Verslag van de vergadering van 16 december 2014 (2014/2015 nr. 14)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 23.25 uur
De heer Elzinga i (SP):
Voorzitter. Of ik het zo kort kan als de heer Hoekstra weet ik niet. Dat durf ik niet te beloven.
De voorzitter:
U hebt voor tien minuten ingeschreven, maar ik hoop dat het korter kan.
De heer Elzinga (SP):
Gisteravond heb ik de positie van de SP-fractie ten aanzien van dit wetsvoorstel uitvoerig geschetst. Ik zie een aantal verbeteringen ten aanzien van het huidige financieel toetsingskader, maar ik zie ook dat het nieuwe ftk een ernstige verlaging van de koopkracht voor huidige en toekomstige gepensioneerden tot gevolg heeft. De mogelijkheden voor pensioenfondsen om goed te kunnen sturen op de indexering van de pensioenen, nu en voor de toekomst, wordt ernstig ingeperkt. Volgens mijn fractie is het voorstel onvoldragen en niet in goed overleg met de pensioensector en alle belanghebbenden tot stand gekomen. Het huidige ftk is niet toekomstbestendig, want het is veel te rentegevoelig, maar het nieuwe ftk is op belangrijke onderdelen een verslechtering van de huidige situatie.
In mijn ogen zijn er in het wetsvoorstel alsmede in de lagere regelgeving redelijk eenvoudig essentiële verbeteringen aan te brengen zonder de voordelen die het wetsvoorstel volgens mijn fractie ook heeft, te laten vallen. Het had natuurlijk veel gescheeld als de staatssecretaris meteen goed naar de sector had geluisterd en deze verbeteringen niet nodig waren geweest. Dat had het draagvlak voor het voorstel en het vertrouwen in het stelsel zeker goed gedaan.
Ik sprak gisteravond ook de vrees uit dat een kortzichtige, oneigenlijke kortetermijnargumentatie met betrekking tot een uitgavenmeevaller door een premieverlaging van het ABP voor de begroting voor 2015 een rol zou spelen bij de grote haast die de staatssecretaris heeft met dit voorstel. Ik constateer vanavond dat de dreiging van een forse strop van 2 miljard voor de begroting inderdaad een van de redenen was waarom het kabinet haast heeft met dit voorstel. Dat bedrag is niet met alle leden gedeeld, omdat we dat zelf hadden kunnen afleiden uit de berichtgeving, zo hield de staatssecretaris mij voor. Ik neem daar nota van, maar ik heb ook geconstateerd dat voordat de genoemde notitie met sommige leden in dit huis werd gedeeld, een ruime meerderheid in onze commissie de urgentie om het voor 1 januari te behandelen, nog niet zag. Voor mijn fractie was deze spoedbehandeling voor de kerst in elk geval niet nodig geweest. Dan hadden we meer tijd gehad om meer te repareren.
Wij staan hier omdat de VVD-woordvoerder en de D66-woordvoerder vorige week maandag — dat was 8 december — in de media reeds aankondigden tot het nieuwe inzicht gekomen te zijn dat snelle behandeling toch wel ineens nodig was. Wat daarvoor de achterliggende reden is geweest, blijft giswerk, zo vrees ik. Bij D66 was dat ook een vooraankondiging van inhoudelijk zo geduid voortschrijdend inzicht. Dat bleek gisteravond in eerste termijn al. De meeste kritische vragen waren kennelijk vooraf al afdoende beantwoord, hoewel er gelukkig ook nog een debat overbleef. Er zijn nog veel nieuwe vragen gesteld. Of bij de VVD de fundamentele kritiek, die eerder namens de fractie was uitgesproken in de krant, is weggenomen, zal straks nog moeten blijken. Ik constateerde gisteravond tot mijn geruststelling dat de VVD-woordvoerder nog heel veel kritische vragen over had. Veel van die vragen heb ik ook.
Ook bij andere fracties heb ik in eerste termijn veel resterende vragen en zorgen beluisterd. Ik heb vanavond goed geluisterd naar de reactie van de staatssecretaris op deze zorgen en vragen. Ik dank de staatssecretaris in elk geval voor haar bereidheid om de Nederlandsche Bank te verzoeken met de invoering van een nieuwe UFR te wachten op de definitieve UFR voor verzekeraars van EIOPA, die in februari 2015 wordt verwacht. Ik dank de staatssecretaris er ook voor dat zij nog eens goed met het veld in overleg zal treden. Als dat de kloof tussen het veld en de regering kan dichten en men zich straks wel gehoord voelt, is dat zeker winst.
Mijn grootste zorgen, zo gaf ik gisteren al aan, liggen bij de beperking van de indexatiemogelijkheden. Op belangrijke punten ben ik echt niet tevreden met de beantwoording door de staatssecretaris hierover. Gehoord de andere woordvoerders zie ik wel draagvlak voor belangrijke aanpassingen. De UFR heb ik al genoemd. Daarop zijn gelukkig wel een bevredigend antwoord en een toezegging gekomen. Wellicht kunnen we met constructief meedenken toch nog wat voorstellen doen. Ik denk dat andere woordvoerders daar ook op zullen terugkomen. Ondanks het haastwerk doe ik in ieder geval dan maar een poging vanavond. Als we snel weer het beste stelsel ter wereld willen hebben, zouden we volgens de internationale aanbevelingen de dekkingsgraad moeten verhogen door onder andere een ruimere inleg. Ondertussen moeten we zorgen voor een beter leefbaar inkomen voor gepensioneerden, zo houdt Mercer ons voor. Ik bedoel dan een beter leefbaar inkomen voor huidige en toekomstige gepensioneerden. Tot mijn spijt wordt in dit debat toch veel de generatiekaart getrokken, zoals ik al bij interruptie zei. Ik vind dat riskant voor het draagvlak van het stelsel, maar ik vind ook dat dit ten onrechte gebeurt. Volgens het CPB — ik zeg het nog maar eens — leidt het kabinetsbeleid namelijk tot een daling van 5 procentpunt in de vervangingsratio in de komende tien jaar. Dat raakt iedereen, nu maar ook in de toekomst.
Dat kan volgens de SP-fractie niet de bedoeling zijn. Ik meen namelijk dat het belang van ons toekomstige pensioenstelsel groter is dan het budgettair belang voor de begroting van 2015. Ik heb gisteren diverse elementen in het voorstel aangegeven die de indexatieambitie van de pensioenfondsen beperken. Het belangrijkste element is de extra beperking die het nieuwe financieel toetsingskader oplevert voor de beleidsvrijheid van die fondsen. De staatssecretaris heeft in een apart blokje nog eens uitvoerig betoogd dat pensioenfondsen alle vrijheid hebben, maar wel binnen het kader van het nieuwe financieel toetsingskader. En dat kader is juist het probleem. Een simpele oplossing is dan ook om niet het hele wetsvoorstel in te voeren. Het wetsvoorstel voorziet ook in die mogelijkheid. Als de staatssecretaris artikel 1, onderdelen O en E niet zou invoeren, zijn de fondsen in staat om beleid te maken. In ons achterhoofd houden wij het versterkte toezicht dat door de staatssecretaris eerder al met succes in deze Kamer is verdedigd. Als de staatssecretaris toezegt dat zij artikel 1, onderdelen O en E niet invoert — dat zijn maar kleine onderdelen van het hele wetsvoorstel om het financieel toetsingskader te veranderen — en als zij uitspreekt dat zij er ten minste een beetje vertrouwen in heeft dat pensioenfondsen ook zelf uit zijn op een goed en evenwichtig beleid op de korte en de lange termijn, ook naar de generaties toe, dan is voor de SP-fractie de kou uit de lucht. Voor het geval de staatssecretaris deze toezegging niet wil doen, heb ik ook binnen het voorstel, door kleine aanpassingen van de lagere regelgeving, een suggestie om net iets meer ruimte voor een prudente indexatie te creëren.
De indexatie van opgebouwd pensioen moet binnen het nieuwe financieel toetsingskader voortkomen uit het eigen vermogen van het pensioenfonds boven een dekkingsgraad van 110%, maar dan alleen voor het percentage dat toekomstbestendig gegeven kan worden. Gemiddeld betekent dat dat voor iedere procent indexatie 10% eigen vermogen nodig is. Maar ja, er wordt pas geteld vanaf een dekkingsgraad van 110%. Bij een dekkingsgraad van 110% is er dus nog 0% indexatiemogelijkheid. Bij een dekkingsgraad van 120% is er slechts 1% indexatiemogelijkheid. Bij een dekkingsgraad van 135% kan er pas volledige loonindexatie worden verleend. In alle sommetjes zie je terug dat de nieuwe regels leiden tot het oppotten van middelen in de pensioenfondsen ten koste van het uitkeringsniveau.
Ik zei het al: uit de CPB-sommen blijkt dat het pensioenresultaat de komende tien jaar 5 procentpunt lager uitpakt in een mediaan scenario als gevolg van de nieuwe regels vanaf 2015. Ik denk dat we dat kunnen voorkomen. Ik heb daartoe een motie.
De voorzitter:
Door de leden Elzinga, Nagel, Kok, Hoekstra en Thissen wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat uit de CPB-berekeningen blijkt dat de vervangingsratio de komende tien jaar naar verwachting 5 procentpunt lager wordt door de wijzigingen in de regelgeving in 2015;
van mening dat deze achteruitgang te fors is;
overwegende dat bij de rekenregels voor toekomstbestendige indexatie 10% van de werkelijke buffer buiten beschouwing blijft;
van mening dat het wetsvoorstel evenwichtiger zou uitpakken als de rekenregels voor toekomstbestendige indexatie zouden worden gebaseerd op de werkelijke buffer;
verzoekt de regering, in de concept-Algemene Maatregel van Bestuur, artikel 15, lid 3 aan te passen opdat de werkelijke buffer wordt meegerekend in plaats van een fictieve buffer,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter K (33972).
De heer Postema i (PvdA):
Ik zou graag van de heer Elzinga horen hoe wij deze motie moeten wegen. Stel dat hier brede steun voor is in dit huis. Is hiermee dan ook de kou uit de lucht?
De heer Elzinga (SP):
Dat vind ik een lastige vraag, maar ik wil er serieus over nadenken. Als de pensioenfondsen de beleidsvrijheid terug zouden krijgen om hun eigen beleid te maken — het gaat hierbij om de toezegging die ik aan de staatssecretaris heb gevraagd — dan is de kou uit de lucht. Binnen het ftk wordt de beleidsvrijheid om beleggingsbeleid en daarmee indexatiemogelijkheden te creëren op een heleboel fronten ingeperkt. Maar ik denk dat met de toezegging over de UFR en met deze motie ruimte wordt gecreëerd. Ik weet dat er nog een aantal suggesties zijn. Ik kijk uit naar de constructieve voorstellen van de andere partijen. Als al die voorstellen ruimte creëren om tot een beter indexatiebeleid te komen, dan is dat grote winst. Dan zouden we eerst over de moties kunnen stemmen. Wellicht kunnen we daarna ons als fracties beraden. Ik sluit niet uit dat we dit zeer positief zouden waarderen.
De voorzitter:
Maar dat moet allemaal wel vanavond plaatsvinden.
De heer Elzinga (SP):
Vanzelfsprekend.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Ester. Hij was net even spoorloos.