Plenair Quik-Schuijt bij behandeling



Verslag van de vergadering van 1 juli 2014 (2013/2014 nr. 36)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.00 uur


Mevrouw Quik-Schuijt i (SP):

Voorzitter. Ik heb het genoegen om mede namens de fracties van de VVD, het CDA, D66, GroenLinks en de ChristenUnie hier een kort betoog te mogen houden. Het doet mij plezier dat ik mij via de voorzitter mag richten tot deze minister van Economische Zaken, die als geen ander weet hoe het is om bestuurder te zijn in Caribisch Nederland. Wij hebben elkaar in het kader van ons werk ontmoet op Bonaire in de tijd dat de minister daar kwartiermaker was voor de latere Rijksvertegenwoordiger. Ik ben ook blij dat minister Plasterk hier aanwezig is. Zijn aanwezigheid getuigt van het feit dat hij zijn coördinerende rol met betrekking tot Caribisch Nederland serieus neemt, waar zijn voorgangers daar eigenlijk niet aan wilden.

Noch de Tweede Kamer noch de commissie voor Economische Zaken van deze Kamer zag aanleiding om over dit wetsvoorstel te debatteren. Dat de commissie voor Koninkrijksrelaties daar anders over dacht, heeft dan ook niet te maken met de technische regelgeving over meetinstrumenten. Wat wij vandaag aan de orde willen stellen, is de vraag hoe het indienen van dit wetsvoorstel op dit moment zich verhoudt tot de afgesproken legislatieve terughoudendheid. De Raad van State stelde deze vraag reeds, waarop de minister de memorie van toelichting als volgt aanvulde: "De noodzaak voor een gemoderniseerd stelsel voor meeteenheden en meetinstrumenten is evenwel bij de totstandkoming van de IJkwet BES al onderkend (Kamerstukken II 2008/09, 31959, nr. 3, p. 40). Het voorstel is dan ook conform de destijds ingenomen standpunten ten aanzien van wijzigingen in de regelgeving van Caribisch Nederland." Hoewel zulks inderdaad het geval is, overtuigt deze redenering niet, nu er sindsdien ruim vijf jaar zijn verlopen. Daarmee staat wel vast dat dit wetsvoorstel geen grote urgentie heeft, of zien de bewindslieden dit anders?

Legislatieve terughoudendheid, reeds in de Slotverklaring in 2006 afgesproken, vastgelegd in artikel 2 van de Invoeringswet BES, is als volgt gedefinieerd tijdens de parlementaire behandeling in de Tweede Kamer:

geen wetgevingsoperaties met ingrijpende effecten voor het bestuur of de burger;

in beginsel alleen regelgeving als daar een duidelijke noodzaak toe is, bijvoorbeeld het herstellen van een omissie in de wetgeving;

niet te veel in één keer veranderen op de eilanden; er moet ook rekening worden gehouden met de absorptiecapaciteit van de eilanden.

In deze Kamer heeft de staatssecretaris bij de plenaire behandeling van de WolBES op 11 mei 2010 toegezegd, ons per brief te informeren over de wijze waarop de verantwoordelijk bewindspersoon van BZK de toegezegde legislatieve terughoudendheid zou waarborgen. Aan deze toezegging is voldaan per brief van 21 december 2011. In die brief stelt de toenmalige minister van BZK dat de vakminister verantwoordelijk is voor de motivering waarom wetgeving ondanks de afgesproken legislatieve terughoudendheid noodzakelijk is. De minister van BZK is betrokken omdat alle nieuwe wetsvoorstellen in de ministerraad komen. Als een wetsvoorstel bestuurlijke en/of financiële consequenties heeft voor de eilanden, dient vooraf intern departementale afstemming plaats te vinden met BZK. Hier treffen wij achter de ministerstafel dus terecht zowel de vakminister, verantwoordelijk voor de motivering van de afwijking van de afspraak, als de minister van BZK in zijn coördinerende rol. Onze vraag aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is of hij het eens is met de visie van zijn voorganger en, zo ja, hoe hij met betrekking tot dit wetsvoorstel zijn rol ziet, nu er bestuurlijke consequenties aan zitten.

Recenter is het advies van de Raad van State van 2 februari 2014 over de evaluatie van de staatkundige structuur. Daarin memoreert de raad de geschiedenis van de afgesproken legislatieve terughoudendheid en beklemtoont hij nogmaals dat er rekening moet worden gehouden met de beperkte absorptiecapaciteit van de eilanden en dat er daarom niet zonder noodzaak wetgeving over de eilanden mag worden uitgestort in de eerste vijf jaar na transitie.

Wij hebben dit wetsvoorstel aangegrepen om nogmaals expliciet de aandacht te vragen voor de afgesproken legislatieve terughoudendheid omdat:

a. de noodzaak voor het indienen van deze wet niet duidelijk is, nu reeds in 2009 vaststond dat deze wet er moest komen, en er al die jaren niets aan gedaan is zonder dat ons gebleken is van problemen op de eilanden;

b. dit voorstel het nodige werk voor de eilanden lijkt mee te brengen;

c. wij ons niet kunnen onttrekken aan de indruk dat er, ondanks de afgesproken legislatieve terughoudendheid, doorlopend wet- en regelgeving over de eilanden wordt uitgestort.

Zelf heb ik hierover een aantal malen vragen gesteld, met daarbij de vraag of de eilanden geraadpleegd zijn en, zo nee, waarom niet. De antwoorden hebben mij echter in geen enkel geval overtuigd.

De vraag is nu of deze wet op dit moment noodzakelijk is en of dit voorstel een aanslag doet op de absorptiecapaciteit, ofwel of dit voorstel ingrijpende effecten heeft voor het bestuur of voor de burger. De eilanden zijn gehoord en dat is een pluspunt voor dit ministerie. De adviezen zijn echter niet toegevoegd aan de memorie van toelichting, zoals dat wel gebruikelijk is bij adviezen van instanties en organisaties in Europees Nederland. Wij weten uit ervaring dat de formulering van adviezen in de memorie van toelichting soms net niet het hele verhaal weergeeft. Wat de noodzaak betreft, komt het ons voor dat deze door de stelling dat in 2009 het plan bestond om dit wetsvoorstel in te dienen, onvoldoende is aangetoond. Als de verbetering noodzakelijk was, had deze immers vijf jaar geleden al plaats moeten vinden.

Kan de minister aangeven wat er misgaat in het handelsverkeer als met deze wet wordt gewacht tot na de evaluatie? Zijn er daadwerkelijk al problemen gerezen en, zo ja, kan de minister daarvan een paar voorbeelden geven?

Wat de werkdruk ofwel de absorptiecapaciteit van de eilanden betreft, het volgende. Zien wij het goed dat de bestuurscolleges niet alleen deze wet zullen moeten implementeren maar ook een aantal daaruit voortvloeiende ministeriële regelingen? Wat dit voorstel betreft, zien wij bijvoorbeeld in artikel 11 een bepaling waarover Bonaire en Sint-Eustatius verschillend adviseren. Het artikel houdt in dat het bestuurscollege de bevoegdheid krijgt om een instantie aan te wijzen die zowel verantwoordelijk zal zijn voor de uitvoering als voor het toezicht op de naleving van de wet. Bonaire vraagt om deze instantie in de wet aan te wijzen, Sint-Eustatius wil dat liever in eigen hand houden. Wij denken te begrijpen waarom Bonaire dit in de wet wil regelen. Niet denkbeeldig is immers dat hierover veel discussie in de eilandsraad zal ontstaan.

Voorts had het bestuurscollege van Bonaire graag gezien dat artikel 17 en 18 geschrapt werden. Het bestuurscollege stelt voldoende middelen te hebben om in te grijpen en de minister van informatie te voorzien. Wij kunnen alleen maar raden naar de bezwaren van het bestuurscollege, nu wij niet over de tekst van de adviezen beschikken, maar niet denkbeeldig is dat het bestuurscollege daarvan extra werk en/of gedoe verwacht.

Onze conclusie is dat dit wetsvoorstel wel degelijk extra werk voor de bestuurscolleges en de eilandsraden met zich zal brengen. Ziet de minister dat ook zo en, zo ja, is de minister het met ons eens dat dit wetsvoorstel wel degelijk een aanslag doet op de absorptiecapaciteit van de besturen van de eilanden? Zo nee, waarom niet?

Mochten beide bewindslieden bij nader inzien van mening zijn dat wij wel een punt hebben, zou dan besloten kunnen worden om de wet wel aan te nemen maar pas in werking te laten treden als de evaluatie is voltooid, bijvoorbeeld op 1 januari 2016? Of zien de ministers een andere oplossing voor het gerezen probleem?

Wij zijn benieuwd naar de reactie van beide ministers.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Quik. Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord?

Ik geef het woord aan mevrouw Koning.