Plenair Holdijk bij behandeling Verantwoorde groei melkveehouderij



Verslag van de vergadering van 15 december 2014 (2014/2015 nr. 13)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.58 uur


De heer Holdijk i (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Prealabel een enkel persoonlijk woord, als u mij toestaat. Ik ben buitengewoon dankbaar en ondervind het als een bijzonder voorrecht en als een wonder dat ik in de gelegenheid word gesteld om op deze plaats weer aan de beraadslagingen deel te nemen, meer dan een halfjaar nadat dit voor het laatst het geval was. Dank zij de genade en trouw van onze Schepper en onderhouder! Dank spreek ik vanaf deze plaats ook graag nog eens uit voor de vele blijken van hartelijk meeleven van mijn collega's en de medewerkers van de Kamer, alsook voor het bijzonder welkom dat mij op 28 oktober jl. door u, mevrouw de voorzitter, werd toegeroepen. Het was "meer dan het gewone", om het met de titel van een in 1977 verschenen geruchtmakend boek te zeggen.

Maar nu ter zake. Ik richt mij dan, uiteraard via u, mevrouw de voorzitter, tot de regering met enkele opmerkingen en vragen. De overhaaste behandeling van het wetsvoorstel vindt plaats onder dubbele dreiging. Als de wet zou worden verworpen, hangt de melkveehouders de dreiging van invoering van dierrechten door de staatssecretaris boven het hoofd. En als de wet niet vóór 1 januari a.s. van kracht is, voldoet Nederland volgens "Brussel" niet aan de voorwaarden voor de toegekende derogatie en kan een besluit van het nitraatcomité voldoende zijn om de derogatie in te trekken of aan te passen. Hoe men deze laatste dreiging, waarmee de spoedbehandeling te elfder ure wordt gemotiveerd, taxeert, hangt sterk af van de vraag hoe hoog men het redelijkheidsbesef van de Europese Commissie c.q. van het nitraatcomité inschat. Het wetsvoorstel was immers door de Eerste Kamer in behandeling genomen en had ruim vóór 1 april a.s., de datum van het vervallen van de melkquotering, afgehandeld kunnen zijn. Nu komt er wellicht een wet voor 1 januari waarvan de kern nog onbepaald is. De vraag is: waarom zou men in "Brussel" niet vatbaar zijn geweest voor dit toch redelijke standpunt? Ik denk ook even aan de gang van zaken die wij hier aan de hand hebben gehad met de begroting van Veiligheid en Justitie voor het komende jaar, waarbij toch de garantie is gegeven dat behandeling na 1 januari geen probleem zou zijn.

Wie in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw de ontwikkelingen in de veehouderij heeft gevolgd, weet dat de melkveehouderij niet het ontstaan van het mestoverschot heeft veroorzaakt. Dat is ontstaan bij de varkens-, de pluimvee- en de kalverhouderij, opkomende en sterk expanderende bedrijven die veelal nauwelijks over grond, in elk geval niet over voldoende grond beschikten buiten hun bouwlocatie. Ik ben beducht dat wanneer er niet tijdig grenzen aan de groei worden gesteld, de melkveehouderij deze intensieve sectoren achternagaat. En de melkveehouderij moet geen industrieel bedrijf worden.

Het onderhavige wetsvoorstel is in feite weinig meer dan een wijziging van de Meststoffenwet. Uitgangspunt is dat het totale mestoverschot in Nederland niet mag groeien. Het totale fosfaatplafond voor alle diersoorten bedraagt, als ik het wel heb, 173 miljoen kilo. Voor de melkveehouderij zal dat plafond 85 miljoen kilo bedragen. Uit recente cijfers van het CBS is gebleken dat dit plafond al akelig dichtbij is gekomen. De wet wil het stellen van grenzen aan de groei in de toekomst mogelijk maken, niet het stellen van absolute grenzen voor bestaande bedrijven, zo vat ik de tekst op. Het aanvankelijke voorstel ontmoette de nodige kritiek, niet alleen bij de Tweede Kamer maar ook bij de sector, die meestal pleit voor meer ruimte, maar nu aandrong op beperking door de grondgebondenheid scherper te borgen dan in het wetsvoorstel gebeurde. Een uniek gebeuren, mag ik wel zeggen.

Aan de intensivering zullen mijns inziens grenzen moeten worden gesteld, ofwel door een bovengrens aan het aantal dieren per hectare te stellen, ofwel door de hoeveelheid geproduceerde melk te limiteren of aan de hoeveelheid mest te koppelen. Ik heb de nodige twijfel of de groei van het mestoverschot binnen de perken van het fosfaatplafond is te houden. Als ik zie wat er de afgelopen tijd aan stallen is gebouwd — niet alleen ter vervanging — en wat er nog in aanbouw is, wetend dat die stallen in de aanloop naar 2015 nog niet vol staan, dan houd ik mijn hart vast. Het risico dat een klein aantal bedrijven heel fors groeit en daarmee de fosfaatruimte van anderen opgebruikt, is levensgroot aanwezig.

Wil men het doel van een beheerste groei realiseren, dan kan het niet alleen om begrenzing van het aandeel mestverwerking gaan. De zwakte van de nadruk op uitsluitend mestverwerking is dat door deze sluip-, ontsnappings- of vluchtroute de groei van de melkveestapel in de toekomst niet begrensd wordt en het ontstaan van grondloze bedrijven niet zal worden tegengegaan. De Algemene Maatregel van Bestuur die in artikel 21, lid 5 van de voorgestelde wet is voorzien, maakt het stellen van een maximumpercentage voor mestverwerking mogelijk. Ik kom daar nog op terug.

In plaats van het melkquotum, dat verdwijnt, krijgen melkveehouders te maken met een "melkveefosfaatreferentie", dat is het fosfaatoverschot van melkvee op bedrijfsniveau. Uitgegaan wordt van 2013 als referentiejaar. De fosfaatproductie door melkvee en jongvee wordt in de referentie bepaald op basis van forfaitaire normen voor 2014, niet op basis van de normen voor 2013. Heb ik dat goed begrepen? Melkveefosfaatreferentie zal bedrijfsgebonden zijn en alleen overdraagbaar in familieverband; het wordt niet verhandelbaar. Klopt dat nog steeds?

De RVO (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) gaat de gegevens over dieraantallen ter controle voorleggen aan de veehouders. Volgens de planning zou dat in oktober 2014 gebeuren. Na controle door de boer zou de RVO een beschikking afgeven. In november was, zo bereikte mij het bericht, de fosfaatreferentie op basis van de bedrijfssituatie in 2013 nog steeds niet naar de boeren gestuurd. Wat is de stand van zaken thans?

Terugkomend op de voorziene Algemene Maatregel van Bestuur stel ik om te beginnen vast dat de Raad van State niet in de gelegenheid is geweest om over deze optie te adviseren. Hij heeft geen inhoudelijk advies op het oorspronkelijke wetsvoorstel uitgebracht. Een Algemene Maatregel van Bestuur kan de voorkeur genieten om te voorkomen dat de formele wetgever te veel op de stoel van de burger of ondernemer gaat zitten. Soms geniet de wet echter de voorkeur. Hoewel een Algemene Maatregel van Bestuur niet vrijblijvend is, heb ik in dit geval een sterke voorkeur voor een wettelijke verankering van de minimale grondgebondenheid voor melkveebedrijven. De staatssecretaris had een voorbeeld kunnen nemen aan haar minister, die de opheffing van product- en bedrijfschappen, waarover wij morgen hopen te stemmen, bij wet heeft geregeld, hoewel hij met een Algemene Maatregel van Bestuur had kunnen volstaan.

De heer Koffeman i (PvdD):

Ik wil collega Holdijk graag een vraag stellen over de grondgebondenheid. Betekent het pleidooi voor grondgebondenheid van de heer Holdijk wat hem betreft grondgebondenheid in de nabijheid van de boerderij? Of kan hij zich ook vinden in grondgebondenheid waarbij een grote hoeveelheid koeien in een megastal gehouden wordt, waarbij op afstand grond gepacht wordt waarover de mest uitgereden kan worden?

De heer Holdijk (SGP):

Dank voor deze vraag. Het is een vraag waarop wij in het vervolg van dit debat, als het gaat over de invulling van de AMvB, terug zullen moeten komen. Ik maak straks nog enige specifieke opmerkingen over grondgebondenheid. Voor dit moment denk ik bij grondgebondenheid toch eerder aan grond, pakweg binnen een cirkel van 5 à hooguit 10 kilometer van de locatie. Niet alleen grond van veehouders overigens, maar ook grond van akkerbouwers. Maar ik heb ergens een afstandsnorm van 20 kilometer voorbij zien komen. Ik geloof niet dat dit de voorkeur zou verdienen.

Voorzitter. Duidelijkheidshalve voeg ik aan mijn sterke voorkeur voor de regeling bij wet van de grondgebondenheid toe, dat ik per se geen voorstander ben van een wettelijke verplichting tot weidegang.

Via de voorziene AMvB kunnen nu dus grenzen worden gesteld aan het aandeel mestverwerking. Hoe die begrenzing eruit gaat zien, is nog niet duidelijk. Dat kan en mag volgens Brussel blijkbaar later, na 1 januari, gebeuren. Als dat niet vóór 1 april zijn beslag heeft gekregen, hangt ons dan misschien opnieuw het zwaard van Damocles boven het hoofd? Een boeiende vraag, vind ik. Impliceert de keuze voor de route van de AMvB niet dat de staatssecretaris straks slechts achteraf maatregelen kan nemen door het aantal dieren van een bedrijf in overtreding te beperken?

De Kamers zullen nauw betrokken worden bij de invulling van de AMvB. Dat lijkt een voordeel, dat kan een voordeel zijn, maar de eerder genoemde minister, met wie de staatssecretaris samen het departement dient, verdedigde zijn keus voor de wet — en terecht, meen ik — met het argument dat daarmee de parlementaire betrokkenheid en invloed worden vergroot in plaats van verkleind, wat het gevolg kan zijn van een AMvB.

Ten slotte zou ik nog nader stil willen staan bij de factor grondgebondenheid. De route naar geborgde grondgebondenheid wordt onderwerp van gesprek, overleg, polderen, schikken en plooien door eindeloos veel partijen. Hopelijk komen er bij de invulling van de grondgebondenheid praktijkgerichte, werkbare voorstellen. De overheid houdt een vinger aan de pols of in de pap. Men kan dit aspect onmogelijk aan regeling door de sector overlaten. Het probleem is dat de melkveesector niet in staat is bij zijn eigen "onderdanen" de fosfaatgrens af te dwingen. Het is mooi dat er convenanten afgesloten zijn of worden, maar ze zijn niet bindend voor individuele boeren.

Bij de factor "grondgebondenheid" moet het er in principe om gaan dat via de korte kringloop de mest op eigen land is te gebruiken voor de grasgroei of om ander voer van het land te halen. Een vraag in dit verband: wordt bij de bepaling van de grondgebondenheid rekening gehouden met verschillen tussen regio's en verschillende typen melkveehouderijen? Het fosfaatplafond moet op zo eerlijk mogelijke wijze worden verdeeld.

Tot besluit. Hopelijk dragen de wet zelve en de AMvB ertoe bij dat wordt voorkomen dat de melkveehouderij de intensieve veehouderij achterna gaat. Het goede imago van de Nederlandse melkveehouderij — we zijn de tweede zuivelexporteur van de wereld — is kostbaar maar ook kwetsbaar en mag daarom niet in de waagschaal worden gesteld.