Plenair Scholten bij behandeling Wet langdurige zorg



Verslag van de vergadering van 25 november 2014 (2014/2015 nr. 9)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.07 uur


Mevrouw Scholten i (D66):

Voorzitter. Het afgelopen jaar hebben wij met z'n allen, met de nodige hoofdbrekens, een gigantische legpuzzel gemaakt. Die puzzel is nog niet helemaal af. Het stukje van de puzzel dat Wet langdurige zorg heet, moet nog worden ingepast. Ook het stukje Zorgverzekeringswet moet passen. De andere puzzelstukken die wij al hebben neergelegd, staan voor de Jeugdwet en de Wmo. De Wlz en de Zorgverzekeringswet vormen het sluitstuk. Over de Zorgverzekeringswet komen wij over twee weken te spreken.

Tussen de stukjes van de puzzel mag geen ruimte zitten, want dan past de puzzel niet. Met andere woorden, iedereen die zorg nodig heeft, moet die zorg ook krijgen en die moet ook weten bij welk loket hij moet zijn. Eigenlijk is dat het onderwerp van dit debat. Dit gaat 1 miljoen burgers aan. Het gaat dus over de vraag hoe wij de langdurige zorg in de samenleving willen organiseren. Zorg die kwalitatief goed is, met maatwerk en passende oplossingen voor meer mogelijkheden thuis en dit alles binnen het kader van het betaalbaar houden van de zorg. Mijn fractie werkt graag mee aan het oplossen van puzzels, want dat er iets moet veranderen in de langdurige zorg kan niemand zijn ontgaan. De kosten daarvan zijn gestegen van 21 miljard in 2004 naar 29,4 miljard in 2013. Dat is een stijging van 40% in acht jaar. Dat kan geen land volhouden. Zijn het meer mensen die van de AWBZ gebruik maken? Zijn het hogere loonkosten? Zijn het meer vastgoedkosten? Elke vraag kunnen we met een ja beantwoorden. Dat het anders moet, klinkt niet onlogisch.

De staatssecretaris heeft gekozen voor een systeem waarin, heel kort samengevat, de verzekerde kan kiezen. Afhankelijk van de zorgindicatie kan hij ervoor kiezen zo lang mogelijk thuis te blijven wonen, hetzij met een persoonsgebonden budget, hetzij met zorg in natura en met een volledig pakket thuis of met een modulair pakket. Hij kan ook kiezen voor intramurale zorg in een verpleeghuis. Daarnaast zijn er nog varianten van verzekerde groepen die een Wlz-indicatie hebben of waaraan die is toegezegd, zoals de ggz-groep en groepen die aan de Wlz-deur kloppen, zoals de meervoudig complex gehandicapten.

Is het gekozen systeem goed? Dat is mijn eerste vraag. En zal het effectief en uitvoerbaar blijken? Dat is mijn tweede vraag. Op de eerste vraag wil mijn fractie graag ja zeggen. Het recht op langdurige zorg is in de wet verankerd en blijft behouden. De verzekerde die is aangewezen op langdurige zorg heeft maximale keuzevrijheid voor de zorg die hij wil. Er is beter voorzien in randvoorwaarden om langer thuis te kunnen blijven wonen. Graag wil ik vanaf deze plaats een compliment uitspreken voor de wijze van behandeling van dit wetsvoorstel door de Tweede Kamer, die met een groot aantal amendementen, niet alleen van de D66-fractie, het wetsvoorstel beter heeft gemaakt. Ik wijs bijvoorbeeld op het recht op zorg, afgestemd op de verzekerde, het feit dat het CIZ naast het zorgprofiel ook de meerzorgindicatie kan starten, het recht op cliëntondersteuning en de betere privacybescherming. Dan heb ik er nog maar vier genoemd.

Mijn fractie heeft ook zorgen. De tweede vraag is namelijk moeilijker te beantwoorden. Past de legpuzzel helemaal? Valt er niemand tussen wal en schip? Is het systeem van de twee toetsmomenten, de indicatiestelling door het CIZ en de meerzorg door het zorgkantoor, goed doordacht? Is de aansluiting met de zorg die volgens de Zorgverzekeringswet moet worden vergoed goed geregeld? Kan het overgangsrecht de toets der kritiek doorstaan?

Om met het laatste te beginnen: de staatssecretaris wil de wet per 1 januari 2015 invoeren maar kan er niet omheen dat er nog een heleboel moet gebeuren voordat het systeem echt goed in de steigers staat. Er komt niet alleen naar ons maar ook naar de Tweede Kamer brief na brief met onder andere aanwijzingen over voorwaarden, gewijzigde budgetten en vergeten groepen en vorige week volgde nog een brief over de kortdurende zorg met verblijf. Het blijft daarom lastig om het geheel te overzien.

Omdat de staatssecretaris de wet per 1 januari 2015 in werking wil laten treden, is er een raar overgangsartikel in het wetsvoorstel geslopen. De wetgever kan de inwerkingtreding bepalen op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende onderdelen verschillend kan worden vastgesteld. Dat is een gebruikelijk artikel omdat daarmee de staatssecretaris alle vrijheid heeft. Maar gek genoeg is het inwerkingtreden van artikel 11.1.1 zesde lid al geregeld. Bij aanvaarding van het wetsvoorstel werkt de inwerkingtreding daarvan terug tot 1 oktober 2014. Zo staat het in het overgangsartikel artikel 13.

Volgens de tweede nota van wijziging, van augustus 2014, is inwerkingtreding met terugwerkende kracht nodig omdat in artikel 11.1.1 zesde lid iets bijzonders staat voor diegenen die, bij ministeriële regeling aangewezen, onder de AWBZ een indicatie hadden. Zij moeten voor 1 januari 2015 kenbaar maken welke keuze zij maken. Het CIZ als indicatieorgaan geeft dan voor 1 januari 2015 een toegangsbewijs af. Een dergelijke administratieve rondgang is niet mogelijk als het overgangsrecht nog niet geldt, want dan kan de AWBZ-geïndiceerden niet om een herindicatie worden gevraagd. Zo luidt de redenering volgens de tweede nota van wijziging. Dit doet de vraag rijzen of de staatssecretaris niet had kunnen wachten totdat ook de Eerste Kamer zich over dit wetsvoorstel heeft uitgesproken. Had de administratieve rondgang van het CIZ met de groepen van Wlz-geïndiceerden niet evengoed later kunnen worden georganiseerd? Is dat staatsrechtelijk niet eleganter en eleganter tegenover de Eerste Kamer? Als woordvoerder kreeg ik veel mails over de invoering van de Wlz waaruit onzekerheid en onrust spreekt. Had een latere invoering deze onrust en onzekerheid wellicht niet weggenomen?

We weten dat de invoering van de wet door het uitvoeren van de genoemde herindicaties al in volle gang is, maar de ministeriële regeling die de groepen voor herindicatie aanwijst is er nog niet. Volgens de memorie van antwoord is die regeling in voorbereiding en moet ze nog worden gepubliceerd in de Staatscourant. Hoe kan het dan dat de indicaties door het CIZ wel worden uitgevoerd, terwijl de regeling voor de groepen die het aangaat nog niet is vastgesteld? Wat moeten we daar in staatsrechtelijke zin van denken? Graag hoor ik de staatssecretaris over zijn beweegredenen om dit specifieke deel van het overgangsrecht op deze manier te organiseren.

Uit de memorie van antwoord weten we van de staatssecretaris dat hij druk is met een publiekscampagne over de veranderingen. Ik hoor radiospotjes waarin wordt gezegd dat de zorg echt beter wordt. De staatssecretaris richt overlegtafels in om voor groepen die niet de noodzakelijke zorg dreigen te krijgen zo snel mogelijk een oplossing te vinden. Er is verder een Informatiepunt Wlz-overgangsrecht ingericht voor de belangengroeperingen, Per Saldo en Ieder(in). Daar kunnen verontruste verzekerden zich melden en dat zijn er, naar blijkt, nogal wat. Door hun actie is de zogenaamde "vergeten groep" van 14.000 bij het overgangsrecht betrokken en dat is goed. Ik verwijs naar de brief van de staatssecretaris van 7 oktober 2014.

Ook na 1 januari moet er nog heel veel gebeuren. De wet treedt dan wel in werking, maar 2015 is bedoeld als overgangsjaar. Een zorgvuldige meerzorgprocedure voor de keuzepakketten modulair pakket thuis en volledig pakket thuis moet worden ontwikkeld en de expertise van zorgkantoren moet worden uitgebreid, aldus de staatssecretaris in de memorie van antwoord. Criteria voor de opname van de op langdurige zorg aangewezen ggz-geïndiceerden in de Wlz moeten worden gemaakt. Voor mijn fractie is speciaal van belang dat het maatwerkprofiel, zoals bedoeld in de motie-Bergkamp en dat voor iedere Wlz-geïndiceerde zo belangrijk is, verder wordt ontwikkeld. Het doet mij plezier dat de staatssecretaris heeft toegezegd deze profielen in samenwerking met de belangengroeperingen in 2015 te gaan ontwikkelen, zodat deze uiterlijk in 2016 kunnen worden verankerd.

Mijn vraag is of de staatssecretaris de meest recente informatie wil geven over de voortgang van de invoering en het oplossen van de door het Informatiepunt Wlz-overgangsrecht geconstateerde knelpunten.

Valt er niemand tussen wal en schip? De vergeten groepen heb ik genoemd. Het CIZ wil ze ook helpen, maar het CIZ is afhankelijk van de toestemming van VWS, zo heb ik begrepen. De staatssecretaris zegt in de memorie van antwoord dat het CIZ uiteindelijk bepaalt of een verzekerde Wlz-geïndiceerd is. Waarom heeft het CIZ die afhankelijkheid van VWS?

Op dit punt haak ik aan op een item in Nieuwsuur van 19 november jongstleden over intensieve kindzorg. De in die uitzending gefilmde moeders hebben een zware taak. Zij hebben 24 uur per dag de zorg voor hun kinderen. Die moeders hebben echter nog niet in beeld of zij bij de Wlz of bij de Zorgverzekeringswet moeten aankloppen. Van deze moeders kan niet worden gezegd dat zij pure mantelzorgers zijn. Ik heb begrepen dat zij in het ziekenhuis een professionele opleiding hebben gevolgd om de zorg voor deze kinderen zelf te kunnen hanteren. Dit voorkomt veel duurdere ziekenhuisopnames. In de uitzending verwees de zorgverzekeraar naar de Wlz en de woordvoerder van VWS verwees weer naar de zorgverzekeraar. Kan de staatssecretaris hierover duidelijkheid verschaffen, zodat dit punt voor hen duidelijk is? Kan de staatssecretaris er ook voor zorgen dat de communicatie over deze problematiek heel goed in het veld wordt neergezet?

Ik geef nog een ander voorbeeld, namelijk dat van een vader die belast is met 24-uurszorg. Hij krijgt bericht over een korting op de tarieven van 12,5%, waardoor hij aanzienlijk minder zorg kan inkopen. De oplossing is een intramurale opname. Die oplossing lijkt tegendraads wat betreft de bedoeling van de wet en niet in het belang van de kinderen. Deze vader behoort tot een groep van 200 schrijnende gevallen. Ik krijg de indruk dat de groepen zich opstapelen.

Mevrouw Slagter-Roukema i (SP):

Ik heb een vraag aan mevrouw Scholten. Ik deel haar zorg over groepen die indiceerbaar zijn voor de Wlz, maar die daar zelf nog geen duidelijkheid over hebben. Probleem daarbij is natuurlijk wel dat als zij instromen in de Wlz, er weer uitbreiding van het budget moet komen. Je krijgt dan het verschijnsel waar collega Flierman net ook al op wees. Wil mevrouw Scholten daar ook nog een bespiegeling aan wijden? Ik ondersteun haar vraag, maar als je kijkt naar de taakstelling die nu eenmaal in dit wetsvoorstel zit, houdt het natuurlijk een keer op.

Mevrouw Scholten (D66):

Ik begrijp de vraag van mevrouw Slagter heel goed, maar ik zou het antwoord daarop eigenlijk willen overlaten aan de staatssecretaris. Met elke verschuiving of invoering van groepen krijg je natuurlijk met budgetten te maken. Ik kom daar later ook nog op terug wat het pgb betreft. Ik snap het uitgangspunt, maar wij moeten even afwachten wat de staatssecretaris hierop antwoordt.

Dan kom ik bij de vraag of de wet een goede organisatie heeft opgetuigd. Wij zien twee toetsmomenten. Het CIZ indiceert het zorgzwaartepakket aan de hand van de dominante grondslag en kan dankzij het amendement-Dik-Faber op stuk nr. 150 het zorgkantoor opdragen een meerzorgprocedure te starten. Het zorgkantoor, dat tevens budgetbewaker is, zal dan de kosten van de meerzorg bepalen. De vraag gaat echter over de rol van de budgetbewaker. Het zorgkantoor heeft belang bij het bewaken van het budget en de verontruste verzekerden vrezen dat daardoor kortingen op de tarieven worden gerealiseerd. Kan de staatssecretaris die zorgen wegnemen? Daarop sluit de vraag aan of de jaarlijks vast te stellen budgetten bij overstijging plooibaar meeveren met de vraag of een eenmaal bereikt plafond een stop zet op het afgeven van indicaties en het verstrekken van meerzorgkosten. Als dat zo is, zou dat ongelijkheid opleveren. Mensen die op 1 januari van een jaar een pgb aanvragen, worden wel geholpen; mensen die dat op 30 november doen, worden niet geholpen omdat het budget dan op is. Hoe moet daarmee worden omgegaan?

Ook heeft mijn fractie een vraag over het volledig pakket thuis. De verzekerde heeft een keuze, maar kan hij kiezen? Het is een nieuw model en nog weinig zorgaanbieders lijken dit pakket aan te bieden. Er zou nog niet op zijn ingekocht omdat de zorgaanbieders bepaalde eisen stellen. Een van de eisen zou zijn dat degenen die daarvoor in aanmerking zouden willen komen, ook moeten verhuizen naar een huis van de zorgaanbieder die daar ook belang bij heeft. Dat maakt dat de uitvoering van het vpt ingewikkelder wordt en "tegendraads" aan de bedoeling van de wet. Het was immers de bedoeling dat de mensen thuis zouden blijven wonen. Kan de staatssecretaris hier ook iets over zeggen? Heeft hij zicht op die ontwikkeling en, zo ja, wat denkt hij daaraan bij een tegenvallend beeld te doen? Verder speelt ook nog de vraag of, als de verzekerde kiest voor een plaats in het verzorgingshuis — ook al is hij niet volledig hulpbehoevend — hij daar dan terechtkan? Wordt er niet alleen op doelmatigheid, maar ook op omgevingsfactoren en medische factoren geïndiceerd? Hoe voorkomen wij dat de lat te hoog wordt gelegd en hoe gaat de staatssecretaris dit monitoren?

Ik kom tot mijn laatste punt, de respijtzorg, ofwel het tijdelijk elders verblijven van de verzekerde met een Wlz-indicatie die thuis woont. Dit geeft ouders en mantelzorgers enige verlichting in de dagelijkse zorg. Hier is al veel over te doen geweest. Vorige week hebben wij er nog een brief over gekregen. De staatssecretaris, wijs geworden door de onder deze noemer kennelijk vaak georganiseerde buitenlandse tripjes, houdt vol dat het logeren zelf niet meer wordt vergoed, maar de zorgkosten tijdens het logeren wel. Dit is alleen anders indien het logeeradres een onder de WTZi toegelaten instelling is. Dat wordt dan wel een probleem, want deze respijtzorg wordt vaak gegeven in kleinschalige initiatieven die geen WTZi-toelating hebben. Het aanvragen van een WTZi-toelating is voor hen ook vaak een brug te ver. Een voorbeeld hiervan is de zorgboerderij waar de verzekerde gedurende het weekend in een vertrouwde, warme omgeving verkeert en in goede handen is.

Mijn fractie vindt met de staatssecretaris dat oneigenlijk gebruik moet worden tegengegaan en dat er controle op het systeem dient te zijn. De vraag is of de gekozen oplossing de juiste is en of deze in het belang is van iedereen die dit aangaat. De eisen voor een WTZi-instelling zijn hoog. De toelating is ingewikkeld omdat er om te beginnen een rechtspersoon moet worden ingericht, zoals een raad van toezicht en een klachtenregeling. De staatssecretaris heeft met deze oplossing gekozen voor het systeem en niet voor de mens, terwijl de wet als grondslag heeft: van systemen naar mensen. De keuze van de staatssecretaris lijkt ook in tegenspraak met de toezegging aan de verzekerden met een laag zzp, die nu nog in een kleinschalige instelling wonen, om daar te mogen blijven wonen. Zij zouden anders immers gedwongen zijn te verhuizen. Voor deze instelling wordt ook geen WTZi-toelating geëist. Ik nodig de staatssecretaris graag uit om hierover na te denken en met een oplossing te komen. Eventueel dien ik hierover nog een motie in mijn tweede termijn in.

Ik sluit af met een gedachte over de Europeesrechtelijke aspecten van dit wetsvoorstel, maar misschien begeef ik mij daarmee op gevaarlijk terrein. Met genoegen heb ik in de memorie van toelichting in paragraaf 12.2 over de implicaties van de Europeesrechtelijke aspecten van langdurige zorg in een ander EU-land gelezen. Zorgvuldig is daarin, in samenhang met de jurisprudentie op dit terrein, nagegaan of en in hoeverre dit wetsvoorstel voldoet aan de artikelen 7 en 8 van de Europese patiëntenrichtlijn. De staatssecretaris komt tot de conclusie dat een contracteerverbod van zorginstellingen in andere EU-landen een belemmering van het vrije verkeer zou opleveren. Ik ben dat met hem eens. Het wetsvoorstel lijkt mij inderdaad Europaproof.

Ik wacht met belangstelling de beantwoording door de minister af van de door mijn fractie gestelde vragen.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Scholten. Ik denk overigens dat u de staatssecretaris bedoelde.