Plenair Beuving bij behandeling Aanvulling spreekrecht slachtoffers



Verslag van de vergadering van 5 april 2016 (2015/2016 nr. 26)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.05 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Beuving i (PvdA):

Voorzitter. Dit wetsvoorstel regelt dat het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden wordt uitgebreid doordat de bestaande beperking dat slachtoffers zich uitsluitend mogen uitlaten over de gevolgen die het strafbare feit bij hen teweeg heeft gebracht, zal worden opgeheven. Het wetsvoorstel regelt voorts een uitbreiding van het Schadefonds Geweldsmisdrijven voor nabestaanden van slachtoffers van ernstige verkeersovertredingen en voor nabestaanden van slachtoffers van het commune misdrijf dood door schuld. Het toekennen van een zodanige uitkering is thans nog niet mogelijk omdat het schadefonds slechts mag uitkeren voor opzettelijk begane misdrijven. De PvdA-fractie is ingenomen met de voorgestelde uitbreiding van het schadefonds en heeft over dat deel van het voorstel geen opmerkingen of vragen. Dat betekent dat ik me in het navolgende geheel zal richten op de voorgestelde uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden.

In het huidige artikel 51e van het Wetboek van Strafvordering is het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden beperkt tot de gevolgen die het strafbare feit bij hen teweeg heeft gebracht. Slachtoffers en nabestaanden mogen bijvoorbeeld niet over de door hen gewenste strafmaat spreken en ook niet over de wijze waarop het vooronderzoek is gevoerd en het bewijs is verzameld. Dit wetsvoorstel strekt ertoe deze belemmeringen in het spreekrecht op te heffen. In het voorgestelde artikel 51e wordt bepaald dat het slachtoffer of de nabestaande op de terechtzitting een verklaring kan afleggen. De thans bestaande beperking van het spreekrecht tot de gevolgen die het strafbare feit bij hen teweeg heeft gebracht, komt in het voorstel te vervallen.

In de bestaande praktijk grijpen rechters doorgaans niet in als het slachtoffer of de nabestaande zich toch uitlaat over de strafmaat of de toedracht van het misdrijf. Een minderheid van de rechters houdt echter vast aan strikte handhaving van de beperking van het spreekrecht tot de gevolgen die het strafbare feit bij slachtoffer of nabestaande teweeg heeft gebracht. Het voorliggende wetsvoorstel heeft tot doel een einde te maken aan die ongelijkheid en geeft alle slachtoffers en nabestaanden van de in artikel 51e genoemde misdrijven hetzelfde ruime spreekrecht.

Dat deze uitbreiding van het spreekrecht in een behoefte voorziet, blijkt uit het evaluatieonderzoek uit 2010 van het bestaande, beperkte spreekrecht. Een gedeelte van de slachtoffers voelde zich belemmerd; hun tevredenheid was hoger geweest als ze zich hadden kunnen uiten over bijvoorbeeld de straf. Sommige slachtoffers hebben daarom zelfs bij voorbaat afgezien van het uitoefenen van hun spreekrecht. Ook Slachtofferhulp Nederland heeft onlangs nog deze Kamer laten weten van mening te zijn dat als men een slachtoffer serieus wil nemen, het niet past hem van tevoren beperkingen op te leggen betreffende datgene waarover hij mag spreken.

Het voordeel van het wetsvoorstel is dus dat het slachtoffer serieus wordt genomen en dat het slachtoffer niet meer in onzekerheid verkeert of de rechter ter zitting hem onbelemmerd spreekrecht zal toestaan. De PvdA-fractie heeft echter ook oog voor de mogelijke schaduwzijde van het voorgestelde onbelemmerde spreekrecht …

Mevrouw Strik i (GroenLinks):

Mevrouw Beuving geeft aan dat het in de praktijk verschillend wordt toegepast. Het voordeel van het wetsvoorstel zou zijn dat het van tevoren duidelijk is dat het voor iedereen onbeperkt is. Zou er ook niet andersom kunnen worden geredeneerd? Het huidige spreekrecht is beperkt. Stel dat mensen daarover van tevoren beter worden voorgelicht. Stel dat rechters duidelijk te kennen wordt gegeven dat het een beperkt spreekrecht is en waarom dat het geval is. Als je dat goed uitlegt aan de mensen, is dat toch evengoed een oplossing?

Mevrouw Beuving (PvdA):

De huidige wet zit zo in elkaar dat het een beperkt spreekrecht is. Daar weten de rechters ongetwijfeld allemaal van. Toch kiest een groot deel van de rechters ervoor om niet in te grijpen als het slachtoffer over de grenzen van het spreekrecht gaat. Ik denk dat het niet zomaar is dat rechters op dat moment niet ingrijpen. Wellicht doet hij dat niet omdat het nogal wat is voor het slachtoffer die vertelt wat er gebeurd is en wat de gevolgen zijn die het misdrijf voor hem teweeg heeft gebracht. De rechter zal er wat verder in gaan dan de wet toestaat, omdat het nogal wat is om dat allemaal te vertellen. Ik vul het ook maar in, hoor. Het lijkt mij echter dat het nogal wat is om het slachtoffer het woord te ontnemen of te zeggen dat hij over bepaalde zaken niets mag zeggen. Wat mij ook opviel is het volgende. Volgens mij kwam het aan de orde in de evaluatie uit 2010 die ik zojuist noemde. Er zijn slachtoffers die bij voorbaat al zeggen dat ze niet eens het woord willen voeren als ze over bepaalde zaken niets mogen zeggen. Er zijn echter ook slachtoffers die wel het woord willen voeren. De onderzoekers van de evaluatie zeggen dat het opvallend is dat men vaak over de grenzen heen gaat, terwijl men denkt dat men binnen de grenzen blijft. Het gebeurt dus ongemerkt. In het vertellen over de gevolgen van het misdrijf komt kennelijk meer aan de orde dan wat men zich realiseert. Ik kan me heel goed voorstellen dat rechters het misschien nog de moeilijkste taak vinden om die grens te bewaken en het slachtoffer een halt toe te roepen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik neem aan dat mevrouw Beuving ook nog ingaat op de andere kant. Als het spreekrecht onbelemmerd wordt, leidt dat ook tot dilemma's voor de strafrechter. Daar komt mevrouw Beuving vast nog op in haar betoog.

Mevrouw Beuving (PvdA):

Ik was begonnen met het uitspreken van die zin. Inderdaad, zoals mevrouw Strik veronderstelt, heeft de PvdA-fractie ook oog voor de mogelijke schaduwzijde van het voorgestelde onbelemmerde spreekrecht voor het slachtoffer. Dat is namelijk het risico dat de onschuldpresumptie onder druk komt te staan. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat de verruiming van het spreekrecht van het slachtoffer niet ten koste gaat van de onschuldpresumptie? Hoe gaat de minister waarborgen dat de balans in het systeem blijft?

De heer Engels i (D66):

Dit is een heel interessant punt. Ik begrijp de achtergrond van de vragen. Wat mij intrigeert, is wat mevrouw Beuving precies aan de minister vraagt. Ze vraagt hem om ervoor te zorgen dat de onschuldpresumptie in stand blijft. Dat is een heel belangrijk onderdeel van dit debat. Maar is dat wel de goede vraag aan de goede functionaris? Hoe zou de minister daarvoor kunnen zorgen, volgens mevrouw Beuving?

Mevrouw Beuving (PvdA):

Ik ga niet mijn eigen vragen beantwoorden. Ik wil het juist van de minister horen. Als de heer Engels mij vraagt of ik de vraag stel aan de juiste functionaris, wil ik graag de sluier een beetje opgelicht hebben. Aan welke functionaris denkt de heer Engels dat ik de vraag moet stellen?

De heer Engels (D66):

Ik kan me voorstellen dat mevrouw Beuving bezorgd is over de positie van de rechter. Dat kwam in haar vorige blokje ook al ter sprake en dat is een heel belangrijk punt. Is het niet in de eerste plaats aan de rechter om te bepalen of hij de onschuldpresumptie kan waarborgen, gelet op zijn taak als onafhankelijke rechter? En moet de vraag niet in de tweede plaats aan ons als wetgever gesteld worden? Wij moeten geen wetgeving aannemen die het voor de rechter wellicht heel moeilijk maakt om de onschuldpresumptie op een goede manier te bewaken. Op die gedachte werd ik gebracht doordat mevrouw Beuving de vraag bij uitstek stelt aan een vertegenwoordiger van de uitvoerende macht. Dat was de achtergrond van mijn vraag.

Mevrouw Beuving (PvdA):

Zoals ik al aan mevrouw Strik heb geantwoord naar aanleiding van haar interruptie, houd ik er rekening mee dat de huidige wetgeving wellicht een heel moeilijke opdracht geeft aan de rechter. De indicaties daarvoor zie ik in het feit dat de meeste rechters zich niet strikt houden aan de begrenzing van het spreekrecht op het moment dat het slachtoffer eroverheen gaat. Ik houd er rekening mee dat de huidige wetgeving wel eens een heel lastige kan zijn voor de rechter. Tegelijkertijd wil ik niet de ogen sluiten voor de vraag of dit niet te veel druk legt op de onschuldpresumptie. Mijn fractie heeft daar zeker oog voor. Volgens mij is de minister wat dat betreft niet de verkeerde speler in het toneelstuk. Integendeel: hij is systeemverantwoordelijke. De vraag hoe de balans in het systeem blijft, moet ik dus stellen aan de minister. Als de minister daarbij misschien ook aandacht wil besteden aan de rol van de rechter op de zitting, ben ik geïnteresseerd, maar ik wil vooral van hem horen hoe hij als systeemverantwoordelijke aankijkt tegen deze vraag van mijn fractie. Vandaar dat ik dit stukje van mijn betoog afsloot met de vraag hoe de minister gaat waarborgen dat de balans in het systeem blijft.

In het voorbereidend onderzoek is aan de orde gekomen dat als een slachtoffer tijdens het uitoefenen van zijn spreekrecht een voor de verdachte belastende verklaring aflegt, hij serieus rekening moet houden met beëdiging als getuige en vervolgens met ondervraging door de verdediging. De minister heeft er in de memorie van antwoord, in reactie op vragen van de D66-fractie, terecht op gewezen dat een slachtoffer dat zich onder de geldende wetgeving niet aan de grenzen van het spreekrecht houdt, nu reeds als getuige kan worden gehoord. Hij heeft daar echter aan toegevoegd: "De verdediging zal een verzoek daartoe in de huidige omstandigheden evenwel minder snel doen, omdat het risico bestaat dat de verdachte een minder gunstige indruk zal maken als hij tegen het slachtoffer ingaat. De consequentie van een terughoudende opstelling is de zekerheid dat de verklaring van het slachtoffer niet bruikbaar is als bewijs. De verdediging zal zich dus meer dan nu moeten afvragen welke voor- en nadelen zijn verbonden aan het in twijfel trekken van de verklaring van het slachtoffer en wat de gevolgen zijn van een dergelijke proceshouding". In deze passage lijkt de minister ervan uit te gaan dat er in dit opzicht een verschil is tussen de bestaande gang van zaken en die volgens het wetsvoorstel, een verschil dat de PvdA-fractie vooralsnog niet ziet. Daarom vragen wij de minister dit nader toe te lichten.

Hoe het voorgaande ook zij, evident is dat de voorbereiding van het slachtoffer op de uitoefening van het spreekrecht en de mogelijke gevolgen daarvan ter zitting, van groot belang is. Ook is belangrijk dat het slachtoffer adequaat wordt voorbereid op de wijze van totstandkoming van strafeis en strafmaat, zodat hij daarvan reële verwachtingen heeft. Voorkomen moet namelijk worden dat het leed van het slachtoffer verergert door het strafproces, de zogenaamde secundaire victimisatie. Slachtofferhulp Nederland schrijft dat zijzelf, maar ook de gespecialiseerde slachtofferadvocatuur alsmede het Openbaar Ministerie slachtoffers kunnen voorzien van goede informatie met betrekking tot de uitoefening van het spreekrecht. Graag vernemen wij van de minister hoe de rolverdeling tussen deze instanties er in de praktijk zal uitzien. Voorts vraag ik de minister waarop hij zijn in de memorie van antwoord geformuleerde verwachting baseert dat Slachtofferhulp Nederland en het Openbaar Ministerie de toename van het werk met de huidige capaciteit zullen aankunnen. Wij wachten de antwoorden van de minister op onze vragen met belangstelling af.