Plenair Ester bij behandeling Opzegging Algemeen Verdrag met Marokko inzake sociale zekerheid



Verslag van de vergadering van 16 februari 2016 (2015/2016 nr. 20)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 13.56 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ester i (ChristenUnie):

Voorzitter. De Eerste Kamer nam bijna vier jaar geleden de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid aan. De ChristenUnie-fractie heeft deze wet gesteund. Zoals bekend houdt het woonlandbeginsel in dat de hoogte van een uitkering voor landen buiten de Europese Unie wordt afgestemd op het kostenniveau van het land waar de belanghebbende of het kind woont. Dat leek en lijkt ons alleszins redelijk en acceptabel. Onze argumenten daarvoor zal ik hier niet herhalen, want we zijn dit stadium in het debat gepasseerd. De toepassing van de Wet woonlandbeginsel impliceerde de aanpassing van allerlei bilaterale socialezekerheidsverdragen. Ons hoogste rechtscollege constateerde daarbij dat de wet strijdig was met het verdrag met Marokko. Onderhandelingen met Marokko, die maar liefst vijf jaar in beslag namen, leidden evenwel niet tot het gewenste resultaat. Het overleg werd afgebroken. In het licht daarvan verzocht de Tweede Kamer de regering bij monde van de aangenomen motie-Schut-Welkzijn/Dijkgraaf om een wetsvoorstel in te dienen om het verdrag met Marokko op te zeggen. De ChristenUnie-fractie in de Tweede Kamer steunde deze motie. Dit wetsvoorstel, aangenomen door de Tweede Kamer, ligt hier vandaag voor.

Het eenzijdig opzeggen van een bilateraal verdrag is geen geringe kwestie. Een verdrag zeg je niet zomaar op, zeker niet met een land waarmee zo vele landgenoten zich verbonden weten. Het gaat daarbij om gevoelige materie. Mijn fractie betreurt dan ook dat het zo ver heeft moeten komen. Een akkoord leek immers binnen bereik, zoals de minister in zijn brieven van 29 september en 23 november jl. nog aangaf. Een luttel aantal weken later spatte de droom evenwel uiteen omdat Marokko plots de aanvullende eis stelde dat de export van socialezekerheidsuitkeringen moest worden uitgebreid naar de Westelijke Sahara. Nederland kon terecht niet aan deze eis voldoen, omdat dit gebied volgens internationaal recht niet tot het grondgebied van Marokko behoort en Marokko dus ook niet de bevoegdheid heeft om namens de Westelijke Sahara verdragsverplichtingen aan te gaan. Het gaat de facto om bezet gebied. Het is dus een onacceptabele eis, mede gezien de uitspraken van de Verenigde Naties en het Internationaal Gerechtshof over de Westelijke Sahara. Bovendien werd deze eis ingebracht op een moment dat er een akkoord in het verschiet lag. Ik begrijp uit de uitlatingen van de minister in de Tweede Kamer dat zelfs de handtekeningen al waren gezet. Mijn fractie kan dan ook navoelen dat Nederland de onderhandelingen over dit dossier beëindigde en de weg effende naar opzegging van het bilaterale verdrag met Marokko.

Voor mijn fractie is het bij de weging van het voorliggende opzeggingsvoorstel cruciaal om te weten of het proces in de aanloop daarvan naar behoren is verlopen. Heeft de regering werkelijk alles gedaan om de onderhandelingen met de Marokkaanse regering tot een succes te maken? Voor het antwoord op die vraag verzocht de ChristenUnie-fractie de regering in de schriftelijke vragenronde om een korte reconstructie van met name de laatste fase van het onderhandelingsproces, waarin het breekpunt rondom de Westelijke Sahara onverwacht aan Marokkaanse zijde opdook. Indien we deze reconstructie voegen bij het overzicht van het onderhandelingsproces, dat is opgenomen in de nota naar aanleiding van het verslag van 8 mei 2015, de brief van de minister aan de Kamer van 15 december jl. en het verslag van het schriftelijke overleg van 13 januari jl., dan komt mijn fractie tot de conclusie dat Nederland die onderhandelingen correct heeft gevoerd. Uit die reconstructie kan voorts worden afgeleid dat Nederland — ik citeer — "verzachtende maatregelen en langere overgangstermijnen" heeft geboden. Kan de minister deze maatregelen en overgangstermijnen nader duiden?

Bij dit alles ligt de vraag voor of de regering niet eerder signalen had ontvangen dat Marokko de kaart van de Westelijke Sahara zou spelen. Was het inderdaad een donderslag bij heldere hemel? Hoe heeft Marokko het zo ver kunnen laten komen? Ook dat land heeft geen baat bij opzegging van het verdrag. Kan de minister hierop ingaan? De regering zag zich genoodzaakt, de onderhandelingen te staken. Impliceert dit dat er geen enkele rek zat in de opstelling van Marokkaanse zijde en dat er sprake was van een eindbod? Heeft de regering nog alternatieven overwogen? Ook hierop krijg ik graag een reactie van de minister.

Mijn fractie is bezorgd over de verdere gang van zaken. Is de minister nu nog met zijn Marokkaanse collega over de verdragsopzegging in gesprek, wellicht via diplomatieke of informele kanalen, of is er sprake van een algehele communicatiestilstand in dit dossier, over en weer? Ziet de minister nog mogelijkheden of ligt het eindspel achter ons? Wordt de periode tussen nu en de uiterlijke opzeggingsdatum van 1 juli a.s. nog op enigerlei wijze benut? Die datum is mede ingegeven door de mogelijkheid van een raadgevend referendum. Mijn fractie moet van het hart dat het ideeëngoed van het referendum nu wel op geheel eigen wijze het wetgevingstraject gaat bepalen. Mevrouw Oomen ging hierop ook al even kort in. De reikwijdte van de beoordeling van dit wetsvoorstel gaat verder dan alleen de kwestie van de Westelijke Sahara. Wij moeten ook de geopolitieke dimensie meewegen, dus de gevolgen van de opzegging van het verdrag voor onze samenwerking met Marokko op andere gebieden. Ik noem bijvoorbeeld de controle op fraude met andere socialezekerheidsuitkeringen, de handelsrelaties, de economische en ontwikkelingssamenwerking, de vluchtelingenpolitiek en de bestrijding van internationaal terrorisme. Dat maakt de zaak er niet eenvoudiger op en plaatst ons voor dilemma's. Kan de minister de ChristenUnie-fractie schetsen hoe het kabinet deze finale afweging heeft gemaakt en vooral wat daarbij het zwaarste woog? Hoe viel de risicoanalyse uit? Wat denkt de minister te doen aan damage control inzake onze banden met Marokko?

In deze fase gaat het bovenal om de wijze waarop we in dit dossier omgaan met onze eigen Marokkaanse gemeenschap. Mijn fractie hecht er zeer aan dat, mocht dit wetsvoorstel worden aangenomen, de regering helder met onze Marokkaanse landgenoten communiceert over de effecten van het voorstel op de kinderbijslag, het kindgebonden budget en de zorgkosten. Kan de minister mijn fractie toezeggen dat er een serieus voorlichtingstraject wordt opgezet richting de Marokkaanse gemeenschap? Kan hij toezeggen dat het gesprek wordt aangegaan? De onzekerheid is groot, zo blijkt. Goede communicatie en voorlichting zijn dus geboden. Deze toezegging is voor mijn fractie van belang voor haar finale oordeel over dit wetsvoorstel.

Ter afsluiting heb ik nog een vraag over het associatiebesluit tussen de Europese Unie en Marokko, een besluit dat nadrukkelijk aan de orde is. Verwacht de minister dat de Europese Commissie dit besluit nog dit jaar aan de Raad voorlegt? Heeft hij meegekregen of de Westelijke Sahara ook in deze besprekingen met Marokko een rol speelde?

Voor mijn fractie gaat de vraag echter nog een stap verder. Stel dat het associatiebesluit wordt bekrachtigd. Overrulet dit dan het voorliggende wetsvoorstel, mocht dit vanavond door dit huis gesteund worden? Indien het antwoord positief is, wat impliceert dat dan voor onze nationale zelfregie op het terrein van de sociale zekerheid, ook waar het gaat om dit parlementair debat vandaag over het opzeggen door Nederland van het bilateraal verdrag met Marokko?

Mijn fractie ziet uit naar de antwoorden van de minister.

De voorzitter:

Voordat ik het woord geef aan de heer Van de Ven, bericht ik u dat ik het voorzitterschap van deze vergadering nu overdraag aan de heer Kox in verband met mijn vertrek naar Brussel vanwege de parlementaire EU-vergadering die daar morgen plaatsvindt, en vandaag overigens ook.

Voorzitter: Kox