Verslag van de vergadering van 24 maart 2015 (2014/2015 nr. 25)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 22.40 uur
De heer Schrijver i (PvdA):
Voorziter. Namens mij fractie dank ik de minister van Defensie en de minister van Buitenlandse Zaken voor de uitvoerige beantwoording, die ons weer veel nieuwe dingen heeft geleerd. Met collega Franken vond ik het ook een buitengewoon prettig debat, ook onderling. Wij hebben op menige "drum of war" geslagen, maar wij hebben ook zeker de "bells of peace" laten klinken. In die zin hebben wij hier in de Eerste Kamer een heel goede en optimale arbeidsverdeling weten te vinden.
Ik wil heel kort graag vier punten aanstippen. Het eerste punt betreft het volgende. Naar mijn beste weten heeft de minister van Buitenlandse Zaken niet geantwoord op mijn serie vragen over hoe onderscheid aan te brengen tussen al die niet-statelijke groeperingen, hoe verschillend ook. Het waren nogal wat vragen, dus als hij zegt "daar moet ik even op kauwen, dat doe ik in een brief", kan ik dat een heel verstandige oplossing vinden.
Mijn tweede punt betreft Syrië. Ik denk dat wij met de minister de naïviteit voorbij zijn. Maar wij zijn daar ook allemaal wel een beetje op de "Boulevard of Broken Dreams", want de situatie in Syrië tart iedere notie van gerechtigheid en solidariteit, nu het al zo lang hel en verdoemenis is voor vele burgers daar. Ik ben blij dat de minister ruiterlijk zegt dat het beginsel van de Responsibility to Protect volledig van toepassing is, ook al is er internationaal geen overeenstemming over. Dat zou ook richtsnoeren moeten geven voor een heel actieve inzet op het terrein van "prevent, react and rebuild". Ik noem Genève I, De Mistura de gezant, het kopje kleiner maken van ISIS en de sancties. Het zijn allemaal werktuigen en lijnen van hoop om het conflict te beheersten, maar ik geloof toch dat wij nog veel actiever een geïntegreerde visie daarop moeten ontwikkelen
om te bekijken hoe een VN-vredesoperatie, een heel robuuste blauwhelmenoperatie met steun van China, Rusland, Turkije, Iran, Arabische Liga en het Westen in het vizier zou kunnen en eigenlijk ook zou moeten komen.
Mijn derde punt betreft het Midden-Oosten Vredesproces. Ook hier blijven wij tussen een diepe vrees en soms een beetje hoop laveren. Het zou zomaar kunnen zijn dat het aantreden van een nieuwe regering-Netanyahu in het laatste jaar van Obama en Kerry een momentum biedt om het MOVP los te trekken. In ieder geval moet de Nederlandse regering zich in Europees verband heel actief inzetten voor vredesdiplomatie. Het is jammer dat van het Kwartet, waarvan ook de Europese Unie deel uitmaakte, helemaal niets terechtgekomen is. De rol van Europa in het Kwartet is verschrompeld. Wij hebben een beetje hoop dat het met mevrouw Mogherini weer reliëf gegeven kan worden. Er moet heel erg duidelijk afstand worden genomen van de voortdurende uitbreiding van illegale nederzettingen en de sterke groei van het aantal kolonisten, net zoals wij natuurlijk afstand nemen van het gebruik van geweld door beide partijen, ook door Hamas tegen Israël. Met diverse collega's ben ik het eens dat de opportuniteit van het verklaren van de vertraagde erkenning van Palestina naderbij zou moeten komen. Naar de opvatting van de Partij van de Arbeid kan de erkenning van de Palestijnse staat zeker een positieve bijdrage aan het vredesproces zijn.
Mijn laatste punt betreft de positie en de rol van de OVSE. Ik ben blij met de erkenning door de minister van de sleutelrol van de OVSE in Oost-Oekraïne en in het algemeen de revitalisering van de organisatie. Hij gaf een wat optimistische schatting van de mogelijke effectiviteit van de OVSE-missie in dat gebied. Hij zei zelfs letterlijk dat hij denkt en hoopt dat deze beter in handen van de OVSE kan blijven, dan aangevuld worden met de VN. Ik deel die hoop, maar ik weet niet of dat de realiteit zal blijken te zijn. Dat is allemaal speculatie Ik vind wel dat de deelnemende staten de leden van de missies niet met een dergelijke onbeschermde status het veld in kunnen sturen. Het is onverantwoordelijk om een OVSE-missie op pad te sturen met een belangrijke en uitermate risicovolle taak zonder dat wij die missie de bescherming meegeven die missies van andere internationale organisaties als vanzelfsprekend meekrijgen. Dat is vragen om ongelukken. Mocht dit zich in de komende tijd voordoen — ik hoop uiteraard dat dat niet het geval is — dan komen wij meteen op die discussie terug. In het kader van de Responsibility to Protect en de preventie-arm heb ik samen met een aantal collega's een motie voorbereid. Ik heb het genoegen deze motie aan de voorzitter te mogen overhandigen. Voorziter. Namens mij fractie dank ik de minister van Defensie en de minister van Buitenlandse Zaken voor de uitvoerige beantwoording, die ons weer veel nieuwe dingen heeft geleerd. Met collega Franken vond ik het ook een buitengewoon prettig debat, ook onderling. Wij hebben op menige "drum of war" geslagen, maar wij hebben ook zeker de "bells of peace" laten klinken. In die zin hebben wij hier in de Eerste Kamer een heel goede en optimale arbeidsverdeling weten te vinden.
Ik wil heel kort graag vier punten aanstippen. Het eerste punt betreft het volgende. Naar mijn beste weten heeft de minister van Buitenlandse Zaken niet geantwoord op mijn serie vragen over hoe onderscheid aan te brengen tussen al die niet-statelijke groeperingen, hoe verschillend ook. Het waren nogal wat vragen, dus als hij zegt "daar moet ik even op kauwen, dat doe ik in een brief", kan ik dat een heel verstandige oplossing vinden.
Mijn tweede punt betreft Syrië. Ik denk dat wij met de minister de naïviteit voorbij zijn. Maar wij zijn daar ook allemaal wel een beetje op de "Boulevard of Broken Dreams", want de situatie in Syrië tart iedere notie van gerechtigheid en solidariteit, nu het al zo lang hel en verdoemenis is voor vele burgers daar. Ik ben blij dat de minister ruiterlijk zegt dat het beginsel van de Responsibility to Protect volledig van toepassing is, ook al is er internationaal geen overeenstemming over. Dat zou ook richtsnoeren moeten geven voor een heel actieve inzet op het terrein van "prevent, react and rebuild". Ik noem Genève I, De Mistura als de gezant, het kopje kleiner maken van ISIS en de sancties. Het zijn allemaal werktuigen en lijnen van hoop om het conflict te beheersten, maar ik geloof toch dat wij nog veel actiever een geïntegreerde visie daarop moeten ontwikkelen. Het is nuttig om te bekijken hoe een VN-vredesoperatie, een heel robuuste blauwhelmenoperatie met steun van China, Rusland, Turkije, Iran, Arabische Liga en het Westen in het vizier zou kunnen en eigenlijk ook zou moeten komen.
Mijn derde punt betreft het Midden-Oosten Vredesproces. Ook hier blijven wij tussen een diepe vrees en soms een beetje hoop laveren. Het zou zomaar kunnen zijn dat het aantreden van een nieuwe regering-Netanyahu in het laatste jaar van Obama en Kerry een momentum biedt om het MOVP los te trekken. In ieder geval moet de Nederlandse regering zich in Europees verband heel actief inzetten voor vredesdiplomatie. Het is jammer dat van het Kwartet, waarvan ook de Europese Unie deel uitmaakte, helemaal niets terechtgekomen is. De rol van Europa in het Kwartet is verschrompeld. Wij hebben een beetje hoop dat het met mevrouw Mogherini weer reliëf gegeven kan worden. Er moet heel erg duidelijk afstand worden genomen van de voortdurende uitbreiding van illegale nederzettingen en de sterke groei van het aantal kolonisten, net zoals wij natuurlijk afstand nemen van het gebruik van geweld door beide partijen, ook door Hamas tegen Israël. Met diverse collega's ben ik het eens dat de opportuniteit van het verklaren van de vertraagde erkenning van Palestina naderbij zou moeten komen. Naar de opvatting van de Partij van de Arbeid kan de erkenning van de Palestijnse staat zeker een positieve bijdrage aan het vredesproces zijn.
Mijn laatste punt betreft de positie en de rol van de OVSE. Ik ben blij met de erkenning door de minister van de sleutelrol van de OVSE in Oost-Oekraïne en in het algemeen de revitalisering van de organisatie. Hij gaf een wat optimistische schatting van de mogelijke effectiviteit van de OVSE-missie in dat gebied. Hij zei zelfs letterlijk dat hij denkt en hoopt dat deze beter in handen van de OVSE kan blijven, dan aangevuld worden met de VN. Ik deel die hoop, maar ik weet niet of dat de realiteit zal blijken te zijn. Dat is allemaal speculatie aan mijn kant. Ik vind wel dat de deelnemende staten de leden van de missies niet met een dergelijke onbeschermde status het veld in kunnen sturen. Het is onverantwoordelijk om een OVSE-missie op pad te sturen met een belangrijke en uitermate risicovolle taak zonder dat wij die missie de bescherming meegeven die missies van andere internationale organisaties als vanzelfsprekend meekrijgen. Dat is vragen om ongelukken. Mocht dit zich in de komende tijd voordoen — ik hoop uiteraard dat dat niet het geval is — dan komen wij meteen met z'n allen op die discussie terug. In het kader van de Responsibility to Protect en de preventie-arm heb ik samen met een aantal collega's een motie voorbereid. Ik heb het genoegen deze motie aan de voorzitter te mogen overhandigen.
De voorzitter:
Door de leden Schrijver, Van Boxtel, Van Kappen, Franken, Ganzevoort en Kox wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat 40 jaar na de Slotakte van Helsinki de daarin opgenomen beginselen nog steeds van grote waarde zijn voor veiligheid en vrede, economische samenwerking en mensenrechten in geheel Europa;
constaterende dat de OVSE, anders dan de meeste internationale organisaties, geen eigen internationale rechtspersoonlijkheid is toegekend, terwijl haar institutionele structuur en werkwijze niet werkelijk verschillen van internationale organisaties met een eigen rechtspersoonlijkheid;
tevens constaterende dat op de OVSE in toenemende mate een beroep wordt gedaan bij verkiezingswaarnemingen en voor waarnemers- en vredesmissies naar conflictgebieden;
wijzend op het fundamentele belang van het welslagen van de Speciale Monitoring Missie in Oost-Oekraïne, die toeziet op de uitvoering en naleving van het Minsk II-akkoord van 12 februari jongstleden;
overwegende dat het ontbreken van een formele status van de OVSE een ernstige beperking voor de slagkracht en rechtspositie van deze organisatie vormt, onder meer wat betreft de formele samenwerking met staten en andere internationale organisaties, alsmede de bescherming van de leden van haar missies en haar functionarissen;
roept de regering op om, indachtig artikel 90 van de Grondwet, op korte termijn initiatieven te nemen om te komen tot erkenning van de internationale rechtspersoonlijkheid, privileges en immuniteiten van de OVSE, en het draagvlak te verkennen voor het op verdragsmatige leest schoeien van de doelstellingen, taken en structuur van de OVSE;
verzoekt de regering voorts, de Kamer hier uiterlijk 1 december 2015 over te berichten,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter C (33694).