Plenair Postema bij behandeling Wet aanpassing financieel toetsingskader



Verslag van de vergadering van 15 december 2014 (2014/2015 nr. 13)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 22.43 uur


De heer Postema i (PvdA):

Voorzitter. Een goed pensioen is een geïndexeerd pensioen. Dit geldt voor pensioendeelnemers en pensioengerechtigden, jong en oud. Dat is wat mensen willen. En dat moet in elk debat over pensioenen centraal staan, ook vandaag. Dat goede, geïndexeerde pensioen is in ons land lange tijd een realiteit geweest. Diverse generaties hebben hiervan kunnen genieten. Het Nederlandse pensioenstelsel, gebaseerd op kapitaaldekking, staat dan ook niet ten onrechte internationaal te boek als één van de sterkste ter wereld. Maar sinds 2008 is dit stelsel veel kwetsbaarder gebleken dan wij lang dachten. Net als bij het eerste pijler pensioen, de AOW, is pas laat gereageerd op de stijging van de levensverwachting en op de demografische ontwikkelingen, zoals ontgroening.

De fondsen bleken vanuit dit perspectief veel minder zekerheid te kunnen bieden over de mate waarin er ook voor toekomstige generaties is en wordt gespaard. Nog sterker was echter de invloed van de extreem lage rentestanden, in belangrijke mate het gevolg van het gevoerde monetaire beleid. Door de koppeling van de disconteringsvoet van toekomstige verplichtingen — de zogeheten rekenrente — aan deze lage rente daalden de dekkingsgraden van de fondsen scherp en bleven vervolgens een grillig verloop vertonen. Aanvankelijk werd gedacht dat de onrust op de financiële markten slechts tijdelijk zou zijn en dat voorkomen zou moeten worden dat dit tot onevenredige premiestijgingen en kortingen op de pensioenuitkering zou leiden. Maatregelen werden dan ook uitgesteld. Wel is in 2012 de termijn voor kortetermijnherstelplannen voor fondsen in onderdekking verlengd van drie naar vijf jaar. Niettemin heeft een aantal pensioenfondsen — waaronder zeer grote zoals het ABP — een of meerdere keren kortingen op de pensioenuitkering moeten doorvoeren. Van indexatie is sinds 2008 in het geheel geen sprake meer. Beide maatregelen, dus zowel kortingen als achterwege blijvende indexatie, hebben het vertrouwen in ons pensioenstelsel flink aangetast.

Het is opvallend dat de pensioensector zo slecht in staat is geweest een adequaat antwoord te bieden op de ontstane problemen en het gedeukte vertrouwen. Daarmee doel ik niet alleen op de fondsen, maar op alle betrokken spelers, waaronder werkgeverorganisaties, de vakcentrales, de diverse belangenverenigingen en adviesorganen, de wetenschap, de overheid en de politiek. Tot op de dag van vandaag ontvangen wij niet zelden compleet tegenstrijdige analyses en aanbevelingen, waarbij partijen uitblinken in het niet expliciet maken van veronderstellingen, percepties en belangen die hun inbreng in sterke mate sturen. Het lijkt ons eveneens aan moed te ontbreken om consequent te redeneren vanuit het centrale uitgangspunt, namelijk dat een goed pensioen een geïndexeerd pensioen is.

Het nieuwe financieel toetsingskader dat vandaag in onze Kamer voorligt, is exemplarisch voor hetgeen ik betoog. Het staat ver af van enige pensioenambitie — het laat dit over aan de fondsen — maar stelt net als het oude ftk wel dusdanig strakke regels dat pensioenindexatie zeker op de kortere termijn feitelijk onmogelijk wordt gemaakt. Vervolgens bereikt ons een brij aan inzichten over de doorwerking van de technische bepalingen van dit ftk op het pensioen van oud en jong.

Naar het oordeel van mijn fractie zijn genoemde regels als zodanig niet verkeerd. Het doel van de aanpassingen die met het nieuwe ftk van kracht worden, is immers om het pensioenstelsel stabieler te maken en risico's evenwichtiger te verdelen. Hiertoe mogen tegenvallers over een langere termijn worden uitgesmeerd en dienen hogere buffers te worden aangelegd alvorens tot indexatie wordt overgegaan. Ouderen hebben met dit voorstel het voordeel van een grotere spreiding van herstel bij te lage dekkingsgraden — dus minder snel kortingen — en jongeren hebben het voordeel van meer voorzichtigheid met indexeren als het goed gaat, zodat voorkomen wordt dat er later onvoldoende geld in de pensioenpotten zit om ook hen een geïndexeerd pensioen te bieden. In die zin is het voorstel evenwichtig. Daar komt nog eens bij dat er met het nieuwe ftk sprake zal zijn van een beleidsdekkingsgraad op basis van een twaalfmaands voortschrijdend gemiddelde, wat eveneens zal bijdrage aan meer stabiliteit. Wij menen dan ook dat het nieuwe ftk wel degelijk een verbetering is ten opzichte van het oude.

De heer Elzinga i (SP):

Ik wil nog even een paar zinnen terugspoelen naar de uitspraak van de heer Postema dat jongeren het voordeel zouden hebben dat nu niet veel geïndexeerd kan worden. Welke generaties vat de heer Postema onder "jongeren"?

De heer Postema (PvdA):

Het is altijd erg afhankelijk van wie je spreekt. Ik ken genoeg ouderen die zichzelf bijzonder jong voelen. Jullie bedoel ik niet!

(Hilariteit)

De heer Postema (PvdA):

In technische zin zou ik iedereen die meer dan een dag voor zijn pensioen staat, als "jongere" willen bestempelen.

De heer Elzinga (SP):

Maar alle berekeningen laten toch zien dat alle huidige werkende generaties nog niet profiteren van de lange periode van niet-indexeren die de pensioenfondsen nu als gevolg van het voorgestelde beleid te wachten staat?

De heer Postema (PvdA):

Het punt dat ik hier heb geprobeerd te maken, is dat te snelle indexatie binnen het huidige regime en binnen de huidige spelregels zou kunnen leiden tot het uitnutten van de pensioenpotten zonder dat er genoeg voor de jongeren overblijft. De vraag is veeleer — maar daar kom ik direct op — of je het stelsel op deze manier moet willen handhaven. Ik begon mijn betoog met de opmerking dat de ambitie een geïndexeerd pensioen voor oud en jong zou moeten zijn. Ik wil geen generatiediscussie voeren. Dat betekent dat voor beide groepen een geïndexeerd pensioen aan de orde zou kunnen zijn. Naar mijn oordeel is daar ook reden toe en om die reden heb ik dat punt hier gemaakt.

De heer Elzinga (SP):

Die ambitie wil ik helemaal delen. Laten we ervoor staan om een geïndexeerd pensioen voor alle generaties na te streven. Een aantal woordvoerders heeft al geprobeerd duidelijk te maken dat dit echter met het nieuwe maar ook met het huidige ftk voor de lange termijn niet binnen bereik ligt. Dan hebben we nog wel een hele slag te maken.

De heer Postema (PvdA):

Ik denk dat daar weinig verschil van mening over bestaat.

De heer Hoekstra i (CDA):

De heer Postema begon zijn betoog met de stelling dat een goed pensioen een geïndexeerd pensioen is. Hij herhaalde die woorden later. Ik moest even nadenken waar ik ze eerder had gehoord, maar overduidelijk heeft de heer Postema zich laten inspireren door de heer Borgdorff van Zorg en Welzijn. Die heeft dat namelijk tijdens de hoorzitting ook gezegd. Ik vraag mij af of de heer Postema zich ook door de volgende zin van de heer Borgdorff laat inspireren, namelijk dat dit echter door het nominale toetsingskader nagenoeg onmogelijk wordt.

De heer Postema (PvdA):

Ik heb me laten inspireren door een heleboel Nederlanders en niet door de heer Borgdorff. Ik zou in alle eerlijkheid ook niet aan hem willen refereren. Iedereen die nadenkt over pensioen en over wat dat nu eigenlijk is, zal de conclusie eraan verbinden dat er maar één pensioenambitie kan bestaan en dat is een geïndexeerd pensioen. Dat is de wijze waarop ik mijn betoog opbouw. Eerlijk gezegd en met alle waardering voor de heer Borgdorff, is dit geen uitspraak die ik van hem heb overgenomen, want naar mijn mening speelt dit zeer breed.

De heer Hoekstra (CDA):

U had dus beiden dezelfde goede gedachte. Wat vindt de heer Postema echter van de tweede opmerking van de heer Borgdorff?

De heer Postema (PvdA):

In mijn inleiding ben ik daar volgens mij al heel helder over geweest. Ten opzichte van het huidige maar ook ten opzichte van het nieuwe voorgestelde ftk moet een heleboel extra's gebeuren, voordat aan het geïndexeerde pensioen recht wordt gedaan. In mijn verdere betoog zal ik dat straks ook nog naar voren brengen. Er wacht ons nog een opgave.

Een nieuw ftk, met de genoemde verbeteringen, gaat echter voorbij aan de grote vraagstukken waarvoor wij ons gesteld zien. Die betreffen niet zozeer de diverse ingrediënten die momenteel de boventoon voeren in de maatschappelijke dialoog over de toekomst van ons pensioenstelsel, zoals de mate van collectiviteit en solidariteit. Dat zijn behoorlijke no-brainers voor de sociaaldemocratie. Nee, veel belangrijker is natuurlijk de vraag hoe we ons doel, dat wil zeggen geïndexeerde pensioenen, nu waar gaan maken. Op die vraag biedt ook het nieuwe ftk nog geen begin van een antwoord, zo zeg ik vooral aan het adres van de heer Hoekstra.

De kracht van het Nederlandse pensioenstelsel is gelegen in de kapitaaldekking en specifiek in de verworvenheid dat een inleg van pensioenpremies via beleggingsrendementen in de praktijk tot een waardestijging met gemiddeld een factor 5 leidt. Er wordt wel eens beweerd dat dit een unieke constellatie is geweest van de afgelopen drie decennia, namelijk dat zich een dusdanige beleggingsmarkt heeft voorgedaan waardoor deze rendementen mogelijk werden, maar die niet weer zal keren. Dat lijkt mij onjuist. Alleen al de rendementen van diverse fondsen in de afgelopen jaren, die in macro-economisch opzicht bepaald geen gemakkelijke waren, tonen dit al aan. Het is dan ook van het grootste belang dat de pensioenfondsen voldoende beleggingsvrijheid geboden blijft om deze vermenigvuldiging van ingelegde premies mogelijk te maken. Kijken we nu naar de praktijk van de afgelopen jaren, dan lijkt een omgekeerde beweging het geval.

Fondsen dekken zich steeds verder in tegen dalende rentes, waardoor weliswaar nominale zekerheid wordt geboden, maar reële ambities steeds verder wegdrijven. Overigens is ook die nominale zekerheid betrekkelijk, aangezien de gehanteerde rentederivaten in geval van stijgende rentes ook tegen de fondsen kunnen werken: de zogeheten omgekeerde Vestia-dreiging. Hoe staat het met het onderzoek naar de mogelijke gevolgen van het massale gebruik van rentederivaten door de pensioenfondsen? De staatssecretaris zegde dat toe naar aanleiding van de motie van mijn collega Roos Vermeij in de Tweede Kamer. In diezelfde motie wordt de regering eveneens opgeroepen om fondsen de gelegenheid te bieden hun strategische beleggingsbeleid aan te passen op basis van het nieuwe ftk. Dat is een goede zaak. Maar ware het niet geboden om fondsen de gelegenheid te geven hun beleggingsbeleid periodiek bij te stellen, bijvoorbeeld in geval van sterk gewijzigde externe omstandigheden, aanpassing van de parameters of toekomstige aanpassingen van het pensioencontract? Graag vernemen wij van de staatssecretaris of zij bereid is de fondsen deze ruimte te bieden.

De kracht van kapitaaldekking zit niet in nominale zekerheid, maar in reële zekerheid. In dat opzicht acht mijn fractie het een gemiste kans dat in 2011 niet met één nieuw, reëel pensioencontract is gekomen op basis van Defined Contribution, waarbij het tegelijkertijd dus ook zonneklaar moet zijn voor deelnemers dat dit niet zonder risico is. In plaats daarvan werden er twee smaken aangeboden. Deze zijn vervolgens ingeruild voor het ene contract dat wij vandaag feitelijk met het nieuwe ftk gepresenteerd krijgen. Het zij nogmaals gezegd dat dit een verbetering is ten opzichte van de huidige situatie. Wat ook al is gezegd, is dat dit nog geen begin is van een antwoord op onze hoofdopgave: een geïndexeerd pensioen voor de huidige en toekomstige gepensioneerden. Is de staatssecretaris bereid deze opgave hernieuwd op te pakken, in samenspraak met de pensioensector en in het bijzonder de Stichting van de Arbeid? Ik sluit hiermee in zekere zin aan bij de oproep van collega Thissen. Ziet de staatssecretaris mogelijkheden, zo vragen wij, om alsnog met een wettelijke basis voor een reëel pensioencontract te komen?

Dat brengt mij bij de meest bepalende factor in de waardering van de mate waarin voldoende vermogen door de fondsen is opgebouwd om al dan niet te kunnen uitkeren en indexeren: de rekenrente. Het nieuwe ftk wordt niet aangegrepen om de tot dusverre gehanteerde disconteringsvoet voor de waardering van toekomstige pensioenverplichtingen, namelijk de actuele rentetermijnstructuur, te vervangen, in combinatie met een lagere nominale zekerheid dan de nu vigerende 97,5%. Dit onderstreept het onverkort nominale karakter van het nu voorliggende ftk. Mijn fractie acht dit een gemiste kans. Met het buiten de discussie stellen van de samenstelling van de rekenrente gaat de regering geheel voorbij aan de feitelijke rendementen van de pensioenfondsen.

De besturen van deze fondsen kan veel verweten worden, zoals het toestaan van te lage premieniveaus, premievakanties en onttrekkingen, het onvoldoende inspelen op zich wijzigende demografische condities en ontoereikende communicatie over toekomstige uitkeringen en risico's. Wat de meeste van die fondsen echter niet verweten kan worden, is het beleggingsrendement. Dit was doorgaans hoog tot zeer hoog, ook in het tijdvak 2007 tot heden. Het totaal gespaarde pensioenvermogen is in die periode gegroeid met 30%. De gehanteerde rekenrente gaat hieraan geheel voorbij. Merkwaardig genoeg wordt voor het vaststellen van een kostendekkende premie wel een hogere rente toegestaan. Het Centraal Planbureau stelt over deze ambivalentie: "Er blijft een zekere spanning tussen de ambitie van veel fondsen om aandelen- en renterisico te nemen en de vereiste nominale zekerheid. Het gebruik van verschillende discontovoeten voor de bepaling van de verplichtingen, de premie en de houdbare indexatie is conceptueel gezien minder fraai." Het gaat hier echter niet om de esthetiek van het stelsel, als wel om de effectiviteit.

Het hanteren van een rekenrente die geheel losstaat van de feitelijke rendementen en die daar op geen enkele wijze naar refereert, in combinatie met een rigide herstelsystematiek in geval van onderdekking, maakt ons pensioenstelsel erg procyclisch. Het nieuwe ftk brengt hier wel enige verbetering in aan, namelijk door de herstelplannen beter op elkaar te laten aansluiten, maar het gaat voorbij aan de rekenrente, die hiermee de bekende "elephant in the room" geworden is.

Mijn fractie bepleit hier niet een aanpassing van de rekenrente die geheel losstaat van het onderliggende pensioencontract en de gehanteerde parameters. Deze aspecten dienen samen te hangen. Wat wij stellen, is dat zowel het oude als het nieuwe ftk zozeer gebaseerd is op nominale zekerheden dat aan de gedefinieerde ambitie, namelijk het geïndexeerde pensioen, geen recht wordt gedaan. Wij bepleiten daarom de mogelijkheid van een volwaardig reëel pensioencontract: een reële ambitieovereenkomst waarin de aanspraken niet het karakter hebben van harde garanties maar waarin deze risicodragend zijn. Daardoor hangen ze minder af van de rente en meer van het verwachte rendement op risicodragende vermogenstitels zoals aandelen.

De heer Kok i (PVV):

Ik moet zeggen dat ik de heer Postema eigenlijk niet heel goed kan volgen. Hij geeft aan dat een geïndexeerd pensioen een leidend beginsel zou moeten zijn. Tegelijkertijd geeft hij aan dat dit vrijwel onmogelijk is onder het nieuwe financieel toetsingskader. Hij geeft alle veile elementen aan die daar niet dienstig aan zijn. Hij wijst op de discrepantie tussen de rekenrente die bepalend is voor de premievaststelling en de bepaling van de verplichtingen. Dat zijn allemaal heel essentiële zaken. Ik hoor hem noemen dat hij het nominale contract dat nu voorligt en dat omkleed is met een bouwwerk van ijzeren zekerheden niet ideaal vindt. Hij zou liever een reëel contract willen. Hoor ik hem nou echt zeggen dat hij het een gemiste kans vindt dat we deze discussie over het nieuwe financieel toetsingskader maar moeten opschorten tot na de pensioendialoog? We praten hier immers in feite over een opzet voor een totaal nieuwe structuur voor de pensioenregeling. Ik hoor hem zeggen dat dit nieuwe ftk in deze fase heel goed gemist zou kunnen worden. Klopt dat?

De heer Postema (PvdA):

Nou, dat is toch bijzonder. De heer Kok zegt zo veel goede dingen over mijn inbreng, maar verbindt daaraan dan een conclusie die hij absoluut niet heeft kunnen horen zeggen. Ik ben behoorlijk expliciet geweest in de vaststelling dat dit nieuwe ftk een verbetering is ten opzichte van het oude. Bij de effectiviteitsvraag hebben we toch primair te toetsen op de doelstelling van de wet. Als je daarnaar kijkt, stelt de wetgever dat meer stabiliteit en evenwichtigheid wordt beoogd. Dit nieuwe ftk draagt daar terdege toe bij. Het punt dat ik in alle openheid en eerlijkheid heb proberen te maken, is dat daar de pensioenambitie van geïndexeerde pensioenen nog niet mee gediend is. Dan dient zich inderdaad de vraag aan of we dit wel moeten willen. Moeten we niet direct doorstappen naar een veel gediversifieerder landschap of pensioencontract? Zeker. Dat is ook precies het pleidooi dat ik hier doe. Dat doe ik niet per se door zondebokken aan te wijzen. Ik heb aan het begin van mijn betoog al gemeld dat ik de hele sector hier wel een behoorlijke partij in vind. Wat dat betreft zie ik geen witte ridders te paard. Ik zou heel graag willen dat we de stap maken zoals die vandaag voorligt, omdat dit gedaan moet worden ten opzichte van het oude financiële toetsingskader. Ik zou echter ook heel graag van de staatssecretaris horen wat haar intenties zijn bij de daadwerkelijke verbetering die dat geïndexeerde pensioen dichterbij brengt.

De heer Kok (PVV):

Ik hoor de heer Postema nog steeds niet de evidente voordelen noemen die gepaard zouden gaan met het nieuwe ftk. Het ziet er echt naar uit dat er twintig of dertig jaar niet geïndexeerd kan worden, en dan praat ik nog niet eens over na-indexatie. Daarmee is dat niet-indexeren een gegarandeerde achteruitgang in de koopkracht. Hoe rijmt de heer Postema dat met het uitgangspunt dat voor alle andere socialezekerheidsregelingen koopkrachtbehoud wel een vereiste is? Waarom zou dat hier dan niet kunnen of moeten gelden?

De heer Postema (PvdA):

Ik distantieer me echt van het idee dat met het nieuwe ftk een zo aanzienlijke verslechtering zou optreden. Ik denk dat er een verbetering optreedt. Waar ik wel graag in meega, is dat die verbetering weliswaar leidt tot de nagestreefde stabiliteit en tot meer intergenerationeel evenwicht, maar naar de mening van mijn fractie niet voldoende een aanzet geeft tot de ambitie van het geïndexeerde pensioen. Waar ik de heer Kok graag toe oproep, is om daarin mee te gaan. Het beeld oproepen als zouden onze pensioenen teloorgaan door acceptatie van het nieuwe ftk is een feitelijke onjuistheid.

De heer Kok (PVV):

Graag hoor ik dan van de heer Postema wie er in dat nieuwe ftk nou daadwerkelijk op vooruitgaan en wanneer. Welke groepen zijn dat? En hoe is dat intergenerationele evenwicht in zijn ogen gewaarborgd? Als er niet geïndexeerd wordt, geldt dat zowel voor de gepensioneerden als voor de actieven, die geen opbouw van hun aanspraken krijgen. Ik zie dat voordeel niet, hoor.

De heer Postema (PvdA):

Dat is het goed recht van de PVV-fractie. Ik zou de heer Kok toch willen wijzen op het feit dat we in de jaren die achter ons liggen, behoorlijk wat korting hebben gezien in de pensioenfondsen. Dat is iets wat we niet graag nog eens zouden meemaken. Als er al een onderdeel is dat in het ftk een verbetering is ten opzichte van het oude, is dat de aansluiting van de herstelplannen. Dat is in het nieuwe ftk beter geregeld, wat een behoorlijk evident voordeel is. De middeling van de beleidsdekkingsgraad is een voordeel dat aan dit ftk hangt. Nogmaals, we willen dit debat ook aangrijpen om te wijzen op de betrekkelijkheid van een ftk als dit en oproepen om verder te kijken naar wat nodig is om op afzienbare termijn tot het geïndexeerde pensioen te komen.

Ook de Sociaal-Economische Raad doet een vergelijkbare oproep. In die zin bevinden wij ons in goed gezelschap. De SER stelt in zijn advies Naar macrostabiele reële pensioenen uit 2013 het volgende: "Een stabiel verwacht rendement in het reële ambitiecontract pakt de problematiek van de te grote rentegevoeligheid van ons aanvullende pensioenstelsel bij de wortel aan. Daarom zou bezien moeten worden of het mogelijk is het verwachte rendement op aandelen op een andere wijze te bepalen, minder rentegevoelig en meer consistent met de wijze waarop deze parameters in de verschillende onderdelen van het totale toezichtskader zijn en worden vormgegeven. Daarmee richt de raad zich primair op de macrostabiliteit, hetgeen bepaald ook belangrijk is. Maar evenzeer is van belang dat de gehanteerde disconteringsvoet meer in lijn wordt gebracht met de pensioenaanspraken, in relatie tot de feitelijke rendementen. Daarbij dienen uiteraard zekerheden te worden ingebouwd." Ik hoor de staatssecretaris bij voorbaat al zeggen dat wij hier geen Amerikaanse toestanden willen. Dat wil niemand, maar daar zijn we zelf bij. Die zekerheden kun je inbouwen, bijvoorbeeld in de vorm van een plafond. Wij vernemen graag van de staatssecretaris of zij bereid is om opnieuw naar de te hanteren rekenrente, de rentetermijnstructuur, te kijken vanuit het perspectief van macrostabiele, reële pensioenen. Ter ondersteuning van onze oproep overwegen wij om hierover in tweede termijn een motie in te dienen.

Een hiermee samenhangend vraagstuk is dat van de langetermijnrentestructuur, the Ultimate Forward Rate, voor verplichtingen van twintig jaar en langer. Hoewel het geen onderdeel is van het voorliggende wetsvoorstel, is het voornemen om het advies van de commissie UFR over te nemen in meerdere opzichten ongewenst. In de eerste plaats is het nodig om op de berekeningswijze van de voorgestelde nieuwe UFR af te dingen. Ten tweede leidt een en ander tot aanpassingskosten die wel erg duur betaald worden als we ook het derde bezwaar erbij betrekken. Dat is namelijk dat het bepaald denkbaar is dat de UFR op afzienbare termijn wederom aangepast wordt, om aan te sluiten bij de rentetermijnstructuur die de European Insurance and Occupational Pensions Authority, EIOPA, in februari 2015 zal vaststellen. Wij menen dat de regering er verstandig aan doet om nu geen nieuwe UFR te introduceren. We overwegen om hierover in tweede termijn een motie in te dienen.

Een goed pensioen is een geïndexeerd pensioen. Met die uitspraak begon ik mijn inbreng. Mijn fractie meent dat de pensioensector er de afgelopen jaren niet in geslaagd is om deze ambitie te vertalen naar liefst één, maar desnoods meerdere passende pensioencontracten. Daarmee hebben we eigenlijk allemaal boter op ons hoofd en het wordt tijd om die eraf te halen en onze verantwoordelijkheid te nemen. We zijn dat aan onze pensioendeelnemers en -gerechtigden verplicht. Daarbij hoort de mogelijkheid van reële pensioenen, waarbij de fondsen de ruimte krijgen voor een strategisch beleggingsbeleid dat aansluit bij het ambitieniveau en waarbij een passende disconteringsvoet wordt gezocht voor de verplichtingen op zowel de korte als de lange termijn. Alleen op deze wijze wordt rechtgedaan aan de kracht van ons kapitaaldekkingsstelsel, waarvan zo velen voor ons reeds profijt hebben gehad. In die zin beschouwt mijn fractie het voorliggende ftk als een tussenstap op weg naar een goed pensioen.