Verslag van de vergadering van 16 december 2014 (2014/2015 nr. 14)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 10.21 uur
Mevrouw De Boer i (GroenLinks):
Voorzitter. Ook van mijn kant allereerst de felicitaties aan Erik Meijer voor zijn maidenspeech met een mooi historisch overzicht.
Vandaag spreken we met de minister van Binnenlandse Zaken opnieuw over het huis van Thorbecke. Ging het eerder onder meer over de afschaffing van de deelraden en om de visie op de toekomst van het openbaar bestuur, of het gebrek daaraan, vandaag spreken wij over de afschaffing van de Wgr-plusregio's en het tegelijkertijd invoeren van twee vervoersregio's. Laat ik maar met de deur in huis vallen: mijn fractie heeft moeite met dit wetsvoorstel. Niet omdat zij een principieel voorstander is van Wgr-plusregio's, maar wel omdat nut en noodzaak van afschaffing onvoldoende zijn aangetoond, omdat de gebruikte argumentatie rammelt en op onderdelen innerlijk tegenstrijdig is, omdat onduidelijk is of en hoe de voorstellen passen in een uiteindelijke vormgeving van ons openbaar bestuur van gemeenten, provincies en stadsregio's, omdat zij de competentiestrijd tussen gemeenten en provincies weer doen oplaaien, en omdat we min of meer voor een voldongen feit worden gesteld.
Om maar even in de termen van het huis van Thorbecke te blijven: een aantal jaren geleden hebben we een aantal extra kamers op de overloop van het huis gebouwd. Dat was niet fraai en het paste ook niet zo goed binnen de architectuur van ons huis, maar het loste wel een aantal praktische problemen op. De kamers voldeden ook goed; zowel de bewoners van de benedenverdieping als die van de bovenverdieping waren er tevreden mee. Nu wordt ons gevraagd te besluiten deze extra kamers op de overloop weer af te breken, zonder dat daar een directe noodzaak voor is, zonder ons af te vragen welke functie deze kamers vervullen, zonder dat duidelijk is hoe dit past binnen de toekomstige grote renovatie van het huis, en in het besef dat de bewoners van de boven- en benedenverdieping ogenblikkelijk de oude strijd zullen hervatten over de vraag wie de baas is over de overloop en dat zij allebei zullen proberen daar zo veel mogelijk ruimte te claimen. O ja, we bouwen nog wel twee inloopkasten terug voor die spulletjes waarmee we de strijdende bewoners van de beide verdiepingen echt niet vertrouwen. En op het moment dat we het besluit moeten nemen, hebben de bewoners van de extra kamer hun spullen al ingepakt en zijn de bouwvakkers besteld. Sterker nog: ze staan al op de stoep, want over twee weken moet de klus geklaard zijn.
Je kunt allerlei bedenkingen hebben bij de verplichte Wgr-plusregio's, en die hebben wij ook, maar ze functioneerden wel en naar behoren. Dat is ook een van de belangrijkste punten van kritiek van de Raad van State op het onderhavige wetsvoorstel: de regering gaat voorbij aan de positieve evaluatie van de Wgr-plusregio's. Zij gaat ook voorbij aan het grote draagvlak voor de samenwerking in deze regio's. In deze Kamer stellen wij vaak de vraag: welk probleem wordt er met dit voorstel nu precies opgelost? Die vraag is naar ons oordeel door deze minister voor dit wetsvoorstel nog steeds niet beantwoord. Daarom vraag ik de minister nogmaals: welke concrete problemen deden zich voor onder het stelsel van de Wgr-plusregio's, die met dit voorstel worden opgelost? En dan heb ik het niet over algemeenheden als bestuurlijke spaghetti of democratische legitimatie, maar over concrete problemen. Wat verbetert er voor de burger wanneer dit wetsvoorstel wordt aangenomen?
Als onderbouwing van het voorliggende wetsvoorstel noemt de minister vooral principiële punten als de democratische legitimatie — hoewel hij dat punt later, geloof ik, weer introk — en de bestuurlijke hoofdstructuur. Deze argumenten worden gebruikt als argument voor het afschaffen van de verplichte Wgr-plusregio's, maar zijn blijkbaar niet van belang waar het gaat om het instellen van de twee vervoersregio's en vrijwillige samenwerkingsverbanden, die ook volgens de minister noodzakelijk blijven. Dit selectief gebruik van belangrijke argumenten volgen wij niet. Mijn fractie vindt het een gemiste kans dat de minister niet ten principale heeft gezocht naar een langetermijnoplossing voor gemeenteoverstijgende samenwerking waarin de democratische legitimatie en controle beter zijn geborgd. Het ontbreken van een totaalvisie op het openbaar bestuur — over taken, bevoegdheden en schaalgrootte — doet zich hier wederom gelden.
Mijn fractie constateert dat rond dit wetsvoorstel de competentiestrijd tussen provincies en gemeenten in volle levendigheid is losgebarsten. Dit blijkt uit de tegenstrijdige adviezen van VNG en IPO, maar ook uit het feit dat de politieke standpuntbepaling niet zozeer samen lijkt te hangen met de politieke partij waar men lid van is, als wel door de bestuurslaag waarbinnen men functioneert. Bestuurders in steden als Utrecht en Nijmegen vrezen verlies van invloed, met name met betrekking tot het openbaar vervoer, terwijl degenen die op provinciaal niveau actief zijn juist meer regie bij de provincie willen. En ik moet zeggen dat ik het knap lastig vind om het algemeen belang te destilleren uit al dat goed bedoelde functionele eigenbelang. Bij ons roept het vooral de vraag op waarom de minister ervoor heeft gekozen deze competentiestrijd opnieuw te laten ontstaan, waar we een stelsel hebben dat weliswaar niet de schoonheidsprijs verdiende, maar wel goed functioneerde en naar tevredenheid van de betrokkenen.
Ik kom bij mijn laatste punt. De behandeling van dit wetsvoorstel staat onder grote tijdsdruk. De geplande wijziging moet per 1 januari 2015 ingaan. Dit lijkt moeilijk voorstelbaar indien niet vooruitgelopen is op wetgeving. Dit is al eerder genoemd. Graag verneem ik van de minister wat de situatie is. Zijn overal alle processen zodanig ingericht dat er per 1 januari in de nieuwe structuren gewerkt gaat worden en gaan er dingen mis als wij nu nee zeggen? Of zijn alle getroffen voorbereidingen omkeerbaar en kan men in de bestaande structuren verder als de Eerste Kamer dit wetsvoorstel zou verwerpen? Graag een uiteenzetting van de minister op dit punt.
Voor het overige wacht ik met belangstelling de antwoorden af.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw De Boer. Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Dan schors ik de vergadering voor enkele minuten in afwachting van de staatssecretaris van Economische Zaken.
De beraadslaging wordt geschorst.