Verslag van de vergadering van 10 maart 2015 (2014/2015 nr. 23)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.39 uur
Mevrouw Scholten i (D66):
Voorzitter. Laat ik ook namens mijn fractie benadrukken dat het voor toetreding tot de arbeidsmarkt hoogst handig is om de Nederlandse taal te beheersen. Om die beheersing te bevorderen wordt volgens het wetsvoorstel het beheersen van de taal een van de toetredingseisen voor de bijstand. 5 miljoen gaat de regering investeren. Dit bedrag is niet bedoeld voor cursussen maar voor de uitvoeringskosten die de gemeenten gaan maken. De verwachte besparing is 5 miljoen minder aan bijstandsuitkeringen op jaarbasis. Kortom, we draaien quitte. De regering noemt in de memorie van antwoord het voorzichtige getal van 400 personen meer die per jaar zullen uitstromen uit de bijstand. Helaas, de onderbouwing in het wetsvoorstel van de 5 miljoen aan kosten en van de 400 verwachte uitstromers mist mijn fractie node.
We hebben een aantal vragen over de noodzaak van het wetsvoorstel en over de uitvoering. Ten eerste, we kennen geen getallen. In januari 2014 zijn er 363.000 bijstandsuitkeringen verstrekt. Dat aantal was in juli 2014 gestegen tot 378.000 maar daalt sindsdien. De regering weet hoeveel laaggeletterden Nederland heeft, namelijk 1,3 miljoen, maar weet niet hoe groot de groep van bijstandsgerechtigden is die de Nederlandse taal onvoldoende beheersen. Om de vraag nog te preciseren: het moet gaan om mensen die nog niet acht jaar Nederlands onderwijs hebben gevolgd, niet zijn ingeburgerd en ook niet op andere wijze kunnen aantonen voldoende de Nederlandse taal te beheersen. De regering weet het niet. Maar, als de regering geen getal weet, voor wie is dit wetsvoorstel dan bedoeld? Zijn daarvan bij de gemeenten geen gegevens bekend? Waarom zijn die gevraagd? Hoe kunnen de extra uitvoeringskosten worden berekend op 5 miljoen?
Ten tweede, bij de uitvoering worden door de VNG grote problemen verwacht, kort gezegd omdat taalbeheersing op het in het wetsvoorstel verlangde 1F-niveau niet voor alle beroepen van belang is, omdat gemeenten niet zijn toegerust om een taaltoets af te nemen en omdat de uitvoering daardoor knel komt te zitten. Omdat dit wetsvoorstel alle gemeenten aangaat, zou het zonder meer in de rede hebben gelegen om de VNG een uitvoeringstoets te vragen. Op grond van het Integraal Afwegingskader is het vragen van een uitvoeringstoets vanzelfsprekend, zo niet voorgeschreven. De VNG is echter bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel niet betrokken geweest. De staatssecretaris heeft dit niet nodig gevonden. De VNG heeft haar standpunt toen maar in een position paper neergelegd.
Mijn fractie heeft de staatssecretaris gevraagd waarom die uitvoeringstoets niet is gevraagd. Het antwoord was: voorstellen met vergelijkbare strekking zijn besproken met het Uitvoeringspanel gemeenten (UP). Ik verwijs naar bladzijde 10 van de memorie van antwoord. Dit leidt uiteraard tot de vervolgvraag: waarom koos de staatssecretaris voor het Uitvoeringspanel en niet voor de VNG? Wat heeft het Uitvoeringspanel wat de VNG niet heeft? Was de VNG te kritisch? Paste dat niet in de plannen van de staatssecretaris? Had de staatssecretaris haast? Welke voorstellen met vergelijkbare strekking heeft de staatssecretaris met het Uitvoeringspanel besproken? En wat betekent vergelijkbare strekking? Kan de staatssecretaris de inzichten die uit de bespreking met het Uitvoeringspanel naar voren zijn gekomen met de Kamer delen?
Ten derde, het wetsvoorstel is niet nodig. Ik heb nog gekeken naar de wet die in deze Kamer in juni 2014 is behandeld, de Wet maatregelen Wet werk en bijstand. Die valt nu binnen de Participatiewet, die per 1 januari 2015 in werking is getreden. Overigens was de VNG bij de voorbereiding van die wet ook kritisch omdat zij vindt dat toeleiding naar werk vanuit de bijstand maatwerk is. Maatwerk zit al in de wetsbepaling, artikel 18 lid 4, dat de bijstandsgerechtigde zich moet inspannen om kennis en vaardigheden te verkrijgen voor het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. Natuurlijk valt daar ook de beheersing van de Nederlandse taal onder. Dat kan voor eenieder individueel worden bepaald.
Ook in de Tweede Kamer is daarop bij de behandeling van dit wetsvoorstel gewezen, maar de regering wil daar niet aan. De regering wil per se deze aparte taaleiswet. Waarom? Kan dat de staatssecretaris mijn fractie overtuigen van de noodzaak daarvan? Gaat het om een verschil in doorzettingsmacht? De Wet maatregelen Wet werk en bijstand bepaalt dat de eisen en sancties in een gemeenteverordening moeten worden vastgelegd. In de taaleiswet is de bevoegdheid tot ingrijpen direct aan het college gegeven. Een verordening is niet nodig. Gaat het om een verschil in sancties? De Wet maatregelen WWB staat uitsluitend tijdelijke kortingen toe. De taaleiswet is strenger en kan uiteindelijk leiden tot een korting van 100% voor onbepaalde tijd.
De Wet maatregelen WWB had een duidelijke budgettaire doelstelling. Een strakkere regie op de verplichtingen van de bijstandsgerechtigde zou meer bijstandsgerechtigden doen uitstromen. In de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel komt het woord "budgettair" niet voor. Het gaat de regering er dus niet om budgettaire resultaten te behalen op het korten van de uitkering indien de bijstandsgerechtigden uiteindelijk niet aan de eisen van de taaltoets voldoet. Het gaat er om 5 miljoen te besparen op de bijstand door meer mensen aan het werk te krijgen. Het is de telkens terugkerende mantra in de stukken.
Wetgeving wordt meestal onderbouwd met verwachting- of wensdenken. Daar is dit wetsvoorstel een mooi voorbeeld van. Met evenveel verwachting- of wensdenken kan worden opgeschreven dat een besparing van 5 miljoen ook kan worden geleverd met de Wet maatregelen WWB. Dat wordt dan een extra besparing. Het kan overigens elk bedrag zijn, want we weten het niet. Waarom denkt de staatssecretaris dat deze wet gaat werken? De belanghebbende zal zich moeten inspannen om Nederlands te leren. Doet hij dat niet of onvoldoende, dan kan korting op de uitkering volgen. Maar hoe zal het college bevorderen dat de bijstandsgerechtigde de taal gaat beheersen. Hoe zal het college de taalvorderingen toetsen? Beleidsvrijheid voor gemeenten bij de uitvoering van de Participatiewet staat voorop, maar toch zal het college het toezicht erop moeten gaan uitvoeren.
Kan de regering van gemeenten überhaupt al extra inspanningen verwachten naast de vorig jaar al in ruime mate gedecentraliseerde taken binnen het sociale domein? De VNG is er uiterst kritisch over. De invoering van de taaleis kost aanzienlijk extra middelen en die zijn er niet. Het al zeer geslonken participatiebudget zal hiervoor niet kunnen worden ingezet. De gemeenten moeten al aan de slag met de maatregelen uit de Wet werk en bijstand, het doorlopen van de WSW-verplichtingen en het herkeuren van Wajongers in de bijstand. Het financiële risico van gemeenten zal alleen maar toenemen.
De VNG waarschuwt ook voor een toename van bezwaar- en beroepsprocedures. Hoe zal het beheersen van taalniveau 1F worden vastgesteld? Standaardtoetsen moeten worden ontwikkeld. Die zijn er niet. Wat mijn fractie het meest vreest, is dat met die 5 miljoen diverse taal- en taaltoetsbureaus die daartoe gemandateerd door het college ook de toetsen gaan afnemen, als paddenstoelen uit de grond zullen schieten. Laten we hopen dat dit niet leidt tot verspilling en willekeur. Mijn fractie heeft daar vraagtekens bij.
Een laatste vraag is: wanneer is de staatssecretaris van plan de wet in werking te laten treden? Zijn gemeenten met hun veelheid aan gedecentraliseerde taken op korte termijn daartoe toegerust? En is er voldoende aanbod van taalcursussen? Ook daarover bestaan grote twijfels.
Ik rond af. Een werkzoekende in Nederland zal de Nederlandse taal moeten beheersen voor zover van belang voor het te aanvaarden werk. De vraag is of dat op deze manier moet worden georganiseerd. Mijn fractie is nog niet overtuigd, maar dat zult u inmiddels hebben begrepen. Dat neemt niet weg dat we met heel veel belangstelling de antwoorden van de staatssecretaris afwachten.