Plenair De Graaf bij voortzetting behandeling Huis voor klokkenluiders



Verslag van de vergadering van 1 maart 2016 (2015/2016 nr. 21)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.58 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer De Graaf i (D66):

Voorzitter. Ik zou bijna de initiatiefnemers en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een opgewekt welkom willen toevoegen, maar ik besef dat zij deze derde termijn met meer gemengde gevoelens bezien dan ikzelf, dus dat laat ik dan maar achterwege. Wel is het prettig dat zij bereid zijn om dit debat met ons voort te zetten.

Het debat over het wetsvoorstel en de novelle met betrekking tot het Huis voor klokkenluiders sloten wij drie weken geleden af met de toezegging van de initiatiefnemers om op een enkel aangelegen punt nog een nader standpunt aan de Kamer te sturen. Dat ging in het bijzonder om een mogelijk verbod om anderen dan werknemers met een dienstbetrekking of arbeidscontract die de klok luiden te benadelen in hun arbeidsrelatie tot de werk- of opdrachtgever. Het betreft dan zelfstandige opdrachtnemers, stagiairs en vrijwilligers.

In hun brief van 12 februari gaven de initiatiefnemers een overzicht van de bestaande civielrechtelijke mogelijkheden voor zzp'ers om op te komen tegen benadeling. Zij gaven alleen geen antwoord op de vraag waarom er, in aansluiting op het benadelingsverbod voor werknemers met een arbeidscontract, geen generieke bescherming tegen benadeling voor andere klokkenluiders in de wet kan worden opgenomen. In combinatie met de specifieke bepalingen die de initiatiefnemers noemden, geeft zo'n generieke bepaling precies die extra bescherming aan zzp'ers, stagiairs en vrijwilligers die ook zij verdienen, en niet alleen ambtenaren en arbeidscontractanten.

Minister Plasterk deed ook nog een duit in het zakje, bij brief van 15 februari. De minister stelde dat een expliciet verbod op benadeling van deze groepen geen al dan niet simpele reparatie van de voorliggende wet kan zijn, omdat het benadelingsverbod in de systematiek van de initiatiefnemers gekoppeld is aan werknemersrechten waarvoor een wettelijke grondslag bestaat. Dat laatste is zo, maar dat sluit een al dan niet simpele reparatie natuurlijk niet uit. Het Adviespunt Klokkenluiders heeft ons op 10 februari nog gewezen op een eerder aan de Tweede Kamer gedane suggestie om in de wet een bepaling op te nemen, waarin de werkgever expliciet wordt verboden om degenen die anders dan uit dienstbetrekking arbeid verrichten of hebben verricht te benadelen in verband met het te goeder trouw en naar behoren melden van een misstand, als bedoeld in artikel 1 onder d van de wet.

Dat is een concrete mogelijkheid waar in het debat en in de brieven aan voorbij is gegaan. Ik wijs ook op de heldere vraag die drie weken geleden werd gesteld door mevrouw Barth, die vandaag helaas wegens ziekte afwezig is. Zij vroeg waarom in de wet niet voor het begrip "klokkenluider" is gekozen in plaats van uit te gaan van het begrip "werknemer".

Kortom, er is onvoldoende helderheid geschapen in het debat en de aansluitende brieven van de initiatiefnemers en de minister. Daarom is deze derde termijn aangevraagd. Een deel van deze Kamer, naar ik hoop een meerderheid, wil die duidelijkheid toch scheppen door een uitspraak te doen over de wenselijkheid van een regeling na aanvaarding en inwerkingtreding van deze wet. Ik heb van harte de motie, die collega Bikker van de ChristenUnie straks zal indienen, medeondertekend.

Een tweede punt dat nog niet tot duidelijkheid leidde, betreft de scheiding tussen het onderzoeksbelang en het strafvorderlijk stelsel. Over de systematiek die de initiatiefnemers hebben gekozen, bestaat bij meerdere fracties de nodige aarzeling. Die aarzeling is er overigens ook bij de adviseur van de initiatiefnemers die nu niet aanwezig is, maar de vorige keer wel. Hij heeft op dit punt krachtig afstand van hen genomen. Ik nodig de initiatiefnemers graag uit om nog even te reageren op die krachtige beweging van de heer Van Vollenhoven. Ik neem aan dat mevrouw Bikker, die ook hierover een mede door mij ondersteunde motie in voorbereiding heeft, dit nader zal toelichten.

Met inachtneming van deze twee punten kan mijn fractie instemmen met het initiatiefvoorstel. Wij zullen dan ook voor stemmen. Waarom dat in een hoofdelijke stemming moet, ontgaat ons overigens volledig.