Plenair Kok bij behandeling Bevorderen flexibel werken



Verslag van de vergadering van 7 april 2015 (2014/2015 nr. 27)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.01 uur


De heer Kok i (PVV):

Voorzitter. De indiening van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel — overigens door andere Tweede Kamerleden dan die welke hier nu zitten — in september 2011 ligt alweer bijna vier jaar achter ons. Het doet inmiddels aan als een aflevering van Andere tijden: een politieke eeuwigheid geleden. Dit roept direct de vraag op of de leidende gedachte nog actueel is en of de houdbaarheidstermijn van het voorstel niet allang is overschreden. In dat geval is het namelijk nog hooguit te kwalificeren als een mooi vergezicht van destijds.

De beide initiatiefnemers hebben ongetwijfeld met de beste bedoelingen geput uit het beleidsadvies van de SER van april 2011 onder de naam Tijden van samenleving. Hierin wordt de deeltijdparadox geschetst om tijdsknelpunten in arbeid en zorg het hoofd te bieden middels een lage deeltijdfactor/te veel parttime werken. Een slimmere organisatie van tijd en plaats van arbeid zou hiervoor de oplossing moeten zijn. Hiermee zou tevens tijdig worden ingespeeld op het grote probleem van een te verwachten structureel tekort aan arbeidskrachten. De achterblijvende emancipatie van de deeltijdvrouw tot voltijdsparticipant aan het arbeidsproces zou idealiter voltooid zijn en daarmee de economische zelfstandigheid van de vrouw. Een eind aan het dominant geachte patroon van de anderhalfverdiener en een begin van een nieuwe tijd waarin de man via de noodzakelijke cultuuromslag bewust de vrijgevallen zorgtaken op zich neemt.

De vraag of hiervoor een wettelijke regeling nodig was, werd ook toen al opgeworpen. Nut en noodzaak waren niet op voorhand evident. Zo werd er al op gewezen dat flexibel werken qua tijd en plaats al in 80% van de cao's stond opgenomen, net zo goed als de Arbeidstijdenwet al mogelijkheden bood. Feit bleef ook dat om onduidelijke redenen concretisering steeds achterbleef. Een echte analyse op dit punt ontbrak, nog los van de vraag of het nu voorgestelde driekwart dwingend recht hier wel iets aan bijdraagt. Ook het feit dat lang niet alle sectoren opengesteld konden worden voor het gewenste flexibel werken, kreeg weinig aandacht, evenmin als de mogelijke nadelen en de grotere verantwoordelijkheid van de werknemer zelf. Het ideaal van wat nu heet Het Nieuwe Werken werd ook nog rooskleurig gepromoot met de optimistische aanname van een kleine half miljoen verzoeken per jaar, uiteraard tegen de achtergrond van een ingroeimodel waarin de veronderstelde structurele tekorten zich vrijwel zeker zouden manifesteren.

Hoe anders is het gelopen? De goede bedoelingen zijn stukgelopen op de huidige realiteit, nog voordat invoering van de wet een feit is geworden. Niet alleen zijn de kansen op meer werk fors afgenomen, getuige de hoge werkloosheid, ook moet worden geconstateerd dat de arbeidsmarkt inmiddels structureel is getransformeerd in een vrijwel doorgeschoten vorm van flexibilisering. Het tijdelijke contract is de nieuwe werkelijkheid geworden en een tijdelijke baan het hoogst haalbare. Daarnaast hebben inmiddels ook de nadelen van Het Nieuwe Werken zich kunnen openbaren. Dat is dan weer het voordeel van een vertraagde behandeling nu. De overdreven verwachtingen van toen kunnen worden bijgesteld. Onderzoeken van onder meer TNO en de Rijksuniversiteit Groningen laten zien dat de productiviteit bij thuiswerken juist daalt, terwijl ook de binding en loyaliteit met het bedrijf afnemen. Afhankelijk van de structuurbehoefte kan flexibel werken contraproductief zijn door sociaal isolement, het moeilijk scheiden van werk en privé enzovoort. Het kan ook schadelijk zijn voor organisaties zelf die, geconfronteerd met halfjaarlijks terugkerende verzoeken, personeel op andere basis zullen inhuren. De baanonzekerheid, die al groot is na de invoering van de Wet werk en zekerheid, zal zo alleen maar toenemen. Kortom, de ooit aangevoerde voordelen van flexibel werken hebben een duidelijke schaduwkant gekregen en hun relevantie verloren.

Mijn fractie is van oordeel dat, waar het voorliggende wetsvoorstel al op voorhand evidente nadelen had en gebaseerd was op een toekomst van arbeidstekorten, dit beeld na vier jaar alleen maar verder is bevestigd. Voor zover al van de grond gekomen, kan worden geconstateerd dat de hype van Het Nieuwe Werken op zijn retour is of zelfs helemaal voorbij. Het wetsvoorstel flexibel werken is geschreven voor een voorbije tijd en daarmee de facto achterhaald. Graag verneemt mijn fractie de nadere reactie van de beide indieners.

De heer Backer i (D66):

Ik heb, ook voor de Handelingen, een heel praktische vraag, want ik heb de tekst niet kunnen zien. De heer Kok verwijst naar twee onderzoeken, een onderzoek van TNO en een ander onderzoek …

De heer Kok (PVV):

… van de Rijksuniversiteit Groningen.

De heer Backer (D66):

Ik ben geïnteresseerd in de vindplaatsen. Dat is het enige wat ik vraag.

De heer Kok (PVV):

Ik kan dat waarschijnlijk na afloop wel regelen.

De voorzitter:

Misschien dat u het antwoord in tweede termijn hebt.

De heer Kok (PVV):

Ja, mogelijk.

De voorzitter:

Oké. Dank.

Het woord is aan mevrouw Strik.