefnemer, de heer Bisschop, heeft die de ruggengraat van de onderwijskwaliteit genoemd, de kern van kwalitatief goed onderwijs.
Wat die kwaliteit allemaal kan inhouden, kan sterk uiteenlopen. Het is maar net wat ouders en kinderen belangrijk vinden en hoe scholen daar vervolgens invulling aan geven. Wetend dat de discussie over onderwijskwaliteit en de definitie daarvan een eindeloze is — we spreken hier over wetten — vraag ik me af of het wel zo verstandig is om de kwaliteitsaspecten overboord te gooien. Hoe reageren de initiatiefnemers op de stelling dat het begrip onderwijskwaliteit daardoor nóg minder concreet wordt en nóg minder goed te vatten is? Het staat immers buiten kijf dat wij met zijn allen goed onderwijs nastreven. Wordt de onderwijsinspectie geen handvatten afgepakt om in te grijpen wanneer dat noodzakelijk is? Graag een reactie.
De eerste algemene indruk van mijn fractie is dat het onderwijstoezicht wordt verduidelijkt, maar ook wordt afgezwakt. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de voorgestelde wijzigingen op de Wet op het onderwijstoezicht. Zo wordt in artikel 4 van de wet met de voorgestelde wijzigingen niet meer klip-en-klaar gesproken over onderwijstoezicht en het uitoefenen van toezicht, maar over het verrichten van haar taken door de inspectie. Waarom deze afzwakking? Wat is er mis met toezicht, want dat wordt althans geïmpliceerd? Wat is er überhaupt mis met de term toezicht?
Artikel 6a van de Wet op het onderwijstoezicht is ook opvallend, vooral de wijziging daarvan. In het eerste lid wordt, althans momenteel, gesproken over de onderwijsinspectie als aanspreekpunt voor personen die van oordeel zijn dat de kwaliteit van het onderwijs tekortschiet. De initiatiefnemers willen dit lid zodanig wijzigen dat de inspectie slechts nog aanspreekpunt wordt voor personen die van oordeel zijn dat de school tekortschiet in de naleving van wettelijke voorschriften. Betreft het hier personen die mogelijk ook een soort klokkenluidersfunctie kunnen vervullen? Hoe dan ook, waarom wordt deze personen de mogelijkheid ontnomen om een kwaliteitsoordeel aan de onderwijsinspectie te melden? Zoals gezegd, is kwaliteit geen neutraal begrip en kan hier op elke afzonderlijke school een individuele invulling aan worden gegeven. Is het dan niet belangrijk om juist hier oog voor te hebben? Waarom dan het begrip kwaliteit overboord gooien, wetend dat de individuele invulling hiervan een school heeft gemaakt wat die is?
Volgens artikel 11 eerste lid van de Wet op het onderwijstoezicht geeft de inspectie momenteel een oordeel over de onderwijskwaliteit én over de naleving van wettelijke voorschriften. Na wetswijziging zal de inspectie slechts nog oordelen over de naleving van wettelijke voorschriften en zal zij haar bevindingen met betrekking tot de onderwijskwaliteit slechts kenbaar maken. Klopt dit? Klopt het dat deze bevindingen dan zonder consequenties kunnen blijven? Slechts het voldoen aan wettelijke voorschriften maakt van een school nog geen goede school met kwalitatief goed onderwijs. Zijn de initiatiefnemers het hiermee eens? Kunnen zij dan nog eens verduidelijken welke positieve effecten van dit wetsvoorstel zullen uitgaan en welke positieve effecten het wetsvoorstel zal hebben op de onderwijskwaliteit?
Dan een praktijkvoorbeeldje. In 2010 heeft het Islamitisch College Amsterdam zijn deuren moeten sluiten. De subsidiekraan werd dichtgedraaid. Prima, vindt de PVV. Dat zou bij alle islamitische scholen moeten gebeuren, maar dat terzijde. De school had al drie jaar te weinig leerlingen. Ook waren de resultaten — met andere woorden: de kwaliteit van het onderwijs — zwaar onder de maat. Bovendien werden de leerlingen met de liniaal geslagen. Welke gevolgen hebben het schrappen van de kwaliteitseisen voor een dergelijke situatie? Wanneer hun wetvoorstel reeds in 2010 in werking zou zijn getreden, had dat dan de beoordeling van het Islamitisch College Amsterdam beïnvloed? Was het dan ook tot sluiting gekomen? Immers, met dit wetsvoorstel zouden kwalitatieve aspecten zoals de effectiviteit van het didactisch handelen buiten beschouwing zijn gelaten. Klopt dat? Zijn de initiatiefnemers dan van mening dat het slaan van leerlingen als "didactisch handelen" geen rol meer mag spelen? Dat kan toch niet zo zijn?
Het zal niet verbazen dat dit voor de PVV belangrijke vragen zijn. Voor het geval de initiatiefnemers zo meteen zeggen dat hypothetische vragen niet worden beantwoord, zal ik de casus van het Islamitisch College Amsterdam even actualiseren. Wat is namelijk het geval? De Stichting Islamitisch Onderwijs wil een nieuwe islamitische school in Amsterdam. Het gemeentelijk bestuur van de stad verzet zich daar al drie jaar tegen. Dat is uiteraard begrijpelijk, maar ook dit even terzijde. In oktober vorig jaar heeft de Raad van State echter besloten dat Amsterdam de islamitische school moet gaan huisvesten. De gemeente heeft nu de hoop gevestigd op het ministerie en heeft de staatssecretaris van Onderwijs verzocht om de komst van de school te blokkeren. En hoe wil Amsterdam de komst van die school blokkeren? Op basis van kwaliteitsaspecten. De gemeente Amsterdam wil dat de onderwijsinspectie de kwaliteit beoordeelt nog voordat de school opengaat. Hoe kijkt de staatssecretaris naar deze casus, in het kader van het voorliggende wetsvoorstel? Hoe kijkt hij naar deze casus, wetende dat er kwaliteitsaspecten zullen worden geschrapt? Welke veranderingen of invloeden uitgaande van het wetsvoorstel ziet hij? Feit is dat islamitisch onderwijs de integratie tegenwerkt. Is dat dan in strijd met de deugdelijkheidseisen of met kwaliteitsaspecten, zo luidt mijn concrete vraag.
Zoals mijn collega in de Tweede Kamer al heeft betoogd, moeten kwalitatieve aspecten centraal staan in het onderwijs. Alleen het afvinken van een lijstje met deugdelijkheidseisen is niet voldoende en maakt van een school dan ook zeker niet per definitie een goede school. Tot slot verzoek ik daarom de initiatiefnemers om nut en noodzaak van dit wetsvoorstel nog even te verduidelijken.
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Kops.
Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Ik zie dat dit niet het geval is
De beraadslaging wordt geschorst.