Verslag van de vergadering van 10 maart 2015 (2014/2015 nr. 23)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 10.39 uur
De heer Schouwenaar i (VVD):
Het wetsvoorstel Herziening toegelaten instellingen en de novelle zijn door de VVD-fractie positief ontvangen. Bij de schriftelijke voorbereiding hebben wij enkele vragen gesteld. Wij danken de minister voor zijn snelle en desondanks goede beantwoording. Het is niet ongebruikelijk dat wij ons bij ieder wetsvoorstel de vraag stellen: is er een probleem? En zo ja, draagt dit wetsvoorstel bij aan de oplossing van het probleem? Beide vragen zou mijn fractie bevestigend willen beantwoorden. Ja, er is een probleem. De volkshuisvesting is te weinig volks. Er is te veel vrijheid en er is te weinig democratie. Voor een volkspartij voor vrijheid en democratie is er dan een probleem. Maar ook voor al die mensen en instanties die bij de corporaties betrokken zijn, huurders en woningzoekenden.
De minister heeft het probleem aangepakt, met consistentie. Afspraken met Aedes en Europese Commissie komt hij na. Hij heeft het probleem ook aangepakt met communiceren. Hij heeft heel veel gesproken met voorstanders van zijn plannen en met tegenstanders. Dankzij de inzet van iedereen is het wetsvoorstel aanvaard met algemene stemmen. Dat is heel bijzonder, want het gaat om een veelomvattend en gecompliceerd probleem.
Parallel aan het wetsontwerp verrichtte de parlementaire enquêtecommissie Woningcorporaties haar werk. De enquêtecommissie heeft veel waardering gekregen. Mijn fractie sluit zich bij die waardering aan. Twee jaar onderzoek, een gedegen rapport en een unaniem advies. Het advies van de enquêtecommissie en dit wetsvoorstel hebben voor een belangrijk deel dezelfde strekking. Echter, op twee punten waren zij onderling sterk afwijkend.
Op het punt van het externe toezicht stelt de commissie een zbo (zelfstandig bestuursorgaan) woonautoriteit voor. Het wetsvoorstel staat een inspectie onder verantwoordelijkheid van de minister voor. De Tweede Kamer heeft bij amendement van D66 gekozen voor een autoriteit woningcorporaties zonder de status van een zelfstandig bestuursorgaan.
Het tweede punt betrof de vraag: uitsluitend DAEB of mogen corporaties ook niet-DAEB blijven doen? Ik neem aan, mevrouw de voorzitter, dat de term DAEB niet telkens volledig hoeft te worden uitgesproken en dat ik kan volstaan met de afkorting.
De voorzitter:
Als u het een keer wilt uitleggen, is dat genoeg.
De heer Schouwenaar (VVD):
DAEB staat voor diensten van algemeen economisch belang. Dus zeg maar de gereguleerde sector, sociale woningbouw en boven die grens de vrije sector.
Ook voor de heer Duivesteijn gaat nu het licht schijnen, zie ik. Dank, mevrouw de voorzitter, dat u mij de gelegenheid bood om een stukje kennis over te dragen.
De Tweede Kamer heeft gekozen voor een beperkte niet-DAEB. Mijn fractie kan zich verenigen met deze twee keuzes zoals ze nu deel uitmaken van het wetsvoorstel.
De fractie van de VVD stemt in met dit wetsvoorstel. Het is een goed antwoord op een ernstig probleem. De voorgestelde maatregelen zijn nodig. Er was veel mis en de hele sector wil weten waar hij nu aan toe is. Wij onderschrijven dan ook de doelstellingen van het wetsvoorstel. Ik noem ze kort:
- het vermogen van de corporaties inzetten voor sociale woningen voor mensen met een laag inkomen;
- de risico's voor het vermogen beperken;
- duidelijke doelen stellen in de gereguleerde sector en in de vrije sector;
- geen marktverstoring;
- voldoen aan de eis van de Europese Commissie dat staatssteun beperkt blijft tot woningen voor inkomens tot €39.000.
De voorgestelde maatregelen zijn ook uitvoerbaar. Ze zullen veelal om een nieuwe werkwijze en nieuwe procedures vragen. Het kan niet meer zoals vroeger. Een aantal zaken kan helemaal niet meer. Of, zoals iemand het zei: "Alles moet anders opdat het uiteindelijk hetzelfde kan blijven".
De voorgestelde maatregelen zijn naar de mening van de VVD-fractie rechtmatig. De minister heeft het advies van de Raad van State opgevolgd en de maatregelen zijn uitvoerig met de Europese Commissie besproken. Het wetsvoorstel is niet alleen nodig, uitvoerbaar en rechtmatig, het is ook vernieuwend. Het maakt ruimte voor de wooncoöperatie. Dit is een vernieuwing waaraan de heer Duivesteijn veel heeft bijgedragen. Wij hopen dat deze coöperatie in een behoefte zal voorzien.
Duidelijkheid is voor de sector dringend noodzakelijk. Wij kunnen niet langer wachten om te bekijken of er op onderdelen nog verbeteringen mogelijk zijn. Het is van belang dat wij nu de regels vaststellen, waaraan het zo lang ontbroken heeft. Wij zijn natuurlijk niet kritiekloos. Op sommige punten zou ik enkele vragen en opmerkingen naar voren willen brengen en ik vraag aan de minister om daarop te reageren. Dit betreft de punten DAEB - niet-DAEB, de leefbaarheid, de rol van de gemeenten, de positie van de huurders en de cultuur bij de corporaties.
Ik begin met het onderscheid DAEB - niet-DAEB. De parlementaire enquêtecommissie Woningcorporaties heeft een slogan uitgevonden: "Niet-DAEB: niet doen". Die is gemakkelijk te onthouden, doeltreffend en aantrekkelijk door z'n eenvoud. "Niet-DAEB: niet doen" betekent dat er alleen nog maar DAEB overblijft voor de corporaties. Dat heeft onmiskenbaar voordelen zoals eenvoudiger regels, geen marktverstoring in de vrije sector en minder risico's voor het maatschappelijk bestemde vermogen. Maar alleen DAEB kent ook twee belangrijke nadelen. Het afstoten van niet-DAEB bezit van de corporaties kost heel veel tijd en het zal enorme verliezen opleveren. Daarnaast zal het niet langer toestaan van niet-DAEB een belemmering voor de stadsvernieuwing kunnen opleveren in die stadsvernieuwingsgebieden waar de markt het laat afweten.
Voorzitter: Franken
De heer Schouwenaar (VVD):
Het wetsvoorstel lost dit dilemma op door DAEB als regel te stellen en niet-DAEB als uitzondering; voortzetting van bestaande niet-DAEB en niet-DAEB bij stadsvernieuwing. Bij dit laatste moet wel een aantal toetsen worden uitgevoerd:
- is niet-DAEB nodig? Dit ligt vast in de prestatieafspraken tussen gemeente en corporatie;
- is de markt afwezig? De gemeente voert deze markttoets uit;
- is de niet-DAEB investering financieel verantwoord en rendabel? WSW en de toezichthouders toetsen dit.
Op deze manier blijft het mogelijk dat de administratief gescheiden corporatie investeert in niet-DAEB in herstructureringsgebieden.
Als bezwaar noemt de sector dat deze gang van zaken te ingewikkeld is. Echter, daar staat tegenover dat de administratieve scheiding juist op verzoek van de sector is geïntroduceerd. Dat geeft meer risico's en dus zijn er meer regels nodig om het risico te beperken. Bovendien hebben corporaties het alternatief van de juridische splitsing. Die kent veel minder regels. Daaraan is een amendement van SGP, CU, CDA en PvdA toegevoegd dat een uitzondering voor de kleinere corporaties mogelijk maakt. Deze kleinere corporaties — in totaal 230 van de ongeveer 400 — hoeven alleen een scheiding van baten en lasten te maken als ze tenminste minder dan 5% niet-DAEB doen en een balanstotaal hebben van minder dan 30 miljoen euro. Dus er blijft nog van alles mogelijk, maar wel met minder risico's dan tot dusver.
De conclusie van mijn fractie is dan ook dat "Niet-DAEB: niet doen" in theorie de mooiste oplossing is, maar dat in praktisch opzicht de regeling van het wetsvoorstel te verkiezen is.
Onder de noemers leefbaarheid en maatschappelijk vastgoed is er veel misgegaan, zo laat het rapport van de enquêtecommissie zien. Daarom is het goed dat dit nader wordt geregeld in het wetsvoorstel en in de AMvB. Dit gebeurt voornamelijk in de vorm van positieve en negatieve lijsten van activiteiten die wel of juist niet zijn toegestaan. Mijn fractie kan zich voorstellen dat er in de loop van de tijd nieuwe wensen bij komen. Deze staan dan in de prestatieafspraken en dat zou vervolgens aanleiding kunnen zijn tot verruiming van de eisen van de AMvB. Mijn fractie vraagt zich af of het niet wenselijk zou zijn in de wet een buitengrens op te nemen om ongebreidelde verruiming van de AMvB te voorkomen; een begripsbepaling of een definitie. Dit geldt te meer omdat het begrip leefbaarheid ook in andere wetten gebruikt wordt. Ik stel het op prijs als de minister hierop wil reageren.
Het wetsvoorstel legt de nadruk op bestaande taken van de gemeenten, de woonvisie en de prestatieafspraken. Daarnaast bevat het een opdracht voor nieuwe taken voor de gemeente, namelijk toetsen in hoeverre de prestatieafspraken worden nagekomen, de markttoets en de vorming van woonregio's. Uit democratisch oogpunt is mijn fractie het hiermee van harte eens. De gemeente heeft een totaalbeeld van alle relevante belangen, veel meer dan de corporatie dat heeft. Uit financieel oogpunt ziet mijn fractie hier wel een risico, namelijk dat de gemeente zal streven naar voorzieningen op kosten van de corporatie. De corporatie beschikt over het geld en de ambitie en zal dus aan de gemeentelijke wensen tegemoet willen komen. Prima dat voorzieningen er komen, maar het is de vraag of zij door de huurders moeten worden betaald of door de belastingbetalers.
De enquêtecommissie adviseert om de positie van de huurders te versterken, ter vergroting van de legitimiteit van het stelsel en als een tegenwicht tegen de corporatie. Een sympathiek voorstel, waarmee mijn fractie het eens is.
Mijn fractie vindt het ook wenselijk om niet alleen naar de zittende huurders te kijken, maar ook naar de positie van de toekomstige huurders, de woningzoekenden. Nu is "woningzoekende" een breed begrip. Er vallen mensen onder voor wie verhuizen een wens is maar geen noodzaak. Maar er vallen ook mensen onder voor wie een woning geen wens is maar juist wel noodzaak, de urgenten en de actieve zoekers die een aangeboden woning meteen accepteren. Dat is de groep waar ik op doel.
Zittende huurders hebben vooral belang bij onderhoud en energiebesparing. Zij hebben minder belang bij huurverhoging, bij nieuwbouw en bij het tegengaan van scheefwonen.
Andersom, hebben woningzoekenden juist wel belang bij nieuwbouw en bij het tegengaan van scheefwonen. Hier tekent zich een belangentegenstelling af. Daar komt bij dat woningzoekenden niet georganiseerd zijn, zoals huurders. Ook de stelling dat woningzoekenden vertegenwoordigd zijn door de gemeenten deelt mijn fractie niet.
Woningzoekenden wonen of verblijven in diverse gemeenten, zij zijn niet altijd als woningzoekende geregistreerd bij die gemeenten en zij zijn ook niet allemaal bekend bij de Tl.
In deze belangentegenstelling meent mijn fractie aan woningzoekenden een hogere prioriteit te moeten toekennen dan aan zittende huurders, omdat zittende huurders in een relatief betere woonsituatie verkeren dan woningzoekenden. Woningzoekenden wonen in, moeten lang reizen, kunnen woonlasten niet meer betalen, of hebben een andere urgentie.
Om die reden is mijn fractie van mening dat zeggenschap van huurders in principe gewenst is, maar dat mag niet ten koste gaan van de woningzoekenden. Daarom hebben wij moeite met een instemmingsrecht voor huurders, bijvoorbeeld bij huurbeleid, bij aan- en verkoopbeleid, en bij nieuwbouwplannen van de corporatie. Meepraten, ja; meebeslissen, nee.
Meer in het algemeen vragen wij ons af hoe de belangen van woningzoekenden nog beter gediend kunnen worden, bovenop het bestaande beleid. Wij hebben waardering voor het bestaande beleid, maar vragen ons af of het nog beter kan, temeer als wij horen dat gemeenten nu zelf willen gaan bouwen voor woningzoekenden. Ook op dit punt graag een reactie van de minister.
Dan tot slot de cultuur. Laat ik beginnen te zeggen met wat we niet onder cultuur verstaan. Alles wat ik tot structuur zou willen rekenen, hoort niet bij cultuur. Structuur is dan: bevoegdheden, taken, organisatiestructuur, procedures, maatregelen, et cetera. Cultuur noem ik de geesteshouding waarmee gewerkt wordt, de grondhouding of mentaliteit.
Bij corporaties zouden tot die grondhouding enkele elementen kunnen behoren, zoals het feit dat de corporatie werkt voor mensen uit de lagere inkomensgroepen; het feit dat in de sector veel vertrouwen is verloren en veel moet worden teruggewonnen; het feit dat er wordt gewerkt met maatschappelijk vermogen, geen eigen geld, maar geld van anderen; het feit dat er wordt gewerkt met vastgoed dat veel waard is. Dat vraagt om extra discipline. Het is maar om misverstand te voorkomen dat ik deze punten noem; het is geen sluitende definitie.
Het wetsontwerp treft heel veel maatregelen. Daarbij is het stapelen van regel op regel vermeden. Het beginsel "quis custodet custodes" is goed toegepast. Maar is de cultuur ook veranderd? Er zijn redenen om daaraan te twijfelen. Aedes en individuele corporatiebestuurders hebben met nadruk betoogd dat allerlei positieve vormen van wonen en bouwen moeilijk, zo niet onmogelijk zouden worden. Natuurlijk is belangenbehartiging toegestaan. Er valt van Aedes een oratio pro domo te verwachten. Maar het klinkt niet als de woorden van iemand die zegt zijn lesje geleerd te hebben. Zelfs tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer was er in de publiciteit weer gedoe over de salarissen van bestuurders. Onderzoek wijst uit dat de corporaties voor 73% hun aandacht richten op de vastgoedmarkt en voor 27% op de doelgroep. Aan de benchmark van Aedes deed 17% van de corporaties niet mee.
Het is allemaal legaal, maar het is niet de zelfbeperking die wij bij een sociale woningbouwcorporatie menen te mogen verwachten. Het is buitengewoon moeilijk om de cultuur te veranderen. Dat vraagt om indirecte maatregelen in de context van de structuur.
Wellicht mag ik een tweetal suggesties noemen, zonder de pretentie daarmee een afdoende oplossing te bieden.
Allereerst het vergroten van de openbaarheid. Er is al veel openbaar, maar er kan nog meer openbaar gemaakt worden, actief en passief; maximaal. De WOB in de semipublieke sector. Het zou vooral preventief kunnen werken. Thorbecke zei het al: "Niets werkt zo zuiverend als het licht der openbaarheid."
Ten tweede een register voor commissarissen. In Rotterdam is daar een interessant begin mee gemaakt.
Het zijn maar twee suggesties, maar misschien zijn er meer. Is de minister bereid daarnaar te zoeken? Het is gemakkelijker gezegd dan gedaan, maar we moeten zorgen dat we straks niet weer terug zijn bij af, bij business as usual, want dat zou onvergeeflijk zijn, voor al die mensen die op de sociale huursector zijn aangewezen.