Verslag van de vergadering van 4 november 2014 (2014/2015 nr. 6)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.13 uur


Mevrouw De Boer i (GroenLinks):

Voorzitter. Ik neem dit debat vandaag over van mijn collega Strik, die ziek is. Ik sta daarom met een relatief frisse blik in dit debat. Of misschien zou je wel moeten zeggen: met enige naïviteit. Over de vraag of die naïviteit verwijtbaar is, laat ik me maar niet uit.

Dit wetsvoorstel stelt verwijtbare naïviteit strafbaar, aldus de memorie van toelichting. Bij het lezen van enkele stukken uit de parlementaire behandeling — vergeef het mij dat ik niet alles heb gelezen — drong zich bij mij de vraag op of met dit wetsvoorstel binnenkort de directeuren van alle energieleveranciers vervolgd gaan worden, omdat ze bij het leveren van grote hoeveelheden elektriciteit op één adres ernstige redenen zouden moeten hebben om te vermoeden dat deze grote hoeveelheid stroom nodig is voor de illegale hennepteelt. Misschien een naïeve vraag, maar ik wil hem toch graag beantwoord hebben.

De minister heeft tijdens de schriftelijke behandeling geprobeerd ons ervan te weerhouden dit voorstel tot het strafbaar stellen van de voorbereidingshandelingen voor grootschalige en beroepsmatige hennepteelt te plaatsen in het bredere kader van het softdrugsbeleid, en dan met name de bevoorrading van de achterdeur. Mijn fractie constateert met tevredenheid dat de minister daarin niet is geslaagd. In het kader van deze wet is de Eerste Kamer het debat aangegaan over de koers van dit kabinet op dit punt, en dat is volkomen terecht. Pas wanneer de minister echt een scheiding zou aanbrengen tussen de bonafide teelt voor verantwoord gebruik enerzijds en de malafide, overlast gevende hennepteelt voor de export anderzijds, zouden we de debatten los van elkaar kunnen voeren.

Op de vraag van mijn fractie in hoeverre de uitbreiding van de strafbaarstelling ook de bevoorrading van coffeeshops raakt, antwoordde de minister dat er nog voldoende hennepteelt overblijft, omdat de omvang van de teelt die van de handhaving toch ruim zal overstijgen.

De heer Hoekstra i (CDA):

Volgens mij zegt mevrouw De Boer dat de teelt voor binnenlands gebruik bonafide is en dat de teelt voor buitenlands gebruik malafide is.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik zeg dat we de teelt voor verkoop in de coffeeshops, die valt onder het gedoogbeleid, zien als bonafide teelt. De teelt voor de illegale handel en de export zien we met name als malafide.

De heer Hoekstra (CDA):

Dat is toch hoogst merkwaardig. Ik begrijp wat u zegt over het buitenlands beleid. Wilt u echter in redelijkheid volhouden dat alles wat er geteeld wordt, onafhankelijk van welke organisaties daar achter zitten, en wat terechtkomt bij Nederlandse coffeeshops, bonafide teelt is?

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Nu nog niet, maar dat zou wel zo moeten zijn. Er wordt ook geteeld voor de gedoogde verkoop wat wij als bonafide zien. Er zijn heel veel telers die juist voor die handel telen en die proberen dat op een zo goed mogelijke manier te doen. Dat wil niet zeggen dat iedereen dat doet — daar geef ik u gelijk in — maar op dit moment wordt er geen enkel onderscheid in gemaakt.

De heer Hoekstra (CDA):

Ik begrijp het onderscheid dat u probeert te maken, maar zelfs met de gedachten die u hebt over het softdrugsbeleid, kunt u volgens mij niet in redelijkheid volhouden dat, waar de georganiseerde misdaad teelt en vervolgens levert aan Nederlandse coffeeshops, even los van hoe je die coffeeshops zou moeten kwalificeren, er per definitie sprake kan zijn van bonafide teelt.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Nee, maar wat wij zeggen is dat het de bedoeling is dat je dat onderscheid moet kunnen maken. Wij willen toe naar die bonafide teelt en die moet dan ook op een of andere manier gefaciliteerd worden. Dat is de discussie die we graag willen voeren.

De heer Swagerman i (VVD):

Ik zou daar graag de vraag aan willen toevoegen of mevrouw De Boer ervan overtuigd is dat je überhaupt het onderscheid kunt maken met teelt die naar een coffeeshop gaat en die niet in handen komt van de georganiseerde criminaliteit en of zij daar überhaupt vertrouwen in heeft.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Als je dat reguleert wel, als je dat niet wilt reguleren niet.

De heer Swagerman (VVD):

Denkt u niet dat ieder snijvlak, gereguleerd of niet-gereguleerd, zeer aantrekkelijk voor de georganiseerde criminaliteit kan zijn?

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Dat denk ik wel, maar dat wil niet zeggen dat je het niet moet reguleren.

Voorzitter. Op de vraag van mijn fractie in hoeverre de uitbreiding van de strafbaarstelling ook de bevoorrading van coffeeshops raakt, antwoordde de minister dat er nog voldoende hennepteelt overblijft, omdat de omvang van de teelt die van de handhaving toch ruim zal overstijgen. Een nogal cynische houding, want eigenlijk zegt de minister hiermee dus dat zijn eigen wet niet te handhaven is en presenteert hij dat bovendien als een pluspunt: want omdat de wet niet gehandhaafd kan worden zal de bevoorrading van de gedoogde coffeeshops niet in gevaar komen.

De aankondiging dat niet volledig gehandhaafd kan en zal worden biedt aan de andere kant wel ruimte voor prioritering, zodat de meest onwenselijke vorm van hennepteelt wordt aangepakt en teelt door degenen die het goed willen doen, met rust wordt gelaten. Uit de zaken die het OM heeft voorgebracht bij de rechtbank in Groningen, blijkt dat een dergelijke prioritering nu niet plaatsvindt. Hoe gaat de minister zorgen dat die prioritering in de toekomst wel gaat plaatsvinden zodat de handhavingscapaciteit zich niet juist richt op de levering aan transparante en toegankelijke telers die leveren aan de coffeeshops? Verwachten dat een dergelijke prioritering vanzelf gaat, zou nogal naïef zijn.

Maar met een selectief handhavingsbeleid zijn we er natuurlijk niet. Er zal een principiële keuze gemaakt moeten worden. Willen we het beleid waarin coffeeshops worden gedoogd voortzetten? Geven we er omwille van de volksgezondheid nog steeds de voorkeur aan dat mensen voor hun softdrugs terechtkunnen bij controleerbare winkeliers, die gehouden zijn om te presteren op het gebied van de kwaliteit, kwantiteit, veiligheid, transparantie en informatie? Willen we blijven voorkomen dat mensen hun heil zoeken bij de malafide verkoop, met alle gevolgen van dien? Dan zullen we ook een geloofwaardig achterdeurbeleid moeten ontwikkelen, met toezicht op de kwaliteit en de hoeveelheid. Maar misschien onderschrijft het kabinet de voordelen van de gereguleerde coffeeshops niet meer? Steeds openlijker valt de minister deze visie immers af. Was het belangrijkste argument eerst nog dat regulering stuit op internationaalrechtelijke bezwaren, tijdens het mondeling overleg in de commissie en onlangs in de Tweede Kamer gaf de minister ruiterlijk toe eigenlijk helemaal niets te zien in regulering. Kan hij op dit punt duidelijkheid verschaffen? Steunt hij het gedogen van coffeeshops ook niet meer? Of legt hij zich erbij neer dat de achterdeur nu eenmaal gecriminaliseerd zal blijven? En als de bestaande visie wordt losgelaten, welke visie komt daarvoor dan in de plaats?

Mijn fractie constateert dat de minister vrij geïsoleerd staat in zijn afwijzing van verdere regulering. Talloze gemeenten dringen al lange tijd aan op de mogelijkheid te kunnen experimenteren. Vanuit hun zorgplicht en belang bij de openbare orde ziet de meerderheid van de gemeenten, inclusief de VVD-bestuurders, wél meer in regulering, juist om datgene wat daarbuiten valt beter te kunnen handhaven. Zij zien het gezondheidsbelang van een vergunningenstelsel voor verantwoorde hennep. Sommige burgemeesters pleiten zelfs voor eigen stadswietkwekerijen. Erkent en deelt de minister de zorgen van deze gemeenten? En wat biedt de minister hun nu eigenlijk? Welke bijdrage levert hij met dit wetsvoorstel aan de volksgezondheid en de openbare orde?

Ook bij rechters kan de minister op weinig draagvlak rekenen, zo bleek uit de uitspraak van de Groningse strafrechter op 16 oktober. Terecht kopte de NRC dat het een bom onder het wietbeleid is: wie zich als wietteler naar de geest van het gedoogbeleid gedraagt, krijgt geen straf. Rechters hebben geen trek om op de stoel van de beleidsmakers of politiek te gaan zitten om het vastgelopen beleid vlot te trekken. We mogen dan ook verwachten dat strafrechters zullen oordelen dat niet alleen telers, maar ook hun toeleveranciers die naar de geest van het gedoogbeleid handelen, niet strafbaar zijn. Is het niet naïef om nog enig praktisch nut te verwachten van dit wetsvoorstel?

Mijn fractie heeft moeite met de tendens om steeds gemakkelijker de strafwaardigheid aan te nemen. Zo is de voorbereiding van een misdrijf al strafbaar gesteld in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht. Waar in dat artikel opzet nog vereist is, is het in het onderhavige wetsvoorstel voldoende dat de verdachte een reden heeft om te vermoeden dat zijn klant grootschalig wiet wil kweken. De centrale vraag is dan ook wanneer hier sprake van is. Ik daag de minister uit om met een aantal casussen te verduidelijken wanneer wél en wanneer geen sprake is van "een ernstige reden om te vermoeden" dat spullen gebruikt worden voor grootschalige wietteelt. Hoever reikt de onderzoekplicht van bijvoorbeeld een handelaar in tuinartikelen om na te gaan of men ongewild niet meewerkt aan wietteelt? En hoe zit het met de eerder genoemde elektriciteitsleverancier?

Zoals gezegd, is naar het oordeel van mijn fractie het Nederlandse softdrugsbeleid waarbij de verkoop via coffeeshops wordt gedoogd maar de teelt en toelevering wordt gecriminaliseerd, onhoudbaar. En ook dit wetsvoorstel leidt weer tot nieuwe tegenstrijdigheden en hypocrisie. Illustratief is bijvoorbeeld de regel ten aanzien van de apparatuur waarmee het gehalte aan THC kan worden gemeten. Bezit van de apparatuur is strafbaar, tenzij het apparaat in de coffeeshop staat. Dat betekent dat de coffeeshophouder eerst hennep moet aanschaffen en in zijn coffeeshop moet hebben, en pas wanneer die gearriveerd is in de coffeeshop, kan controleren of het THC-gehalte niet hoger is dan toegestaan. Als je je aan de regels wilt houden, kom je in een dilemma. Als je blind vertrouwt op je verkoper die overigens ook die meetapparatuur niet mag hebben, maar dat terzijde, kan je daarna worden vervolgd omdat je misschien toch wiet met een te hoog THC-gehalte in je coffeeshop hebt. Als je het vooraf wilt controleren, kan je worden vervolgd omdat je die meetapparatuur niet in je coffeeshop hebt. Hoe moet je dat oplossen? Als bezit van apparatuur als voorbereidingshandeling in het algemeen strafbaar wordt gesteld om het gebruik voor één doel te voorkomen, ontstaan er geheid problemen op een ander vlak. Het instrument is te bot om voor alle situaties een oplossing te bieden te bieden.

Wat we wél delen met de minister, is de zorg over de gegroeide aantallen hennepteeltplantages, die overlast veroorzaken en waar de onderwereld niet ver weg is, maar dit wetsvoorstel biedt daarvoor naar onze overtuiging geen oplossing. De criminele bemoeienis met de coffeeshops groeit veel burgemeesters boven het hoofd, vooral in Noord-Brabant en Limburg. En al wat de minister doet is het genereren van nog meer niet te handhaven wetsbepalingen. Je zou dit naïef kunnen noemen, verwijtbaar naïef zelfs.

De minister zal creatiever en progressiever moeten nadenken over een constructieve koers. Met regulering van de teelt die nodig is voor de verkoop in coffeeshops, bijvoorbeeld via een vergunningenstelsel, voorkomt de minister dat de onderwereld in de coffeeshops belandt en maakt hij verantwoord gebruik mogelijk.

De minister heeft onderzoek laten doen naar de verenigbaarheid van legaliseren, decriminaliseren of expliciet gedogen van cannabisteelt met het internationale en Europese recht. De onderzoekers zijn helder: de specifieke verdragen die zien op de bestrijding van drugscriminaliteit verzetten zich tegen het legaliseren of gedogen van cannabisteelt, maar ze geven tegelijkertijd aan dat het onderzoek een beperkte reikwijdte had en dat er nog een andere benadering mogelijk is, namelijk de mensenrechtelijke benadering.

De onderzoekers sluiten niet uit dat de drugsverdragen als het ware worden overruled, als blijkt dat er een mensenrechtelijke noodzaak is om wel een uitzondering te maken op het verbod. Ik denk aan economische, sociale of culturele rechten, waaronder het recht op gezondheid en het recht op zelfbeschikking. Of aan fundamentele vrijheden zoals privacy, of recht op vrijheid van meningsuiting of vrijheid van overtuiging en religie. Om het plaatje compleet te krijgen, pleit mijn fractie ervoor dat dit aanvullend onderzoek wordt gedaan. In combinatie met pilots die kunnen uitwijzen dat regulering de volksgezondheid dient. In de Tweede Kamer wees de minister dit af met de simpele stelling dat regulering niet de oplossing is. Maar met alle respect, het gaat niet alleen over zijn mening, het gaat om een maatschappelijke discussie die optimaal gevoerd moet kunnen worden gebaseerd op zo veel mogelijk feiten. Een aanvullend onderzoek zou bovendien elegant zijn naar de overheden die de mening van de minister niet delen. Graag verneem ik of de minister bereid is om een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren. Mogelijk zullen wij op dit punt een motie indienen.

De aangehaalde studie roept nog een paar vragen op. Waarom tracht de minister niet een coalitie te organiseren met andere progressieve staten die pleiten voor aanvulling of wijziging van de bestaande verdragen om gereguleerde teelt en verkoop mogelijk te maken? En welke standpunten heeft de Nederlandse delegatie eigenlijk ingenomen bij de onderhandelingen over de betreffende verdragen en de Europese kaderbesluiten? Met name de EU-kaderbesluiten zijn relatief jong: het kaderbesluit illegale drugshandel dateert van tien jaar geleden. In elk geval vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw had Nederland toch proactief kunnen ijveren voor een meer liberale koers? Graag wil ik inzicht in de Nederlandse posities.

Dit kabinet sluit de ogen voor de ontwikkelingen om ons heen. Zelfs in enkele Amerikaanse staten beseft men dat de war on drugs niet te winnen valt en dat een rationele benadering de volksgezondheid ten goede komt. Waar iedereen ons voorbij snelt, maakt dit kabinet de achterwaartse beweging, met een heilig, ongefundeerd en naïef geloof in meer repressie.

Kortom, mijn fractie denkt dat dit wetsvoorstel niet gaat werken, dat het benodigde draagvlak ontbreekt en dat we nog meer handhavingscapaciteit aan een heilloze missie gaan besteden. Het is hoog tijd voor legislatieve terughoudendheid en bestuurlijke inventiviteit. Geef lokale bestuurders de ruimte om de achterdeur van hun coffeeshops te regelen en zo het criminele kaf van het koren te scheiden. En belast derden niet met de onuitvoerbare opdracht om te achterhalen of ze al dan niet meewerken aan de voorbereidingshandelingen voor de wietteelt.