Plenair Van Boxtel bij behandeling Innovatie



Verslag van de vergadering van 18 maart 2014 (2013/2014 nr. 23)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.27 uur


De heer Van Boxtel i (D66):

Voorzitter. Mijn fractie is verheugd dat wij vandaag met het kabinet over het innovatiebeleid kunnen debatteren. Innovatie, een beetje een vervreemdend woord voor degene die er niet de gehele dag mee bezig is, gaat gewoon over ontwikkeling, aanpassing, vernieuwing en vooruitgang. Dat hebben we echt nodig. Ik zeg dat omdat D66 niet alleen de partij van de staatsrechtelijke vernieuwing is, of alleen maar van investeren in onderwijs, maar ook omdat wij voortdurend de noodzaak voelen om politieke, economische en maatschappelijke heilige huisjes aan te pakken om vooruitgang, welvaart en welzijn voor onze burgers te waarborgen. Wij zijn benieuwd naar de toekomst en wij tekenen die toekomst graag mee uit. We doen dat vanuit een verantwoordelijkheidsbesef dat verder reikt dan soms vier jaar.

Nederland heeft in zijn geschiedenis grote bloeiperiodes gekend. Ik noem de Gouden Eeuw met als kenmerken grootscheepse buitenlandse handel, een open samenleving en een grote culturele dadendrang. Ook na de Tweede Wereldoorlog kende ons land tijdens de wederopbouw en in de jaren zestig en zeventig een grote economische en maatschappelijke ontwikkeling. Voorspoed, groeiende werkgelegenheid, emancipatie en ja, ook soms wat oplopend onbehagen her en der. De mondiale economische verhoudingen zijn in de afgelopen 50 jaar drastisch veranderd. De Aziatische Tijgers zijn opgekomen en de BRIC-landen hebben zich in een stevig tempo ontwikkeld. En zelfs sommige landen in Afrika — dat hadden we 40 jaar geleden niet kunnen bedenken — ontwikkelen zich door "leap frogging" en buitenlandse investeringen, vooral Chinese, weg van armoede en onderontwikkeling. Willen wij wereldwijd blijvend kunnen concurreren met buitenlandse markten, moeten wij steeds sneller innoveren, vernieuwen en aanpassen. De industriële revolutie heeft geleid tot nieuwe uitvindingen en het westen economische voorspoed gebracht. De internetrevolutie in de jaren negentig en het eerste decennium van deze eeuw heeft bijgedragen aan een snelle maatschappelijke en economische verandering. Nog geen tien jaar geleden hadden we nog nooit van Twitter gehoord, konden we geen apps op een telefoon downloaden en had Facebook maar net het licht gezien. Mensen als Bill Gates en Steve Jobs zullen de geschiedenis ingaan als de mensen die ieder individu, maar ook vele bedrijven volop nieuwe mogelijkheden boden. Mark Zuckerberg's Facebook bracht de wereld nog dichterbij en emancipeerde vele burgers, ook in totalitaire regimes.

Maar de ineenstorting van banken in 2008 en de daarmee gestarte economische crisis heeft veel groeipotentieel in de kiem gesmoord, of heeft onvoldoende tijd geboden aan vele bedrijven om de noodzakelijke transformatieslagen te maken. In Europa kampen we met nog altijd met oplopende werkloosheid en met energieproblemen. Ons eigen gas raakt op. We zijn op dit moment in ieder geval te afhankelijk van Russisch gas. Klimaatverandering vindt plaats. Grote bedrijven kiezen voor productieprocessen naar lagelonenlanden, maar ook verschuift langzamerhand — dat is zorglijk in het licht van dit beleidsdebat — hun research and development naar met name het Aziatisch continent. Onlangs maakte bijvoorbeeld DSM bekend nog meer R&D naar Azië te gaan brengen, vooral China.

Er is dus een grote noodzaak tot permanente vernieuwing en verandering, willen ook huidige en toekomstige generaties in Europa, in Nederland perspectief op werk en welzijn en geluk geborgd weten. Dat vraagt om visie en een strategische aanpak. Dat is de relevantie van dit debat.

Ik stel voorop dat de grootste innovatiekracht bij mensen en bedrijven zelf zit. Daar heeft Nederland een enorme reputatie mee opgebouwd. Van de oprichters van de VOC via mensen als Gerard Heineken, waar net een prachtige biografie over is geschreven, Anton Philips en Albert Heijn, maar ik noem ook de huidige ondernemers Joop van den Ende en de DJ Tiësto.

Om onze welvaart te kunnen borgen en mee te kunnen groeien met omringende landen is het wel zaak dat Nederland investeert in een gerichte innovatieagenda. Dat begint met het formuleren van een doel waar we naar toe willen en vervolgens het pad te effenen om daar te komen. "We are going to the moon", zei ooit Kennedy tegen de Amerikanen.

Het WRR-rapport Naar een lerende economie zet enkele pilaren neer die noodzakelijk zijn voor een geslaagde innovatieve economie. Want wat stelt het WRR rapport?: "Voor economische vooruitgang is investeren in begrippen als (sociale) innovatie, kenniscirculatie, en responsiviteit essentieel." Mijn fractie vond de kabinetsreactie hierop nogal teleurstellend. Vlak na het verschijnen van het rapport las ik de reactie van de minister van OCW in de NRC met quotes als: "Het lijkt soms alsof de WRR nog een paar jaar in het verleden leeft." De auteur leeft echt in het heden. Ik vond die reactie te kort doen aan de analyses die de WRR heeft neergelegd. De minister van EZ stelde dat de WRR niet na een jaar topsectorenbeleid uitspraken hierover kan doen. Maar heeft de crisis ons niet geleerd — ik gebruikte zojuist de term "responsiviteit"— dat we permanent aangesloten moeten blijven, op moeten letten, en beleid bijstellen en bijschaven als dat nodig blijkt?

De reacties van de bewindspersonen lijken enigszins op gespannen voet te staan met de rede van onze eigen minister-president tijdens de Innovation Convention twee weken terug in Brussel. De economie krabbelt uit de crisis, maar de werkloosheid blijft hoog. En, zo stelde onze minister-president: "Alleen al om die reden is er nieuw perspectief nodig op groei en ontwikkeling ... Wat nodig is, is vernieuwing van onze economie. Echte vernieuwing". Graag verneem ik een interpretatie van deze uitspraak van de hier aanwezige bewindslieden in relatie tot hun eigen reactie op het WRR-rapport.

Afgelopen weekend lanceerde de fractievoorzitter van D66 in de Tweede Kamer in een interview in het Financieele Dagblad twee ideeën:

1. Stel een rijkscommissaris Toekomst aan, voorzien van een eigen budget, die het Nederlands verdienvermogen op langere termijn kan ontwikkelen;

2. Creëer een fonds waaruit investeringen in onderwijs en innovatie kunnen worden gedaan en waaruit leningen kunnen worden verstrekt aan — met name — kansrijke midden- en kleinbedrijven.

Kan het kabinet al een eerste reactie op hoofdlijnen geven, ook al moet het beleidsdebat over dit onderwerp over een kleine drie à vier weken in de Tweede Kamer plaatsvinden?

Nog maar gisteravond — collega Flierman zei het al — ontvingen wij een uitgebreide brief van de minister van Economische Zaken aan de Tweede Kamer — wij kregen die dus in afschrift — betreffende Ambitieus Ondernemerschap, een agenda voor start-ups en groeiers. Dit is een goede, 21 pagina's tellende brief, die bol staat van maatregelen en initiatieven, variërend van benoemde middelen, verruiming van de verlenging van de eerste schijf WBSO, verruiming van het budget MIT van 22 miljoen in 2013 naar 30 miljoen in 2014, tot aansluiting van innovatief mkb op de topsectoren en beleidsvoornemens zoals de introductie van een start-visum. Dat is een interessante gedachte; bij het restrictief toelatingsbeleid staat de deur daar wel verder open.

Maar in reactie op de goede nota van mevrouw Lucas van de VVD-fractie in de Tweede Kamer gaat het toch vooral over het creëren van randvoorwaarden en minder over echte extra eigen financiële inzet. Er worden veel losse zaken naast elkaar genoemd. Kan hierin meer samenhang gebracht worden met bijvoorbeeld bestaande geldstromen, zoals die op duurzaam energiebeleid, infrastructuur en zorg.? Graag een reactie van het kabinet. Zie ik het goed, dan is er in deze brief ook geen sprake van nieuw extra geld. Klopt dat?

De huidige Nederlandse economische innovatiebeleidsagenda bestaat uit twee componenten: het goed gevulde, maar wat ongerichte fiscale innovatiebeleid, waar de WRR erg kritisch over is, en het financieel armer wordende topsectorenbeleid; vol goede moed en ideeën, maar zonder echt nieuw budget. Deelt het kabinet de visie van mijn fractie op deze zorgelijke splitsing?

Deelt het kabinet de analyse van mijn fractie dat deze zorgen nog vergroot worden, aangezien de budgetten verder krimpen? Het Rathenau-instituut maakte gisteren bekend dat de uitgaven van het Rijk voor innovatie en R&D in de komende jaren 10% teruglopen. Dit blijkt uit de TWIN-cijfers over de periode 2012-2018). Ook hierop graag een reactie van de bewindslieden.

Is het kabinet niet van mening dat het op zo'n belangrijk onderwerp als dit veel meer zou moeten optreden als een "launching customer"? De vraag is dan of er binnen de negen topsectoren nog meer daarop gefocust moet worden of niet.

De helft van het innovatiebeleid is het topsectorenbeleid. Het is in de basis een goede gedachte en in ieder geval veel beter werkend dan de vroegere benadering via het Innovatieplatform, waar ook de heer Flierman naar verwees. Door het topsectorenbeleid is er focus aangebracht en is samenwerking tussen private bedrijven en publieke instellingen gerealiseerd. Met name betreft dit de grote bedrijven. Was er ten tijde van het vorige kabinet nog een flink budget beschikbaar, in deze kabinetsperiode staat de rijksbijdrage flink onder druk. Kan het kabinet bij monde van de hier aanwezige bewindslieden nog eens uiteenzetten hoe het de financiering van het topsectorenbeleid ziet; nu, maar ook in de komende jaren? Zelf merkt mijn fractie dat naast de "verticale" focus binnen de negen topsectoren, gelukkig ook steeds meer de verbinding wordt gezocht tussen de topsectoren, kortom een meer "horizontale" werking of "cross-over". Deelt het kabinet deze waarneming?

De samenwerking binnen het topsectorenbeleid is ook van belang om de calls te halen van het Europese programma Horizon 2020. Door een tekort aan financiering dreigt de samenwerking weg te vallen en lopen we geld uit Europa mis.

De heer Reuten i (SP):

Dat topsectorengedeelte beslaat 7,5% van de subsidiebegroting van EZ. Ik zou graag van een economisch-liberale partij als D66 — als ik dat goed begrijp, althans — horen hoe zij principieel tegenover dat ingrijpen in de markt staat. Als je op dit terrein subsidie verleent, waarom zou je dan niet ook op andere terreinen subsidie verlenen? Waar is het begin en waar is het einde? Hoe staat de fractie van D66 daar principieel in?

De heer Van Boxtel (D66):

U gebruikte het woord "ingrijpen". Daar zit nu net de crux. Het gaat niet om ingrijpen, maar om stimuleren en bevorderen; door randvoorwaarden, maar ik heb net ook de term "optreden vanuit de overheid als launching customer" gebruikt. Op het moment dat je als kabinet een idee hebt van de domeinen waarop je echt wilt inzetten, ga je ook geld vrijmaken om te versnellen en als accelerator op te treden. Het gaat dan niet alleen om het bieden van goede randvoorwaarden — fiscaal of in termen van minder bureaucratie — maar ook om de vraag: wat kan ik zelf entameren waarlangs topsectoren kunnen aanhaken? Dat vind ik zeer passen in een liberale visie op de wijze waarop de markt werkt, waarbij de overheid haar best doet. In alle bescheidenheid: toen ik in de periode 1998-2002 minister was, kwam de hele internetrevolutie op gang. Ik heb, in een goede tijd, gelukkig honderden miljoenen kunnen aanwenden om ook vanuit de rijksoverheid de ontwikkeling op het gebied van internet en digitalisering een enorme impuls te geven, bij provincies en gemeenten, maar ook bij het bedrijfsleven. Dan pak je dus je actieve rol. Dan gaat het niet om inbreken, maar om faciliteren en anderen laten co-investeren om iets tot stand te brengen.

De heer Reuten (SP):

De nuance die de heer Van Boxtel probeert aan te brengen, ontgaat mij toch. Hij heeft het over het aanbrengen van versnelling en over het weggeven van geld aan bedrijven. Daar komt het toch op neer, en dat is uiteindelijk subsidie. Je geeft geld weg. Dat lijkt mij toch een interventie in de markt. Dat is niet de werking van de vrije markt. Daarom vraag ik het u nog een keer, want als ik D66 moet plaatsen als economisch liberale partij, ben ik toch niet helemaal tevreden met zijn antwoord.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik wil het graag een keer overdoen. Ik vraag dit kabinet niet om zomaar geld weg te geven. Het is misschien inderdaad eerder iets voor een wat meer communistisch georiënteerde samenleving dat de overheid zelf al het geld weggeeft aan al de inwoners. Ik heb het over stimuleren en accelereren. De overheid is zelf opdrachtgever in heel veel situaties en is een producent van diensten en goederen. Langs dat budget kun je het bedrijfsleven — om die cesuur maar aan te brengen — uitdagen om daarin te investeren en daaraan te gaan werken. Dat is de redenering die ik hier wil houden. Dat heet dan launching customer zijn. Dat is de oproep die ik doe.

Het WRR-rapport wijst erop dat echte keuzes in het topsectorenbeleid niet genoeg of te weinig worden gemaakt. Er is te veel focus op de economische oriëntatie van topsectoren en het beleid is vooral gericht op de grote bedrijven en de gevestigde partijen, deels door het al genoemde fiscale beleid. Het is overigens niet de enige hoek waaruit kritiek komt. Ook TNO stelde anderhalf jaar geleden dat er scherpere keuzes gemaakt zouden moeten worden. Of het nu ASML, Rabobank, de SER of het Planbureau voor de Leefomgeving is, overal klinkt het geluid door dat het tempo waarin dingen verwacht werden, tegenvalt en dat er nog wat zwaardere regie op gezet mag worden. Ik vraag heel open: hoe kijken de bewindslieden tegen deze kritiek aan? Is het kabinet het eens met de zienswijze dat we in sterkere mate het midden- en kleinbedrijf erbij moeten betrekken en in het verlengde daarvan ook de voor deze sector relevante onderwijsinstellingen, zoals de hogescholen? Het zijn bij uitstek deze instellingen die zich richten op het scheppen van human capital voor mkb en grote bedrijven en zij richten zich op toegepast onderzoek in en voor mkb-bedrijven. Graag krijg ik een reactie hierop van het kabinet.

Dan kom ik op het onderwijs. Het onderwijsniveau in Nederland is nog steeds, gemiddeld genomen, goed.

Mevrouw Vos i (GroenLinks):

Ik heb nog een vraag over het topsectorenbeleid. u bent er tamelijk mild over. U zegt dat het een verbetering is ten opzichte van het Innovatieplatform. U ziet een aantal zaken de goede kant op gaan. Ik heb u echter nog weinig horen zeggen over de scherpe kritiek van de WRR en de AWT dat topsectoren veel meer zouden moeten uitgaan van maatschappelijke uitdagingen. Het is nu veel te sectoraal ingedeeld. Ziet u op dat vlak niet ook dat er in feite een veel fundamentelere verandering zou moeten plaatsvinden in het topsectorenbeleid?

De heer Van Boxtel (D66):

Het is interessant, maar ook lastig. Ik ben net zelf uit anderen hoofde toegetreden tot één van die topsectoren. Daar zie ik dat ze gelukkig de agenda van de cross-over veel beter aan het maken zijn. Dat geldt niet alleen voor life science en health, maar ook voor agro en voor het zoeken van de verbinding daarmee. Ik ben ook van de school — dat heb ik in het begin al gezegd — dat innovatie primair van de burgers of van instituten en bedrijven zelf moet komen.

De focus aanbrengen op waar het echt over moet gaan in termen van onderscheidend vermogen, daar heeft de WRR een vinger bij gelegd en daar heb ik ook naar gevraagd. Ik ben echt benieuwd naar het standpunt van het kabinet op dit moment. Ik herinner mij nog goed dat we ook in een commissievergadering een keer de minister van Economische Zaken op bezoek hebben gehad, die in het begin vrij automatisch lyrisch zei: het gaat hartstikke goed met het topsectorenbeleid. Nou, het heeft ook wel even een dipje gekend, door de wegvallende rijksmiddelen en door de toch nog steeds bestaande hang naar bureaucratisering van al die overlegfora. Daarom vraag ik aan de bewindslieden hoe zij de gevraagde verscherpte focus, waar ook de WRR de vinger op heeft gelegd, gaan vertalen, meer dan ik tot nu toe in hun reacties in kranten en in de brief heb gezien.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Begrijp ik het goed dat u de verscherpte focus van belang vindt en dat die ook meer zou moeten ingaan op maatschappelijke uitdagingen? Begrijp ik u zo goed?

De heer Van Boxtel (D66):

Ja, het mag zelfs breder. Het gaat niet alleen om economie. Het gaat ook om maatschappelijke en sociale innovatie. Dat zegt de WRR ook. Ik zou daar zelfs het belang van culturele waarden en uitingen aan toevoegen. Ook daarin hebben wij heel veel ondernemerschap zitten. Ik noemde niet voor niets iemand als Tiësto, die inmiddels een heel bedrijf heeft ontwikkeld. Zo zijn ook anderen te noemen. Ik wacht op dat punt graag op de reactie van het kabinet.

Voorzitter. Ik was bij het onderwijs. We doen het goed. In de Shanghai Ranking staan zes Nederlandse universiteiten in de top 100. De Universiteit van Maastricht presteerde het zelfs om de top 6 van de jongste universiteiten op de wereldranglijst te halen. We hebben helaas, zou je kunnen zeggen, nog geen universiteit bij de top 50, maar ik ben het met andere sprekers hier eens: het gaat er niet om, een enkelvoudige piek in het Hollandse onderwijslandschap te bereiken. Het gaat er juist om, de hoogvlakte te koesteren die we hebben bereikt, en om daar misschien nog betere verbindingen in te realiseren.

Wat mij wel zorgen baart, is dat we echt achterblijven bij het aantrekken van toptalent. De echte toppers uit bijvoorbeeld Aziatische of Zuid-Amerikaanse landen komen niet naar Nederland, maar gaan nog steeds naar Harvard, naar Cambridge of naar Oxford. Daar heb ik een vraag over. Wat moeten wij doen om ook de top van de mensen die in het buitenland willen gaan studeren en werken, dus ook in relatie tot fundamenteel onderzoek, naar Nederland te krijgen? Wat zijn nu de belemmeringen?

De heer Reuten (SP):

Wat vindt de heer Van Boxtel van het WRR-idee dat je je daar niet al te druk over moet maken, maar dat je vooral goed in staat moet zijn om fundamenteel toponderzoek te absorberen en te verwerken?

De heer Van Boxtel (D66):

Het laatste neem ik graag aan. Ik wil nu geen lang debat gaan voeren over fundamenteel onderzoek, toegepast onderzoek, de rol van de overheid, van venture capital en die hele complexe wereld, want er gebeurt veel. Het begint met interessant te zijn, qua kennisniveau, voor grote groepen en ook voor buitenlandse studenten. Het begint ermee dat we, in het licht van onze vergrijzing en ontgroening, de kwaliteit van die mensen aan ons blijven binden. We hebben op een paar plekken veel mensen uit het buitenland, maar mijn idee is dat wij de echte toptalenten nog niet in voldoende mate naar Nederland halen.

De heer Flierman i (CDA):

Een kleine vraag ter verheldering. Heeft de heer Van Boxtel het er vooral over, studenten naar Nederland te halen, promovendi, of ook succesvolle wetenschappers op alle niveaus? Sommige andere landen hebben programma's om succesvolle wetenschappers binnen te halen. Ik noem Duitsland nog maar eens als voorbeeld. De Humboldt-Stiftung haalt succesvolle Duitse wetenschappers uit de Verenigde Staten terug naar Duitsland, met heel aantrekkelijke beurzen. Doelt de heer Van Boxtel daar ook op? Dan leg ik een verbinding met mijn vraag.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik heb het over alle categorieën. Het begint met studenten. Vaak blijven deze mensen hangen. Als het onderzoekklimaat of het ondernemersklimaat goed is, dan blijven ze vaak langer dan alleen de studieperiode. Dat geldt ook voor het aantrekken van internationale toppers. Ik heb hier in een debat twee jaar geleden al eens de vraag gesteld wat voor blokkades wij nog steeds opwerpen, ook bijvoorbeeld voor hoogleraren. Wat hindert hen om naar Nederlandse universiteiten te komen, naar Groningen of naar Enschede, zelfs van vlak over de grens, vanuit Duitsland? Daar zitten gewoon veel belemmeringen en dan heb ik het niet alleen over de topsalarissen. Vaak gaat het ook om vestigingsmogelijkheden en dergelijke.

De heer Reuten (SP):

Mijn indruk is dat er toch ook andere zorgen zijn. Als je kijkt naar de promovendi — dat geldt in Nederland, maar ook in Groot-Brittannië, daar weet ik het toevallig van — dan wordt ons tweede faseonderwijs steeds meer bevolkt door buitenlanders en nog maar voor een heel klein stukje door Nederlanders. Dat lijkt mij ook zorgelijk: een belangrijk deel van onze capaciteit komt niet terecht waar die vroeger, toen men zes jaar universitaire opleiding had, wel terechtkwam.

De voorzitter:

De heer De Lange, afsluitend?

De heer De Lange i (OSF):

Afsluitend in wezen op hetzelfde punt. Het is bij de instroom van studenten met name in de natuurwetenschappen een enorm probleem dat het middelbaar onderwijs steeds minder erop is toegesneden, mensen daarvoor klaar te maken. Het middelbaar onderwijs slaagt er steeds minder in, mensen te motiveren en de Nederlandse student is steeds minder bereid zich in te zetten voor vakken waar je daadwerkelijk hard voor moet werken. Dat is waar de problemen beginnen. Diezelfde studenten krijgen op de middelbare school te maken met leerkrachten die onvoldoende zijn opgeleid en vaak ook onvoldoende gemotiveerd. Vergelijk dat eens met de situatie van 30 jaar geleden, toen er gepromoveerde leraren voor de klas stonden, die ook navenant betaald werden, die mensen wisten te motiveren. Daar zouden we moeten beginnen!

De voorzitter:

U hebt dadelijk ook nog een tweede termijn.

De heer De Lange (OSF):

Daar zouden we moeten beginnen, voordat we überhaupt over universiteiten praten.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik val de heer De Lange snel bij, want ik eindig in het onderwijs ook steeds weer bij het belang van basisonderwijs, middelbaar onderwijs, beroepsonderwijs, hbo. Ik praat niet alleen over wat weleens de elitaire kant van het onderwijs genoemd wordt, het academisch onderwijs. Het gaat over de hele trechter. Ook als je op langere termijn wilt denken, dan zijn dat terechte vraagstukken. Wat de toptalenten betreft, moet ik eerlijk zeggen dat ik mij niet senang genoeg geïnformeerd voel over vragen zoals of er sprake is van verdringing inzake promotieplaatsen. Ik geloof daar helemaal niets van. Ik spreek heel veel onderwijsbestuurders van universiteiten en hogescholen die stad en land afreizen, en dan vooral in het buitenland, om te kijken of ze toptalent naar Nederland kunnen halen. Mijn zorg is of we het echte toptalent hier ook krijgen, omdat dit voor de langere termijn voor Nederland van belang is.

Het bruggetje naar de heer De Lange: ja, ik maak mij ook enorm zorgen, met name over het beroepsonderwijs. Ik heb het hier weleens eerder gezegd: toen IHC Merwede een half jaar geleden een opdracht binnenhaalde van 5 miljard, hebben ze onmiddellijk bekendgemaakt dat ze 70% van hun benodigde arbeidskrachten uit Oost-Europa moesten gaan halen, met name lassers. Ik was laatst op werkbezoek in Rotterdam, waar een topinfrastructuur en geweldige onderzoeksfaciliteiten zijn gerealiseerd rondom het oude RDM-gebouw. Dan vind ik het een gotspe, ik zeg het maar, dat je daar binnenkomt en 90% van de onderzoekers blijkt wit te zijn en niet gekleurd, terwijl er aan de overkant van de maas heel veel andere mensen wonen, maar van hen er is bijna geen influx in bijvoorbeeld technisch georiënteerde beroepen. Ik maak mij daar grote zorgen over, want daar zitten veel bedrijven mee. De Rotterdamse Haven is een parel wat handel en logistiek betreft, en alles wat voor de toekomst in kennisontwikkeling nodig is, maar we hebben kennelijk niet de geschikte arbeidskrachten in de buurt zitten. Dat begint dus inderdaad al op dat niveau. Wat gaat het kabinet eraan doen om de inhaalslag te versnellen die in bepaalde regio's nodig is om de tekorten tussen opleiding enerzijds en arbeidsmarkt en bedrijfsleven anderzijds te versnellen? Daar moet echt meer gebeuren dan alleen het technische platform dat nu ontwikkeld is.

Ik wil ook graag dat we meer gaan investeren in onderwijs. Dat is een oud punt, maar ik herhaal het hier. Het is echt nodig. Wij hebben in het Herfstakkoord bijna 600 miljoen extra weten vrij te maken voor onderwijs. Een groot deel daarvan gaat nu naar de verbetering van de kwaliteit van leerkrachten en conciërges, met name in het lager en middelbaar onderwijs. Wij willen ook meer geld voor het hoger onderwijs en onderzoek. Stel dat het leenstelsel erdoor komt met voldoende draagvlak daarvoor aan de overkant in de Tweede Kamer en bij de studenten. De afspraak daarbij is dan dat de opbrengsten ervan echt naar het hoger onderwijs gaan. Dat is hard nodig. Zou het kabinet daarop willen reageren? Gaat dat geborgd worden?

Leren gaat wat D66 betreft een leven lang door. Ik heb zelf als voorzitter van de Denktank Leren en Werken in 2009 een advies aan het kabinet mogen uitbrengen, onder de titel "Tijd voor ontwikkeling". Is het huidige kabinet van mening dat alle daarin gedane voorstellen geëffectueerd zijn? Mijn indruk is van niet. Een leven lang leren is bij innovatie ontzettend hard nodig als je een flexibele, wendbare arbeidsmarkt wilt hebben en ook kwaliteiten. Vorige week heeft het kabinet een rapport ontvangen van een commissie onder leiding van de heer Rinnooy Kan die heeft gekeken naar deeltijdonderwijs. Ook daarin werd de vinger gelegd bij de toch zorgelijke ontwikkeling dat wij daar nog veel te weinig aan doen. Kan het kabinet een korte reactie geven op dit rapport? Wat gaat het met de aanbevelingen doen? Ik mag hopen dat die reactie niet ligt in het verlengde van de reactie op het WRR-rapport, waarin wordt gezegd dat we het toch allemaal al best goed doen.

Wij hebben in Nederland parels. Ik noemde Rotterdam al. Ik noem ook Amsterdam, met de internationale luchthaven Schiphol en een hightechsector land- en tuinbouw. Rond Amsterdam, en op vele andere plekken, vinden geweldige ontwikkelingen rond internet plaats. Wij zijn hubs aan het creëren; misschien wel ons derde logistieke knooppunt, maar dan digitaal. Daar zijn wij echt wereldleider in. Wij zullen daar echt op moeten focussen, om te bekijken hoe wij, met die prachtige parels die wij hebben, verder kunnen innoveren met het oog op de toekomst. Als wij ons niet voorstellen hoe wij dat gaan doen, maar vooral waarom dan krijgen wij mensen ook niet mee in de gewenste onderwijsrichtingen en dan is de ambitie er niet om echt toptalent af te leveren. Die hebben wij nodig in de internationale competitie.

Als wij alles op bordjes op steeltjes blijven draaien dan vallen de schoteltjes aan scherven, zo leert iedere artiest die dat heeft gedaan. Ik wil een voorbeeld noemen, om ons aan te spiegelen. Andere woordvoerders hebben Denemarken genoemd. De manier waarop Angela Merkel de Energiewende in Duitsland heeft vormgegeven, strekt echt tot voorbeeld. Ik overdrijf dat niet. Wij zouden ons aan haar lef moeten willen spiegelen waar het gaat om doorbraaktechnologieën om het bedrijfsleven en onderwijsinstellingen opnieuw te richten. Ik daag het kabinet uit om zich daar aan te spiegelen. Wij hebben namelijk een dure verplichting. Innovatie is een mooi woord, maar wij hebben de dure verplichting om onze inwoners toekomst bieden op het gebied van werk, welvaart en geluk. Zelfs in zwakke economische tijden is het nodig om economische en maatschappelijke vernieuwing te stimuleren. Visie, focus en geld zijn nodig om te komen tot een kenniseconomie die de internationale concurrentie aankan en waar nodig kan verslaan.

Ik leg het kabinet maar eens een vraag voor. Als wij nu weer een beetje in de economische lift zitten en de inkomsten in de schatkist weer wat toenemen door die paar procentpunten groei, is het kabinet dan bereid om een klein percentage van die extra inkomsten structureel de komende jaren uit te gaan geven aan onderwijs? Juist op dat vlak moet immers alles uit de kast worden gehaald om ons gewenste kennisniveau zodanig sterk te maken dat wij die internationale competitie op termijn vol kunnen houden. Kennis is immers werk en werk is wat mensen willen.

De heer Van Beek i (PVV):

Ik wil eerst een opmerking maken, namelijk dat wij hier vooral heel sterk spreken over de Nederlandse situatie. Nu weten wij allemaal dat Nederland en andere Europese landen heel sterk en snel op weg zijn naar een federaal Europa. Mijn vraag aan de heer Van Boxtel is in hoeverre wij in Nederland straks nog steeds ons eigen innovatiebeleid kunnen bepalen. Of horen wij straks uit Brussel waar wij, vanwege onevenwichtigheden, moeten gaan innoveren?

De heer Van Boxtel (D66):

Nee hoor, ik maak mij daar geen enkele zorgen over. Het is prettig dat Europa met het programma Horizon 2020 alle lidstaten heeft uitgedaagd om met goede innovatievoorstellen te komen. Daar kan Nederland op intekenen, waarbij snelheid en tempo is geboden. Ik was vorige maand in Brussel. Ik vond het heel prettig om bijvoorbeeld bij het directoraat-generaal zorg te zien dat drie van de negen ingediende projecten uit Nederland kwamen. Dat betekent dat wij op bepaalde terreinen echt meters maken. Dat is geen opgelegd Brussels of Europees beleid. Europa heeft de randvoorwaarden gecreëerd om de kans te bieden aan de lidstaten om de mogelijkheden te benutten die deze programma's bieden. Datzelfde geldt voor de digitale agenda van mevrouw Kroes. Ook daar zie ik gewoon dat Nederland goed boert. Is het voldoende? Nee, het kan meer en het kan sneller.

De heer Van Beek (PVV):

Ik deel het optimisme van de heer Van Boxtel en anderen toch wat minder. Het is inderdaad tot nu toe mogelijk om ons eigen innovatiebeleid in allerlei sectoren en op allerlei manieren vorm te geven. Naar de mening van de fractie van de PVV is het echter toch duidelijk dat Brussel een steeds grotere en zwaardere stem gaat krijgen in de richting die de Europese landen uitgaan.

De heer Van Boxtel (D66):

Mijnheer Van Beek, ik weet waar uw partij staat. Uw partij is anti-Europees, wil graag af van Brussel en wil Nederland weer graag bombarderen tot een einzelgängerig eiland. Mijn zekerheid is dat als u aan die koers vasthoudt, u er dan echt bij moet gaan vertellen aan alle inwoners, ook aan de mensen die misschien morgen op uw partij gaan stemmen in Almere en Den Haag, dat dit op termijn gaat leiden tot minder banen en minder inkomstenzekerheid. Bij alle rapporten die u tot nu toe hebt gepubliceerd, wordt door iedere welingevoerde econoom onmiddellijk de demontagesleutel gehaald omdat wordt verhuld dat u Nederland gewoon in een economisch moeras trekt.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Van Beek.

De heer Van Beek (PVV):

Ik vind het opvallend dat de heer Van Boxtel niet echt ingaat op mijn vraag, maar weer een doemscenario schetst op basis van de standpunten van de PVV.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik ga graag graag in op uw standpunt. Ik heb u gezegd dat ik het er volstrekt mee oneens ben. Ik ben helemaal niet bang dat ook een sterker wordend Europa de innovatieagenda van alleen Nederland gaat bepalen. De kracht zit in wat wij zelf hebben. Ik ga uw redenering precies omdraaien. Als gebeurt wat u wilt, namelijk uit de economische samenwerking in Europa stappen, moeten wij eens kijken wat er met de Rotterdamse haven gaat gebeuren. Dan voorspel ik u dat het een soort toeristisch haventje wordt dat wordt weggeconcurreerd door de havens van landen die wel in Europa de kracht bij elkaar blijven zoeken. Nou, dat moet u eens in de Rotterdamse regio gaan vertellen aan de mensen die nu allemaal hun banen ontlenen aan de kracht van die enorme haven en alles wat er aan toeleverend en aanleverend werk aan vast zit.

De voorzitter:

Nee, mijnheer De Lange. Iedereen heeft nog een termijn. Ik wil het hier nu bij laten. Ik geef het woord aan mevrouw Vos, van de fractie van GroenLinks.