Plenair Ruers bij behandeling Begroting Veiligheid en Justitie



Verslag van de vergadering van 13 januari 2015 (2014/2015 nr. 16)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 12.00 uur


De heer Ruers i (SP):

Mevrouw de voorzitter. De tragische en verschrikkelijke gebeurtenissen in Frankrijk van afgelopen week hebben ons weer doen beseffen dat het overeind houden van de rechtsstaat in tijden van crisis een zware taak is en dat vele bedreigingen het hoofd moeten worden geboden. De bewindslieden op Veiligheid en Justitie hebben duidelijk geen baan van negen tot vijf. Wij hebben respect voor hun inzet, maar ook twijfels over de door hen gekozen koers.

Voor ons geldt dat zeker in tijden van crisis bescherming van de rechtsstaat de hoogste prioriteit moet hebben en het niet moet afleggen tegen andere op zich belangrijke zaken. In mijn betoog zal ik aangeven waar onze twijfels en zorgen liggen, niet alleen de onze maar ook die van veel betrokkenen. Wij hopen dat de bewindslieden in hun termijn zorgvuldig zullen ingaan op wat wij te berde brengen. Wij staan aan het begin van een nieuw jaar, maar dit debat zou zomaar eens een van de belangrijkste van het hele jaar kunnen worden, omdat het hier om fundamentele zaken gaat en de rol van de senaat als bewaker van de kwaliteit van de rechtsstaat aan de orde is.

Wij bespreken vandaag niet alleen de begroting van het ministerie van V en J voor 2015, maar wij voeren ook, eindelijk, het beleidsdebat waar deze Kamer al lang geleden om heeft gevraagd. Daaraan zijn in dit huis vorig jaar enkele bijeenkomsten voorafgegaan. Ik doel natuurlijk op het indrukwekkende debat van 4 februari en de deskundigenbijeenkomst van 24 november. In mijn bijdrage zal ik op beide bijeenkomsten ingaan.

Als uitgangspunt hanteer ik twee vragen. De eerste vraag luidt: hoe is het gesteld met de staat van de rechtsstaat? De tweede daarbij aansluitende vraag is: wat heeft het regeerakkoord van VVD en PvdA op het terrein van de rechtsstaat de samenleving tot nu toe gebracht en wat staat ons te wachten? IJkpunten zijn daarbij voor mij de motie-Kox van 29 oktober 2013, de moties van deze Kamer van 11 maart vorig jaar en de motie-Kox van 14 oktober jl. De eerste motie-Kox stelde vast dat een samenhangende visie die laat zien hoe de toegang tot de rechter en de rechtshulp kan en zal worden gegarandeerd, ontbreekt. In de motie-Franken c.s. van 11 maart 2014 werd de regering verzocht te onderzoeken op welke wijze een voorziening kan worden getroffen, waardoor een rechtszoekende, wiens verzoek tot verwijzing naar de rechter door het Juridisch Loket is afgewezen, toch een direct beroep op de rechter kan doen, zodat laatstgenoemde vervolgens zelf kan beslissen of betrokkene alsnog voor vergoeding van rechtsbijstand in aanmerking komt. In de motie-Ruers c.s. van dezelfde datum werd de regering verzocht haar bezuinigingsplan in het kader van de toegang tot het recht en de gefinancierde rechtsbijstand in heroverweging te nemen. In de jongste motie-Kox werd de regering verzocht om de voorgenomen bezuinigingsmaatregelen niet in te voeren voordat een beleidsdebat over de bezuinigingen op de rechtshulp en de toegang tot het recht heeft plaatsgevonden.

Op 4 februari spraken wij over de staat van de rechtsstaat. De inbreng van de deskundigen bij dit debat was van een heel hoog niveau. Wij kunnen dat nalezen in het prachtige verslag dat wij allemaal hebben gekregen. Wij konden toen vaststellen dat alle deskundigen tijdens dit debat zonder uitzondering zeer kritisch waren over de staat van de rechtsstaat. Zij maakten met name bezwaar tegen de ingrijpende bezuinigingen en wezen daarbij op de nauwe band tussen de rechtsstaat en de democratie. De toegang tot de rechter is geen consumptiegoed, aldus Corstens, de toenmalige president van de Hoge Raad. Ook bleken er zorgen te bestaan bij de deelnemers aan het debat over de scheef gegroeide relatie tussen recht en politiek. Men wees erop dat rechterlijke uitspraken door de regering niet meer aanvaard en adviesorganen genegeerd werden. Ook werd opgemerkt dat de politiek zich op een primaat beriep dat niet bestaat. We leven immers in een gedeelde rechtsorde, waarin soms de politiek de doorslag geeft, soms het recht, en waarin mensenrechten de macht van de wetgever beperken, zo werd geoordeeld. Ik hoor graag van de minister of hij deze opvattingen uit dat debat deelt en hoe hij deze in zijn beleid ook tot uitdrukking wil brengen.

In dit verband heb ik er behoefte aan om de kwestie van de positie en het gewicht van de uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en andere internationale instanties zoals het ECSR aan de orde stellen; collega Schrijver heeft daar ook al het nodige over gezegd. Recentelijk hebben de minister en de staatssecretaris er immers blijk van gegeven dat zij zich weinig gelegen laten liggen aan de uitspraken van internationale instanties, terwijl toch de uitspraken van volkenrechtelijke organisaties krachtens de artikelen 93 en 94 van de Grondwet rechtstreekse werking hebben en bindend zijn. Ik noem twee voorbeelden van vorige maand. De Ombudsman corrigeerde de staatssecretaris, die niet van zins was om een gratieverzoek van een gedetineerde te honoreren, terwijl hij daartoe op grond van uitspraken van het EHRM verplicht was.

Bij de tweede kwestie ging het om een vonnis van de rechtbank Utrecht. De rechtbank bepaalde in twee zaken dat de staatssecretaris voor mensen zonder een verblijfsstatus bij wijze van noodmaatregel diende te zorgen voor — kort gezegd — bed, bad en brood. De rechter baseerde zijn uitspraak op artikel 8 EVRM en de uitspraak van het ECSR van november jl. Die laatste uitspraak hield in dat Nederland internationale rechten schendt door geen opvang te bieden. Ik wijs ook op de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 april 2014, waarin de richtlijn inzake de gegevensbewaring ongeldig is verklaard wegens schending van de eerbiediging van het privéleven. De regering legde die uitspraak naast zich neer, met als gevolg dat belanghebbenden een kort geding aanspanden tegen de Staat. Ik verneem graag of de minister ons oordeel deelt dat de regering gehouden is uitspraken van internationale rechterlijke organisaties na te leven en te implementeren.

Het tweede opmerkelijke debat, gehouden op 24 november jl., opnieuw op initiatief van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van deze Kamer, sloot aan op het debat van 4 februari en lag voor een groot deel ook in het verlengde ervan. Wederom viel het op dat bijna alle deskundigen vanuit hun verschillende achtergronden en hun eigen expertise zeer kritisch zijn over het reilen en zeilen van het ministerie van V en J. Prof. Barkhuysen wees er bijvoorbeeld op dat de Staat op grond van het EVRM verplicht is te voorzien in de gefinancierde rechtshulp en dat daarbij ook een stelsel van advocaten van voldoende kwalitatief niveau hoort. Dat laatste heeft gevolgen voor de hoogte van de vergoedingen. De essentie van het recht op toegang mag niet worden aangetast, zo gaf hij aan en dat houdt ook in dat bezuinigingen, die de minister voorstelt, niet zonder meer een rechtvaardiging zijn voor bezuinigingen op de rechtshulp. De landelijk deken van de Nederlandse Orde van Advocaten wees erop dat de bewering van de minister dat de stelselherziening nodig is om het stelsel te behouden, niet klopt. Het gaat, zoals hij het uitdrukte, om een platte bezuiniging.

De woordvoerder van de sociale advocatuur vroeg aandacht voor de gevolgen van de omvangrijke bezuinigingen voor de positie van de sociale advocatuur. Hij wees op de huidige poortwachtersfunctie van de sociale advocatuur. Als die functie wegvalt, zo betoogde hij, zullen de maatschappelijke kosten van de bezuinigingen hoger zijn dan de besparing door de bezuinigingen. Zijn conclusie wordt onderbouwd door het Engelse onderzoek waarover The Economist berichtte op 1 november jl. — anderen noemden dit ook al — en een recent artikel hierover in The Guardian. Dat onderzoek toont aan dat ingrijpende bezuinigingen op de rechtshulp kunnen leiden tot kostenstijgingen op andere beleidsterreinen van het ministerie van Justitie en op andere terreinen van de publieke sector.

In dat kader wil ik de minister ook vragen wat hij vindt van de uitkomst van het recente onderzoek, dat op verzoek van de Nederlandse Orde van Advocaten is opgesteld, dat als gevolg van de bezuinigingen de helft van de sociale advocatuur verwacht dat men binnen twee jaar de toga aan de wilgen moet hangen. Deelt de minister onze mening dat, zoals mijn partijgenoot Van Nispen het in de Tweede Kamer verwoordde, de bezuinigingen van de regering een kaalslag onder de sociale advocatuur veroorzaken? En zo nee, waarom niet?

Mevrouw Duthler i (VVD):

Wat bedoelt de heer Ruers met "de bezuinigingen"? Zijn dat de bezuinigingen die moet worden gerealiseerd door middel van de AMvB die nu voorligt en waarop de motie-Kox betrekking heeft? Of gaat het om de bezuinigingen die het gevolg zijn van de stelselvernieuwing waarover een wetsvoorstel is ingediend?

De heer Ruers (SP):

Het gaat over beide. Ik zie het als een geheel. We hebben al een aantal bezuinigingen gehad. Ik noemde al de 150 miljoen van de afgelopen jaren. Er loopt nu een aantal bezuinigingen en er komt nog een aantal bezuinigingen. Het geheel zie ik als de ontwikkeling die ons tot deze constatering brengt.

En, zo wil ik de minister vragen, als er binnenkort weinig of geen sociale advocaten meer zijn — in Engeland hebben wij die ontwikkeling al gezien — daarbij rekening houdend met het feit dat andere advocatenkantoren niet bereid of in staat zijn het werk van de sociale advocatuur over te nemen: waar kunnen de gewone burgers met een beperkt of minimaal inkomen dan terecht voor rechtshulp en hoe kunnen deze burgers hun zaak nog aan de rechter voorleggen? Dat wil ik graag weten. En hebben we dan niet precies de situatie bereikt, waar prof. Barkhuysen voor waarschuwt, namelijk dat de toegang tot het recht en de rechter een wassen neus is geworden?

Ook Bakker, voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak, was kritisch. Volgens hem zijn de grenzen van de bezuinigingen bereikt. De wachttijden lopen weer op en de uitgaven stijgen meer dan verantwoord is. Met als gevolg dat een negatief vermogen in het verschiet ligt en de minister het tekort zal moeten aanvullen, aldus de Raad. Kan de minister aangeven om welk aanvullend bedrag het hier handelt en hoe deze extra uitgave wordt gedekt?

Her gerechtelijk bedrijf, zo hield Bakker ons voor, piept en kraakt. De werkdruk neemt nog steeds toe en er is extra geld nodig om de kwaliteit van de uitspraken te kunnen blijven garanderen. Graag verneem ik of de minister bereid is die extra middelen te verschaffen.

Mevrouw Van de Schepop, voorzitter van de NVvR, beklemtoonde dat een nieuwe en forse verhoging van de griffierechten grote onwenselijke gevolgen heeft voor burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en voor het functioneren van de gehele samenleving. Zij uitte ook ernstige bezwaren tegen de economische benadering van rechtspraak. De minister doet het voorkomen, zo zei zij, alsof rechtspraak een vorm van dienstverlening aan individuen is, een commodity, waarvoor een individuele burger wel of niet kan kiezen en waarvoor hij, als hij daarvoor gekozen heeft, een steeds hogere prijs moet betalen. De rechtspraak is in de opvatting van de NVvR een collectieve voorziening en een fundament voor een democratische rechtsstaat. Graag hoor ik van de minister of hij deze visie van de NVvR deelt.

Sprekend over de rechterlijke macht herinner ik de minister eraan dat het Leeuwarder Manifest een paar jaar geleden voor veel ophef heeft gezorgd. En terecht, want de teloorgang van de rechterlijke macht was nakend. De minister beloofde beterschap, maar daadwerkelijke vooruitgang is nog niet geboekt. Nog steeds is het zo dat de besturen van de rechtbanken een te grote invloed hebben op de rechters en hun werkwijze. En nog steeds wegen voor de minister de financiële belangen zwaarder dan de kwaliteit van de rechtspraak. Tegen die achtergrond wil ik ook graag de mening van de minister vernemen over de recente uitspraken van oud-raadsheer Mollema van het Hof Leeuwarden, een van de initiatiefnemers van het Leeuwarder Manifest. Hij levert kritiek op de interne verhoudingen binnen de rechterlijke macht en de rol van de bestuurders bij de gerechten. Volgens Mollema bestaat er een enorme kloof tussen de bestuurders en de medewerkers. Er is geen echte aandacht, zegt hij, voor wat er onder rechters leeft. De rechtspraak is hard op weg een technocratische organisatie te worden, net als het OM, waar de angst regeert. Aldus Mollema. Graag hoor ik de reactie van de minister hierop.

Hetzelfde beeld komt naar voren uit het Rapport visitatie gerechten 2014. Het rapport meldt dat snelle rechtspraak het eerste speerpunt is geworden, waaraan de doelstelling gekoppeld is dat in 2018 rechtszaken gemiddeld 40% korter duren dan in 2013. Velen hebben hun ernstige twijfels geuit over die doelstelling. In het NJB van 4 juli 2014 hebben prof. Ahsmann en voormalig President van de Haagse Rechtbank, Hofhuis, die doelstelling vakkundig gefileerd. Zij spraken van Haagse bluf. Mollema merkte over dit plan op dat het gepaard gaat met een bezuiniging van 120 miljoen, die al ingeboekt is, en dat elke wetenschappelijke onderbouwing ontbreekt. Graag verneem ik van de minister of hij bereid is om voor een deugdelijke wetenschappelijke onderbouwing van die ontwikkeling te zorgen.

In het debat van 24 november bracht de Consumentenbond naar voren dat door de aangekondigde bezuinigingsmaatregelen de toegang tot het recht op onaanvaardbare wijze beperkt wordt. Waar de overheid niet langer financiert, aldus de Consumentenbond, draait de rechtszoekende op voor de kosten van rechtsbijstand en is hij aangewezen op zelfredzaamheid om zijn recht te halen. De bond voegde eraan toe dat de drempels om de rechter in te schakelen voor de consumenten nu al veel te hoog zijn. Veel consumenten zien ervan af om naar de rechter te gaan, omdat de kosten niet opwegen tegen de mogelijke baten.

Ook stelde de Consumentenbond dat de staatssecretaris er terecht op heeft gewezen dat burgers zonder een effectieve rechtsbescherming het vertrouwen in de rechtsstaat en in de werking van ons maatschappelijk en economisch verkeer kunnen verliezen. Graag hoor ik de reactie van de minister hierop.

De oogst van het debat in dit huis van 24 november samenvattend, stel ik vast dat er over een breed juridisch terrein vele negatieve en verontrustende ontwikkelingen zijn. Ik zou derhalve graag van de minister horen hoe hij denkt de voornamelijk door de bezuinigingen veroorzaakte problemen op te lossen. En ik verzoek hem daarbij in concreto aan te geven waar hij de benodigde financiële middelen daarvoor denkt te vinden, hetzij binnen hetzij buiten de begroting.

Ik kom nu bij de begroting zelf. Het overheersende aspect van de begroting betreft de omvangrijke bezuinigingen. De begroting inzake rechtspleging en rechtsbijstand daalt in omvang van 1,49 miljard in 2014 naar 1,34 miljard in 2018, een bezuiniging van 150 miljoen, 10%. De begroting van het OM daalt met bijna 13%. Op de post toevoegingen rechtsbijstand wordt 27% wegbezuinigd. En bij het Juridisch Loket gaat het om een bezuiniging van bijna 10%. Over de gehele linie is sprake van kaalslag, afbraak. Eén opvallende afwijking van deze trend vinden wij echter bij de post Slachtofferhulp Nederland, SHN. De begroting van SHN wordt niet verlaagd, maar juist fors verhoogd, met 8 miljoen structureel per jaar. Een stijging van circa 30%, waarbij het aantal arbeidsplaatsen, fte's, stijgt van 320 naar 420. Daar komt bij dat de activiteiten van SHN voor een deel het werk van het Juridisch Loket overlappen. Ik vind dat merkwaardig. Ik ben benieuwd naar de visie van de minister hierop. Verder wil ik de minister vragen hoe wij deze ontwikkeling moeten zien gelet op zijn voornemen om het Juridisch Loket als de verantwoordelijke instelling voor de eerstelijnsrechtshulp aan te wijzen. Dat zou betekenen dat er geld bij moet maar dat is in deze begroting niet opgenomen. Ik zie nog minder hoe dit is gedekt.

Ik kom tot mijn conclusie. Uitgaande van mijn inleidende opmerkingen en mijn ijkpunten moet ik vaststellen dat het beleid en de voornemens van de regering een aantasting vormen van de rechtsstaat, en daarmee van de democratie. Onoverkomelijk vinden wij daarbij de voorgenomen bezuiniging op de gefinancierde rechtshulp en de toegang tot het recht. Immers, de rechtszoekende burger wordt aan zijn of haar lot overgelaten en moet zijn problemen maar oplossen met zelfhulp, een foldertje, een website, het Juridisch Loket of een geschillencommissie. Voor de SP-fractie is dat niet acceptabel. Wij verzoeken de minister derhalve dringend om in ieder geval de voorgenomen bezuinigingen op de rechtshulp voor de komende jaren, 85 miljoen, in te trekken, althans op te schorten totdat de minister een betere onderbouwing voor de bezuinigingen heeft gegeven. Zo nodig overwegen wij daartoe een motie in te dienen. We zien met belangstelling de reactie en de antwoorden van de minister op onze vragen tegemoet.