Verslag van de vergadering van 8 december 2014 (2014/2015 nr. 11)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 18.04 uur
De heer Terpstra i (CDA):
Voorzitter. Elke morgen bij het opstaan bekijk ik als een van de eerste dingen die ik doe de website van de Eerste Kamer. Dat heb ik ook nu weer gedaan en daar las ik dat u, zoals zo vaak, weer wijze woorden hebt gesproken. Dit keer ging het over de Rechtstaat. Daar wil ik het nu niet over hebben, maar wel over het door u gebruikte motto "Onderzoekt alle dingen en behoudt het goede". Als ons land, en dan met name de Tweede Kamer, deze Bijbelse spreuk had toegepast op het onderwerp van vanavond, dan hadden we dit debat hoogstwaarschijnlijk niet gehad.
Voor het CDA is het vandaag een trieste dag. Voor mij als oud CNV'er geldt dat zelfs dubbel. Immers, met het verdwijnen van de PBO is ook de invloed van werknemers en hun organisaties in onze maatschappij weer kleiner geworden. Ik zeg "weer", omdat door de nationalisatie van de sociale zekerheid tijdens Paars II ook daar de rol van de werknemers en hun organisaties is uitgeschakeld; in beide gevallen door een regering van VVD en PvdA.
Vlak na de Tweede Wereldoorlog hebben bepaalde voorlopers van de CDA-partijen gepoogd de maatschappij te hervormen en te democratiseren door middel van de oprichting van de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie (PBO) met de SER aan het hoofd. De bedoeling was dit principe van samenwerking onderling en tussen werkgevers en werknemers toe te passen op de hele economie. Dat is nooit gelukt, hoogstwaarschijnlijk door te grote verschillen in de belangen tussen de branchegenoten. In sectoren waar er meer gemeenschappelijke belangen zijn, is de PBO wel van de grond gekomen, met name in de landbouwsector en in mindere mate de ambachten en detailhandel. De Boerenpartij is het bewijs dat ook niet altijd alle boeren achter hun organisaties hebben gestaan. Het grote verzet tegen de PBO is echter niet van deze boeren gekomen, maar van de leiders van de VVD en D66. De heer Bolkestein sprak over de SER als sociaal economische rem en de heer Van Mierlo sprak regelmatig over de ruïnes van het maatschappelijk middenveld. Tijdens de kabinetten Paars I en II zijn veel van de idealen van deze partijen gerealiseerd.
Vanavond is de PBO aan de beurt. In het regeerakkoord Bruggen slaan van het huidige kabinet wordt voorgesteld de PBO op te heffen. Deze gedachte wordt breed gedragen in de Tweede Kamer. Alleen CDA en SGP hebben tegen het voorliggende wetsvoorstel gestemd. De belangrijkste argumenten voor opheffing van de PBO zijn het verzet tegen verplichte heffingen en het gebrek aan democratische legitimatie. Op grond van het eerste argument zou je ook kunnen overwegen de Belastingdienst op te heffen. De Raad van State merkt terecht op dat in de agrarische sector de waardering voor de PBO altijd zeer groot is geweest en dat dit nog steeds het geval is. Dit geeft de minister ook toe bij de beantwoording van de vele vragen in de schriftelijke rondes.
Op dit moment wil ik de strijdbijl met betrekking tot het opheffen van de PBO begraven, met alle waardering voor de strijd van mijn collega Jaco Geurts in de Tweede Kamer en de inspanningen van de LTO. Een nuttig instrument voor de land- en tuinbouw is op grond van ideologische argumenten geheel opgeheven. Dit feit leidt tot diepe droefenis, zoals reeds is verwoord, en tot problemen.
In de huidige fase wil ik mij, gelukkig samen met VVD en PvdA, beperken tot enkele vragen over de gang van zaken met betrekking tot de overgang naar een nieuw systeem, met als doel de bestaande problemen zo veel mogelijk op te lossen.
De heer Reuten i (SP):
De heer Terpstra heeft nu een aantal dingen genoemd die teloor zijn gegaan onder de Paarse kabinetten, maar heeft het CDA vervolgens pogingen gedaan om herstelwerkzaamheden te verrichten toen het CDA wel in het kabinet zat?
De heer Terpstra (CDA):
Ik geloof niet dat het CDA geprobeerd heeft om de daden van Paars I en II terug te draaien, daar hebt u gelijk in. Ten aanzien van de PBO heeft het CDA nooit het initiatief genomen om de PBO op te heffen.
De heer Reuten (SP):
…
De voorzitter:
Bij de microfoon, mijnheer Reuten.
De heer Terpstra (CDA):
De heer Reuten wilde zeggen dat het niet komt, en dat klopt ook wel zo ongeveer. Je kunt niet alle daden van een kabinet voor jou constant terugdraaien. Dan gaat het lijken op Engelse toestanden van nationalisatie en denationalisatie heen en weer; dat is ook weer niet goed voor een land.
In de huidige fase wil ik mij, gelukkig samen met VVD en PvdA, beperken tot enkele vragen over de gang van zaken met betrekking tot de overgang naar een nieuw systeem, met als doel de bestaande problemen zo veel mogelijk op te lossen in het belang van de sector en daarmee in het belang van Nederland.
Het gaat daarbij om de volgende zaken: de overgang van de publieke taken van de PBO naar het Rijk, het algemeen verbindend verklaren van op te richten producenten- en brancheorganisaties en de financiering van innovatie in de sector.
Voor ik hier verder op inga, wil ik eerst nog iets opmerken over de procedure. Wij zijn er als CDA met vele anderen op tegen dat de regering bij de uitvoering van het voorgenomen beleid en bij de informatie daarover vooruitloopt op het wetgevingsproces, met name op de instemming van de Tweede Kamer en uiteraard nog veel meer op instemming van de Eerste Kamer. Bij dit dossier is dat echter veelvuldig gebeurd. Volgens onze interpretatie van de recente geschiedenis is dat gebeurd met onze eigen instemming, gelet op de grote belangen die op het spel staan. Deze belangen hebben naar onze mening te weinig een rol gespeeld bij het debat tot nu toe, maar dat geldt niet voor deze minister en ook niet voor deze staatssecretaris; vandaar mijn staatsrechtelijke mildheid op dit punt op dit moment. Ik heb nog niet alle boeken van de heer Schaap kunnen bestuderen, maar ik ga ervan uit dat hij in zijn tekst uitgebreid ingaat op het staatsrechtelijk aspect van deze wantoestand, om het zo maar uit te drukken.
Het uitgangspunt van de regering is dat alle publieke taken van de PBO worden opgenomen in regels van het Rijk. Dit is vooral van belang voor de volksgezondheid, voedselveiligheid, dier- en plantenziekten en daardoor ook voor onze export. De handhaving van de bestaande norm lijkt deze leden een goed uitgangspunt. Kan de regering garanderen dat alle bestaande publieke taken een-op-een worden overgenomen? Tevens of dit proces op tijd, dat wil zeggen voor 1 januari 2015, kan worden afgerond?
Het mogelijk maken van het algemeen verbindend verklaren van producenten- en brancheorganisaties wordt geregeld in de Ontwerpregeling producentenorganisatie en brancheorganisatie. Wij zijn verheugd dat dit mogelijk is in het kader van het Europees landbouwbeleid. Uit de sector hebben ons geluiden bereikt dat ons land hogere eisen wil stellen aan dit beleid dan Europees nodig is. Wij hebben ook kennisgenomen van het antwoord van de minister dat ons land geen aanvullende eisen stelt op dit gebied. Kan de minister bevestigen dat mijn laatste interpretatie van zijn standpunt juist is? Zijn er nog sectoren waar een regeling gewenst is en waar het niet lukt op tijd een producenten- of brancheorganisatie op te richten?
Het topsectorenbeleid voor de sector wordt tot nu toe betaald door de ondernemingen zelf, maar ook voor een groot deel door de PBO-organen. Wij hebben begrepen dat bij veel projecten de overheid de helft betaalt en de PBO-organen de andere helft. Bij het wegvallen van de PBO-bijdrage vervalt ook de bijdrage van het Rijk. De antwoorden van de regering hebben ons voor een deel gerustgesteld, met name de zin in de memorie van antwoord dat de minister soepel zal omgaan met de eis van private financiering in de overgangsperiode. Voor deze voor onze positie in de wereld als tweede exporteur zeer belangrijke innovatieve centra zouden we toch iets meer zekerheid willen horen. Kan de minister garanderen dat de opheffing van de PBO als zodanig niet schadelijk zal uitwerken op ons innovatief vermogen?
De antwoorden van de regering wachten wij met belangstelling af, omdat er voor ons land en de sector veel op het spel staat.