Verslag van de vergadering van 22 december 2014 (2014/2015 nr. 15)
Status: ongecorrigeerd
Aanvang: 19.17 uur
Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.
Mevrouw Scholten i (D66):
Voorzitter. In deze ingelaste vergadering in het kerstreces vervang ik mijn fractiegenoot de heer Engels. Ik wil daar nog wel even iets over zeggen. Van zo'n ingelaste vergadering moeten wij geen gewoonte maken. Meerdere fracties, waaronder de mijne dus, kunnen hun woordvoerder niet inzetten of kunnen zelfs niet aanwezig zijn. Ik vind dat een dieptepunt. Ik hoef niet de vergadering van de commissie BZK over te doen, want daar was ik niet bij, maar ik vind wel dat voorbij is gegaan aan de gebruikelijke hoffelijkheid in deze Kamer jegens minderheden in de Kamer die de vergadering niet op deze avond kunnen bijwonen. Dat vind ik buitengewoon jammer, want de vraag rijst of dit wetsvoorstel zo belangrijk is dat deze noodgreep gerechtvaardigd is. Immers, welke bestuurlijke, economische of sociale rampen worden verwacht als deze wet niet per 1 januari 2015 in werking treedt? Misschien kan de minister daar iets over zeggen.
Bij de stemming over de WNT1, zoals ik die maar gemakshalve noem, op 13 november 2012, zei mijn fractiegenoot Hans Engels onder meer: "Wij hebben vorige week van de minister twee dingen goed begrepen. Ten eerste dat hij in verband met het nieuwe regeerakkoord heel zorgvuldig en goed de tijd neemt — ik heb "de tijd" in dit citaat onderstreept — om te kijken wat een volgend wetsvoorstel zou kunnen zijn en ten tweede dat hij de heel substantiële toezegging heeft gedaan aan mijn fractie om die ook comfort te bieden; dat is tegenwoordig de nieuwe term. Op grond van die twee argumenten heb ik mijn fractie kunnen overtuigen om nu voor dit wetsvoorstel te stemmen."
De fractie van D66 steunt het streven om meer grip te krijgen op de ontwikkeling van de topinkomens in de semipublieke sector. De inkomensontwikkeling in het topsegment van die sector behoort tevens transparant en gematigd te zijn. Beloningen in de publieke sector moeten bovendien aansluiten bij het belang en de verantwoordelijkheid van ambten en functies. Dit hangt samen met het feit dat deze beloningen worden bekostigd uit de collectieve middelen. Daarin verschilt het standpunt van mijn fractie totaal niet van het standpunt van de andere fracties die ik tot nu toe heb gehoord. Wel kijken wij met grote aarzelingen naar het nu voorliggende wetsvoorstel. Mijn fractie heeft moeten vaststellen dat het voorstel zonder nader onderzoek naar de maatschappelijke aanvaardbaarheid en de bestuurlijke evenwichtigheid is voorgelegd. De voorgestelde maatregel wordt alleen gemotiveerd met een verwijzing naar het regeerakkoord en naar het besluit van de ministerraad om op grond van politiek-psychologische redenen definitief af te zien van een bezoldiging boven het ministerssalaris. Maar wat is definitief? Voor altijd? Voor eeuwig? Kan een regering die van de kiezers een mandaat krijgt voor vier jaar dat voor altijd en eeuwig bepalen? Daar zou ik graag een reactie van de minister op horen.
Wat gebeurt hier? In wezen is op subjectieve wijze een nieuwe bezoldigingsnorm, het bevroren ministerssalaris, geïntroduceerd. In dat licht ontstaan naar de smaak van mijn fractie echter ernstige vragen over consistente, houdbare en zorgvuldige wetgeving. Dat is ook al door de Raad van State gesteld. Tegen de achtergrond van het jarenlange debat over de bezoldiging in de publieke sector en de breed geaccepteerde studies van de commissie-Dijkstal is de verlaging met 25% die zo snel is voorgesteld, namelijk na anderhalf jaar, in de ogen van de leden van mijn fractie bepaald discutabel. De vraag rijst of hiermee de geaccepteerde grenzen van zorgvuldigheid en consistentie niet worden overschreden. Helaas hebben wij op deze vraag geen bevredigend antwoord ontvangen. De minister antwoordde slechts dat de procedure goed is gevolgd en dat eenieder het had kunnen weten, omdat een verdere verlaging al bij de behandeling van de WNT1 is genoemd.
Niet zonder reden citeerde ik de stemverklaring van de heer Engels. Waar is de zorgvuldige voorbereiding en onderbouwing van het huidige wetsvoorstel en hoe moet mijn fractie het comfort duiden, zoals de minister bij de behandeling van de WNT1 aan mijn fractie heeft toegezegd? Daar heeft mijn fractie helaas niets over teruggevonden.
Waarom heeft de minister niet gepoogd om eerste enig, bij voorkeur empirisch onderbouwd, inzicht te krijgen in de effecten van de WNT1? Waarom heeft de minister niet gewacht op de wettelijk voorgeschreven evaluatie na de eerste drie jaar? De vraag is waarom het salaris van de minister het maximum in de semipublieke sector moet zijn. Ik betrap me erop dat ik steeds "semipublieke sector" zeg, maar dat "semi" tussen haakjes staat. Als ik dit zeg, bedoel ik dus ook de publieke sector. De vraag wordt nergens gesteld of beantwoord. Het is een zeer betwijfelbare norm, los van de hoogte of de laagte. Salariscodes gaan vaak uit van de criteria omvang, complexiteit en maatschappelijke impact. Moeten we de ministersfunctie tegen die achtergrond zwaarder wegen dan die van de voorzitter van een groot ziekenhuis, een universiteit of een heel grote uitvoeringsorganisatie, of moeten we deze functies even zwaar wegen? Is het niet een overschatting van het ministerschap, dat overigens in internationaal opzicht niet eens bijzonder goed wordt gehonoreerd?
De minister is niet gevoelig voor deze argumenten. Het enige wat voor hem telt is dat een ordentelijke bezoldiging van topfunctionarissen in de (semi)publieke sector prevaleert boven de individuele consequenties voor de belanghebbenden. Van het antwoord op de vraag wat "ordentelijk" betekent, zijn wij helaas niet veel wijzer geworden. De doelstelling van het kabinet op dit punt dient het algemeen belang.
Het wettelijk ingrijpen in bezoldigingsnormen, ook in de publieke sector, roept verdragsrechtelijke vragen op in het licht van artikel 1 van het eerste protocol van het EVRM. Meer in het bijzonder betreft het hier de privaatrechtelijke beginselen van ongestoord genot van eigendom en van contactvrijheid. Het kabinet meent op grond van a.) een adequate wettelijke grondslag, b.) een algemeen belang en c.) de aanwezigheid van een fair balance tussen het algemeen belang en individuele rechten dat de voorgestelde maatregel EVRM-proof is. Het kabinet benadrukt hierbij de ruime margin of appreciation die dit verdrag de nationale wetgever biedt, en de daarmee verband houdende opstelling van het Europese Hof om in de regel de afweging van de nationale wetgever slechts te veroordelen als de nationale afweging elke grond mist. Op dit punt zou de minister nog weleens ongelijk kunnen krijgen. Immers, wat hier ontbreekt, is het proportionaliteitsvereiste, met name waar het gaat om de beloning van topfunctionarissen in private instellingen, die hier ook bij worden betrokken. De rechtbank Den Haag, bijvoorbeeld, is gevraagd om de WNT1 te testen op artikel 1 van het protocol. De rechtbank heeft dit proportionaliteitsvereiste toen voor de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisdirecteuren aanwezig geacht, omdat het algemeen belang in de wet prevaleerde. Het valt echter niet uit te sluiten dat een hernieuwd bezwaar van deze topfunctionarissen tegen deze verlaging succes zal hebben. Zij zullen dat waarschijnlijk hebben omdat het algemeen belang gelet op het ontbreken van een objectieve onderbouwing moeilijk kan worden vastgesteld. Ik vind het een taak van de Eerste Kamer om ervoor te waken dat de rechter wetsvoorstellen die zij aanvaardt, onverbindend verklaart. Natuurlijk mogen de rechters die toetsen, maar hopelijk aanvaarden zij die zoals wij hem hebben vastgesteld en verklaren zij hem niet onverbindend. Dat risico lopen we met dit wetsvoorstel.
Van diverse zijden en ook in het voorlopig verslag is het kabinet gewaarschuwd voor ongewenste effecten van de voorgestelde ingreep. De belangrijkste daarvan zijn de gevolgen voor de arbeidsmarkt, de goede opbouw van het loongebouw en de kwaliteit van de topfunctionarissen. Het kabinet legt deze waarschuwingen terzijde met de opmerking dat het huidige ministerssalaris nog steeds een adequaat beloningsniveau biedt, dat er een meerwaarde kan worden toegekend aan het werken in de publieke sector en dat er wettelijke uitzonderingen mogelijk blijven. Ook deze argumentatie overtuigt mijn fractie niet. Over de wervingskracht van het thans als norm bevroren ministerssalaris kan men ernstig van mening verschillen. Het toestaan van uitzonderingen zal tot een ongewenste dynamiek leiden. Ook op dit punt stuit mijn fractie op het ijzige argument dat de minister dit anders ziet. Het ministerssalaris is nu eenmaal in zijn ogen het enige logische uitgangspunt.
Is de minister zich überhaupt bewust van de effecten van de WNT1? Medisch specialisten in ziekenhuizen zijn niet meer geïnteresseerd in een functie in de raad van bestuur. Ze hebben zich en masse verenigd in besloten vennootschappen. Ik noem nog een ander voorbeeld. Willen universiteiten internationaal kunnen concurreren, dan zal voor een hoogleraar uit het buitenland een uitzondering moeten worden gemaakt. En dat zijn nog maar twee voorbeelden. Realiseert de minister zich dat? Ik vraag om een reactie van de minister.
Deze wet is niet van toepassing op de medewerkers in de publieke en semipublieke sector. Daarvoor moeten we op een volgend wetsvoorstel wachten. Mevrouw Huijbregts noemde dat al de WNT3. Wie bedoelt de minister met die medewerkers? Zijn dat de topambtenaren die concurreren met het bedrijfsleven, de hiervoor genoemde medisch specialisten en hoogleraren? Hoe gaat de minister dat aanpakken? Mijn fractie is daar zeer benieuwd naar. Het gaat namelijk ook om het totale loongebouw van alle betrokken organisaties, en dat is heel veel.
Uit dit alles mag worden opgemaakt dat mijn fractie bepaald ongelukkig is met het nu voorliggende wetsvoorstel. De vraag blijft: waarom, en waarom nu? Uit de jaarrapportage over 2013, die we recentelijk ontvingen, blijkt dat de WNT goed wordt nageleefd. De bezoldiging van 95% past binnen de WNT en die van 5% valt binnen het overgangsrecht. Daarbij zegt de minister zelf dat de jaarrapportage zich niet leent voor een evaluatie. Ik vraag het de minister nogmaals: waarom, waarom dan toch dit wetsvoorstel nu?
Ik rond af, voorzitter. Met dit voorstel lijkt het kabinet te zijn bevangen door een bovengemiddelde politieke ijver en flinkheid. Wij constateren ernstige tekortkomingen in de onderbouwing en blijven bezorgd over mogelijke niet bedoelde neveneffecten. Voor de kernvraag, namelijk voor welk probleem deze maatregel een oplossing is, heb ik geen objectief en rationeel antwoord kunnen vinden. Zoals altijd wachten wij echter de antwoorden van de minister met belangstelling af.