Plenair Kok bij behandeling Wet aanpassing financieel toetsingskader



Verslag van de vergadering van 15 december 2014 (2014/2015 nr. 13)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 23.39 uur


De heer Kok i (PVV):

Voorzitter. Ik zal proberen — en dat lijkt mij niet moeilijk — om iets concreter te worden over het nieuwe ftk dan de heer Backer. Ik had hem willen interrumperen zo-even, want zijn antwoorden hebben mij niet weten te overtuigen.

Onder het motto van "noodzakelijk onderhoud" en het wegnemen van "enkele knelpunten" dient dit wetsvoorstel nog even op de late maandag- en dinsdagavond door de senaat te worden gejast. De urgentie om de spelregels voor het financieel beleid van de pensioenfondsen aan te scherpen en per 2015 in te laten gaan, is kennelijk levensgroot, in ieder geval groter dan, zoals het zich nu laat aanzien, de doorgeschoven behandeling van de wet inzake de topinkomens. Dat vind ik een navrante constatering. Het is makkelijker de grote amorfe groep pensioendeelnemers te pakken dan de grootverdieners.

De heer Postema i (PvdA):

Ik zou de heer Kok willen vragen of hij nog even zou willen memoreren op welk moment dit wetsvoorstel door de Eerste Kamer in behandeling is genomen.

De heer Kok (PVV):

U weet dat beter dan ik waarschijnlijk. Dat is nog maar heel kort geleden.

De heer Postema (PvdA):

Nee, dat valt reuze mee. In de commissie hebben we behoorlijk de tijd genomen voor de schriftelijke vragenronde. Daar bent u het ook mee eens?

De heer Kok (PVV):

Nou, daar ben ik het niet mee eens.

De heer Postema (PvdA):

Het punt dat ik maak, is dat als je gewoon naar de feitelijke behandeltijd kijkt voor dit onderhavige wetvoorstel, het beeld dat u nu opwerpt, dat het erdoorheen gejast wordt, feitelijk niet klopt, gelet op de termijn die we ervoor hebben genomen.

De heer Kok (PVV):

Ik denk dat ik met u van mening mag verschillen. We hebben een heel korte tijd gehad voor dit wetsvoorstel. Er is met spoed, door de SP geëntameerd, een deskundigenoverleg gevoerd. Dat was ongeveer twee weken voor het plenaire debat. We hebben een keer een schriftelijke vragenronde kunnen houden, aangevuld met nog wat rommelige vragen. We hebben permanent een toestroom gehad van allerlei informatieve stukken van verschillende ouderenbonden en van persoonlijke stukken. Ik kan uw mening dus echt niet delen. Het gaat mij om de urgentie om dit wetsvoorstel nog in 2015 in te laten gaan. En daar hoor ik u niets over zeggen. Dat is namelijk het punt dat ik wil maken in dit verhaal. U gaat er echter omheen. U probeert zijdelings een ander spoor te bewandelen. Maar goed, dat mag. Ik zou nu graag mijn verhaal willen vervolgen.

De voorzitter:

De heer Postema heeft nog één mogelijkheid om u te interrumperen.

De heer Postema (PvdA):

Jazeker, voorzitter, dank. Naast het feit dat ik constateer dat die behandeltijd blijkbaar ook voor de fractie van de PVV niet het springende punt is maar meer het strategische vraagstuk of het wetsvoorstel nou in 2015, 2016 of later moet ingaan, constateer ik nog iets anders en dat is dat u vooruitloopt op een discussie die nog moet plaatsvinden, namelijk over de vraag wanneer de WNT 2 hier in dit huis behandeld gaat worden. Dat is ook een tegenstelling die u ten onrechte oproept; u zegt dat we het ftk er hier doorheen jassen en dat de WNT niet wordt behandeld. Beide zijn feitelijk niet waar dan wel voorbarig.

De heer Kok (PVV):

Ik breng graag die koppeling aan om het verschil te laten zien in uitwerking van de wetsvoorstellen.

Ik vervolg mijn betoog. Om niet te dicht tegen de Statenverkiezingen te komen, worden ook — het is gememoreerd door de SP en ik was er niet van op de hoogte, maar ik verneem graag wat er besproken is, hoewel ik enige indicatie heb — politieke spelletjes helaas niet geschroomd. De klap voor de betrokkenen komt toch immers later en de Statenverkiezingen zijn pas over twee maanden. Kritisch denkenden worden op voorhand onder druk gezet en het belang van de burger is in dit verhaal geen enkele overweging. Als technische verklaring wordt evenwel aangevoerd dat uitstel alleen maar zou leiden tot chaos in pensioenland, met het schrikbeeld van directe kortingen onder het huidige ftk en forse premiestijgingen. En inderdaad daar komt de aap uit de mouw. Alsof de financiële positie meteen dramatisch veranderd is en de pensioenpotten per die datum leeg zijn. Het is een curieuze redenering in een land met zo'n 1200 miljard aan pensioenvermogen, een land — het is al eerder gezegd en ik herhaal het — tot nog toe gezegend met een derde plaats op de wereldranglijst, aldus Mercer.

Je gaat je afvragen waar het zo plotseling mis is gegaan. Het antwoord is tamelijk simpel en terug te voeren op een coalitie die puur budgettair gedreven ruim 3 miljard meent binnen te moeten harken. Bij gebrek aan visie is — tot overmaat van ramp en dat ook nog in omgekeerde volgorde — de teloorgang van het collectieve pensioenstelsel in gang gezet. Met Witteveen 1 en 2, nog vrij recentelijk, is al de fiscaal toegestane opbouw draconisch verlaagd. Na een ellenlange consultatieronde ligt er nu een nieuw financieel toetsingskader voor, als tussenmodel van alles en niets. Wij hebben het gehoord: nominaal, reëel, tussenmodel. Het gaat nergens heen. Dat geheel wordt dan volgend jaar feestelijk afgesloten met de "brede maatschappelijke dialoog over de toekomst van ons pensioenstelsel" of wat daar tenminste nog van over is na al het voorgaande sloopwerk. De hoofdlijnennotitie zal nog wel de nodige creativiteit vergen van de staatssecretaris. Bij gebrek aan animo in de oriëntatiefase die wij achter de rug hebben, is de bedoelde dialoog al verworden tot huiskamergesprekken met de staatssecretaris, die overigens niet gehinderd door realiteitsbesef van mening is dat de pensioenen nog steeds "een Mercedes zijn, zij het met attribuutje minder". De stem, wellicht komt het u bekend voor. Ja voorzitter, ongetwijfeld, maar dan een Mercedes met beperkt tot geen motorvermogen en na deze ronde helemaal op blokken gezet. En na de dialoog resteert ongetwijfeld een pruttelend Trabantje, dat alleen nog in z'n achteruit kan, om de beeldspraak maar aan te vullen.

Met dit nftk wordt de vormgeving van ons pensioenstelsel al op voorhand ingrijpend beïnvloed. Mijn fractie maakt hier ten principale bezwaar tegen. Opmerking terzijde nog: het is opvallend dat na alle Witteveenwetten er van premieverlaging — dat was immers de dreigende motivering — geen sprake is, maar eerder van premieverhoging. Met dit nftk zal dit effect van premieverlaging er ook niet zijn. Dat het ABP, het grootste pensioenfonds, als enige de premie voor 2015 wel heeft verlaagd, is onder politieke druk en puur optisch, onder meer als gevolg van het weglaten van de bestaande herstelpremie van 3%. Graag een reactie van de staatssecretaris op dit punt. De overheid is de grootste contribuant en een forse premieverhoging zou natuurlijk zeer nadelig uitpakken. Ik begrijp dat dit inmiddels een behoorlijke drijfveer is geworden.

Nog even terug naar de vermeende urgentie. Het huidige pensioensysteem zou onhoudbaar zijn, met als reden lage dekkingsgraden/onderdekking, oplopende tekorten, dreigende ingrepen in de vorm van grote kortingen, hogere premies en nota bene het leegeten van de pensioenruif door degenen die hem feitelijk gevuld hebben. Factfree politics! Iedere analyse over de nadelen van het huidig ftk ontbreekt. Dat ook nog het beeld van zelfverrijking en dupering van "jongeren" wordt neergezet, is ronduit suggestief. Het tegen elkaar opzetten van generaties lijkt bewust onderdeel van het spel te zijn gemaakt.

Gemakshalve wordt vergeten — het is al eerder gezegd en dat heb je als je zo ongeveer als laatste spreker aan de beurt bent — dat in tijden van crisis, sinds 2008, de huidige zekerheden en buffers adequaat hebben gereageerd en de fondsen vrijwel zonder problemen de dip te boven zijn gekomen. Dat in tegenstelling tot de banken, die soms nog aan het infuus hangen. Het is maar hoe je het bekijkt. Het totaal belegd vermogen is sindsdien vanaf 750 miljard in de dipfase in 2008 weer tot zo'n 1300 miljard dit jaar toegenomen en blijft groeien. Ik voeg eraan toe dat het gemiddeld rendement ongeveer 7% is. Voorwaar niet niets. Vanwaar dus de opgeworpen noodzaak van herstel van buffers onder de redenering dat zo wordt bijgedragen aan de financiële capaciteit om de pensioenen te indexeren? Is er al niet genoeg in kas?

Mijn fractie is van oordeel dat hier een oplossing wordt gecreëerd voor een ander wel relevant probleem en dat is de extreem lage rente; een direct gevolg van de gratis-QE-geldpolitiek van meneer Draghi in een zielloze poging de Euro-economie aan te zwengelen. Het is een contraproductieve politiek met onnodige onderdekking van de pensioenfondsen als oneigenlijk resultaat. Dat dit kabinet zich geroepen voelt om dit kunstmatige lage momentum te misbruiken, is niet meer of minder dan een stukje gelegenheidspolitiek.

Bezien we het voorliggend nftk op ogenschijnlijk technische merites, dan kunnen we het volgende constateren. Op het eerste gezicht lijkt dit nftk beperkt waar het de facto kiest voor nominale zekerheid en niet voor een meer voorwaardelijk contract met sturing op indexatie. De ambivalente gedachte is daarbij gekomen om enerzijds meer zekerheid in te bouwen om niet te snel in direct grote, ongewenst geachte kortingen terecht te komen en anderzijds een indexatieambitie te pretenderen die middels een buitengewoon complex vertragingssysteem al direct vrijwel illusoir wordt gemaakt. Deze keuze voor een nominaal kader in combinatie met alle fiscale opbouwverlagingen onder Witteveen impliceert niet minder dan dat de pensioenambitie drastisch omlaag is geschroefd. Het uiteindelijke pensioeninkomen en de koopkracht van alle groepen gaat fors omlaag.

In het waarborgen van deze nominale aanspraken is het kabinet de weg kwijtgeraakt en volledig doorgeslagen. Zekerheid is op zekerheid gestapeld en de impact daarvan op de financiële gezondheid van de pensioenfondsen is navenant groot. De prijs voor al die onnodig gestapelde zekerheden komt volledig ten koste van de deelnemers, actief en gepensioneerd. Met het "on hold" zetten van het systeem wordt feitelijk het kind met het badwater weggegooid. De techniek prevaleert boven iedere inhoud.

Kijken we naar al die ingebouwde schijnzekerheden dan zien we het volgende beeld:

1. Er is nu al sprake van een zeer prudente waardering van de verplichtingen tegen een risicovrije rente. Deze risicovrije rente wordt aangepast, waardoor aan de ene kant de actuele dekkingsgraad feitelijk sterk daalt. Aan de andere kant stijgt de vereiste dekkingsgraad met gemiddeld 5%. Het resultaat is dat onder de nieuwe regels het reservetekort fors toeneemt, of we nu naar de twaalfmaandsgemiddelde beleidsdekkingsgraad of de feitelijke dekkingsgraad kijken. Een herstelplan komt dus nog sneller dan nu in zicht met alle kortingsconsequenties van dien, terwijl iedere vorm van indexatie daarmee nog verder achter de horizon verdwijnt. Kortom: bij een lager geconstrueerde startdekkingsgraad in het nieuwe systeem en hogere buffereisen zal herstel naar de vereiste dekking heel lang duren. In concreto dient er ieder jaar een herstelplan te komen dat gericht is op het bereiken van de vereiste dekkingsgraad van 130%. Kan de staatssecretaris overigens aangeven waarom überhaupt gekozen moet worden voor een risicovrije discontovoet die gebaseerd is op het rendement van staatsobligaties?

2. De bedachte kortingssystematiek van uitsmeren lijkt beter dan die is. Een lagere startdekking is direct al een groot ingebouwd nadeel. En ondanks het mogen uitsmeren van kortingen over een tien jaar voortrollende periode, is de kans op jaarlijks relatief kleine kortingen groot. En ingeval een dekkingstekort onder de 105% langer dan vijf jaar duurt, wat niet ondenkbeeldig is, zal toch directe korting plaatsvinden. Dat überhaupt gekort kan worden boven een 105% dekkingsgraad is al tamelijk bizar.

3. De introductie van een nieuwe striktere, lagere UFR om de langlopende verplichtingen te waarderen, veroorzaakt een grotere volatiliteit van de rekenrente en komt de stabiliteit ook al niet ten goede. UFR is niets anders dan een simpele rentevisie voor de verre toekomst en een onnodige extra veiligheidsklep die de verplichtingen nog verder opschroeft en zodoende indexatie nog verder uit zicht brengt. Onbegrijpelijk is nog dat de pensioenfondsen een lagere en instabielere UFR dienen te hanteren dan verzekeraars, die nota bene ook nog een hardere toezegging hanteren. Waarom wordt geen toepassing gegeven aan de EIOPA-actualisering van de Europese UFR? Is wel bedacht dat een steeds wisselende UFR — waarbij we praten over zo ongeveer drie — dwingt tot wijziging van het beleggingsbeleid met dito kosten voor het pensioenfonds als gevolg?

4. Bijzonder is de discrepantie in rekenrente die gebruikt wordt voor bepaling van de verplichtingen en die voor bepaling van de premie. De premie is te baseren op het verwachte rendement dat hoger ligt dan de risicovrije rente. Een rare discrepantie, waarmee deze gedempte premie onder kostendekkend niveau komt, ten voordele van actieve deelnemers en zeker ten voordele van de overheid als grootste contribuant. Het premie-instrument is daarmee wel uitgeschakeld als parameter om bij te dragen aan herstel. Kan de staatssecretaris onderbouwen waarom de feitelijke premie al langjarig onder de kostendekkende premie ligt?

5. De voorgestelde indexeringsregels zetten het stelsel volledig op slot. Indexatie is vrijwel onmogelijk gemaakt in een staffel waarin pas vanaf 110% dekkingsgraad geïndexeerd mag worden en nota bene alleen het stuk van de buffer boven de 110% mag worden meegenomen. Dat is een heel forse drempel. En kan er geïndexeerd worden, dan remt de eis van bestendig kunnen indexeren de mate van indexeren enorm af.

Een paar voorbeelden: bij 110% dekkingsgraad is de indexatie 0%, bij 120% is dat 1% en bij 130% nog slechts 2%. Hoe royaal wil je het systeem hebben? Is reguliere indexatie al vrijwel onmogelijk, dan geldt dat zeker voor de inhaal van gemiste indexatie in het verleden. Daarvoor geldt zelfs de grens vanaf 135% en dan nog in heel kleine stapjes van een vijfde deel. Dat vind ik een wel heel goedkope handreiking aan de kleine drie om zich achter dit wetsvoorstel te scharen. Wat een concessie! Dan te bedenken overigens dat de meeste fondsen nu al kampen met forse indexatieachterstanden en nominale kortingen.

Tot zo ver onze opmerkingen over de technicalities van dit onzalige geheel. Mijn vraag is misschien wat voorbarig, namelijk of de staatssecretaris onze analyse deelt. Ik denk van niet, maar ik hoor graag een antwoord.

Mijn fractie heeft ook kanttekeningen bij alle doorrekeningen van het CPB. Mijn fractie begrijpt dat deze huisrekenmeester van het kabinet door de staatssecretaris graag benut wordt om het zo vurig gewenste keurmerk van juistheid te verkrijgen. De term "generatie-evenwicht" moet wonderen doen en liefst demonstreren dat het allemaal wel meevalt en dat niemand er echt op achteruitgaat.

Wat dat betreft, valt er het nodige af te dingen op dit soort berekeningen, die ook nog onder hoge druk gefabriceerd worden met behulp van een heel kleine kring huisadviseurs. Dat dit de beoordeelbaarheid sowieso al niet ten goede komt, mag duidelijk zijn. Bij mist is niemand gebaat, behalve wellicht dit kabinet. De narekenbaarheid is discutabel. Een onafhankelijke beoordeling zou zeer vereist zijn.

Ten principale valt te constateren dat het CPB in zijn aannames gemakshalve maar uitgaat van één representatief fictief fonds, terwijl er in werkelijkheid een grote diversiteit is qua beleggingsresultaat, omvang en samenstelling.

Volgens het CPB zouden de generatie-effecten per saldo gering zijn, dat wil zeggen voor dat ene voorbeeldfonds met een dekkingsgraad van ongeveer 110%. Hoe reëel is dat?

Mijn fractie concludeert dat het nieuwe ftk niet generatieneutraal uitwerkt, dat dit per fonds afhankelijk is van de financiële positie, dat het negatief effect minimaal 5% is en eerder 10% bij de overheidspopulatie, dat alle deelnemers erop achteruitgaan en dat de facto alleen jongeren die nog niet meedoen of die nog geboren moeten worden in theorie zouden kunnen profiteren van de hogere buffervorming, maar dat naar alle waarschijnlijkheid nooit zullen meemaken na afbraak van dit stelsel.

Het op deze smalle basis uitspraken doen door het CPB, geeft geen vertrouwen in de juistheid van de uitkomsten. Zo is met name de aanpassing van de risicovrije premie al niet meegenomen; een voordeel voor de jongere generaties. Hantering van een lage risicovrije rente leidt automatisch tot verslechtering van de indexatiemogelijkheid.

Daarnaast komt het verhaal van de kostendekkende premie niet aan de orde bij het CPB.

Ook het begrip "generatie-evenwicht" is niet duidelijk gedefinieerd. Verder is volstrekt onduidelijk of het UFR-wijzigingseffect wel correct is verwerkt door het CPB. Om derhalve het "WC Eend-oordeel" van de staatssecretaris voor lief te nemen, gaat ons te ver.

Over de averechtse effecten van de massale risicoafdekking van een dalende rente vanwege de nominale thermometer zal ik niet lang uitweiden. Evident is dat dit niet alleen kostbaar is maar ook diepe generatie-effecten heeft en met name bij een forse rentestijging de koopkracht nog verder aantast.

Ook de toetsing aan het EVRM laat ik hier maar even buiten beschouwing vanwege de tijd. Er is al het nodige over gezegd.

Ten slotte is de vrijheid van fondsbesturen om naar eigen inzicht te handelen met dit voorstel weggenomen. Op het dashboard van het door mij gememoreerde Trabantje is de premieknop vastgezet en de indexatieknop verwijderd, terwijl de knop beleggingsbeleid maar twee standen kent. Over het vertrouwen gesproken dat wordt gesteld in de fondsen zelf: opmerkelijk vind ik het dat speciale teams van de Nederlandsche Bank bij de fondsen langs gaan om ter plekke onderzoek te doen.

Graag wil ik afronden met een eindoordeel over dit wetsvoorstel. Dat is bepaald niet positief. Daar wil mijn fractie heel helder in zijn.

In een ongefundeerde mening ten aanzien van de houdbaarheid van ons pensioenstelsel timmert dit kabinet in een misplaatste poging tot zekerstelling de regeling volkomen dicht. Zekerheid wordt op zekerheid gestapeld; de kortingssystematiek en de indexatie-staffeling zetten het systeem volledig op slot. Door de lage startdekkingsposities zal de hersteltijd naar een hoog niveau van dekking in combinatie met hoge buffereisen extreem lang duren. Het risico van een voortdurende kortingsperiode met elk jaar lage kortingen is levensgroot.

Daarnaast mag met enige zekerheid worden aangenomen dat het fenomeen indexatie tot het verleden gaat behoren; de optie van inhaalindexatie is echt een lachertje geworden.

In dit verband een paar feiten over indexatie: de gemiddelde indexatieachterstand is vanaf 2005 gemeten al circa 9%; oplopend tot 13%. In prijsontwikkeling is het verlies nog veel hoger, namelijk 15%. Tel daar de komende indexatieloze periode bij op en het koopkrachtverlies loopt gemakkelijk op tot 30% in 2030.

Ten principale wordt de kernwaarde van een pensioenfonds overboord gegooid, te weten de ambitie van koopkrachtbehoud. Impliciet wordt dit basale beginsel in dit instrumentele wetje losgelaten. Vergeten wordt ook dat de groep gepensioneerden niet meer de horizon heeft en de handelingsvrijheid in keuzes om alle opgetreden en toekomstige achterstanden nog in te lopen; dit in tegenstelling tot de jongeren van nu of de ouderen van straks die hopelijk nog tijden van economische opgang gaan meemaken en dat wel kunnen. En wat de actieve deelnemers betreft: ook deze groep zal het alleen maar toenemende indexatieverlies gaan voelen, nadat ook al eerder de opbouw fors is gekort. Niemand wint bij dit nieuwe ftk. Maar ja, als je eenmaal de actieve deelnemers hebt gepakt met een veel lagere opbouw en zonder dat daar enige echte premieverlaging tegenover staat, dan is dit wel het moment om de oudere deelnemers solidair te laten zijn door ze jarenlang, tot eeuwig ongeveer, op de nullijn te zetten. Dat koopkracht essentieel is voor economisch herstel past niet in deze tunnelblik.

Dit kabinet realiseert zich kennelijk niet dat het zo een collectief en solidair systeem aan het afbreken is, of het is een bewuste poging daartoe. De deur is opengezet naar een verdere ambitie-uitholling. De geplande dialoog zal naar verwachting de rest doen. Een beginseldiscussie over intrinsieke kernwaarden van een pensioenregeling is door dit instrumentele wetsvoorstel al op voorhand getorpedeerd. Ik wil de staatssecretaris dan ook vragen of dit is bedoeld met het bedrijven van een "politiek van waarde". En hoe beoordeelt ze — ik citeer, dat mag duidelijk zijn — " het gebrek in vertrouwen van mensen in het geloof dat de politiek nog iets voor ze kan betekenen"? Tot zover mijn eerste termijn.