Plenair Holdijk bij behandeling Wet veiligheidsonderzoeken



Verslag van de vergadering van 14 april 2015 (2014/2015 nr. 28)

Status: ongecorrigeerd

Aanvang: 11.04 uur

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


De heer Holdijk i (SGP):

Voorzitter. Het is wellicht gepast dat ik mijn excuus aanbied aan voorafgaande woordvoerders, exclusief mevrouw De Boer, omdat ik hen niet heb kunnen aanhoren. Zij willen zich er wel van verzekerd houden dat dit geen verband houdt met gebrek aan interesse voor hun bijdrage.

Tot mijn spijt was ik destijds als gevolg van persoonlijke omstandigheden niet in staat om deel te nemen aan de schriftelijke voorbereiding van het nu ter afhandeling voorliggende wetsvoorstel. Inmiddels heb ik van de gewisselde stukken kennis kunnen nemen. Daarbij is gaandeweg twijfel gerezen of ik dit voorstel wel zou kunnen steunen. En het is om die reden dat ik er goed aan meen te doen die twijfel bij dezen op tafel te leggen, niet omdat ik zou menen dat ik zoveel nieuwe elementen aan de discussie kan toevoegen, zeker niet omdat ik een deel van de discussie vanochtend heb gemist.

Het wetsvoorstel regelt onder meer dat de kosten verbonden aan het uitvoeren van een veiligheidsonderzoek bij de vervulling van een vertrouwensfunctie, in rekening worden gebracht bij de publieke of private werkgever. Deze doorberekening van de kosten vloeit primair voort uit het streven te komen tot een scherper aanwijzingsbeleid zodat het aantal vertrouwensfuncties en mitsdien het aantal veiligheidsonderzoeken afneemt.

Het aantal vertrouwensfuncties is sinds de inwerkingtreding van de Wet veiligheidsonderzoeken in 1997 in vijf jaar tijds verdubbeld. Sinds 2007 is, mede als gevolg van de nieuwe Leidraad aanwijzing vertrouwensfuncties een daling opgetreden. Het belang van het wetsvoorstel is volgens de regering niettemin gelegen in het kunnen beperken of verder kunnen beperken of terugdringen van de nog immer grote en groeiende maatschappelijke behoefte aan "screening" van personeel.

Wij zullen het er over eens zijn dat de aanwijzing van vertrouwensfuncties en de daarmee gepaard gaande veiligheidsonderzoeken de nationale veiligheid en dus vitale belangen moeten dienen. Het is tegen deze achtergrond dat de tweeledige doelstelling van het wetsvoorstel bij mij principiële bedenkingen oproept.

Het eerste door de regering genoemde doel is de doorberekening door de AIVD en de MIVD van gemaakte kosten van veiligheidsonderzoeken. Dit wordt als primair doel aangemerkt. Dit correspondeert met de memorie van toelichting waarin wordt benadrukt dat met de uitvoering van veiligheidsonderzoeken publieke middelen zijn gemoeid en dat in het huidige tijdsgewricht een efficiënte inzet van die schaarse middelen meer dan noodzakelijk is. Ik zou eraan kunnen toevoegen: alsof dat niet ooit noodzakelijk is. Dat klinkt als een simpele bezuinigingsdoelstelling. Aan deze motivering wordt in de memorie van antwoord aan deze Kamer nog het volgende toegevoegd: "Een financiële prikkel is het meest effectief. Het anderszins voorkomen en bestrijden van onnodige veiligheidsonderzoeken is lastig en zeer arbeidsintensief".

De tweede doelstelling is het terugdringen van het aantal vertrouwensfuncties en het daarmee samenhangende aantal veiligheidsonderzoeken door middel van een scherpere aanwijzing door de vakminister wat betreft de aanwijzing van vertrouwensfuncties. Bij herhaling wordt in de memorie van antwoord aan deze Kamer gesteld dat tarifering wenselijk blijft, óók als het aantal vertrouwensfuncties structureel daalt als gevolg van een aangescherpte nieuwe leidraad. Deze stellingname van de regering onderstreept nog eens dat de eerste doelstelling van kostendoorberekening het primaire doel is.

Met de Raad van State ben ik het eens dat het introduceren van een kostenprikkel met als enige doel het aantal vertrouwensfuncties te verminderen, tot het ongewenste effect kan leiden dat de werkgever vanwege financiële motieven het risico van kwetsbare functies binnen zijn organisatie onderschat of onderwaardeert, zodat de vakminister niet goed in staat zal zijn de dreigingen voor de nationale veiligheid te onderkennen en ten onrechte zal afzien van het aanwijzen van vertrouwensfuncties. Gelet op de aard van vertrouwensfuncties en het belang van de nationale veiligheid bij de aanwijzing van vertrouwensfuncties vind ik dit mogelijke neveneffect ongewenst.

Het is de vermenging van beide doelstellingen die mij met argwaan naar het voorstel doet kijken. Voor alle duidelijkheid zeg ik maar dat ik geen principiële bezwaren heb tegen toepassing van het profijtbeginsel. Aan dat beginsel wordt in de memorie van antwoord een korte beschouwing gewijd. Kostendoorberekening wordt in algemene zin legitiem geacht als sprake is van de levering van diensten door de overheid, zoals bijvoorbeeld een paspoort of een verklaring omtrent het gedrag. Ook de kosten voor bepaalde vormen van toelating, zoals vergunningen, ontheffingen of erkenningen, kunnen doorberekend worden. Met deze voorbeelden is een veiligheidsonderzoek niet zonder meer te vergelijken, zo wil mij voorkomen. Dat is al zeer duidelijk wanneer het om overheidsfuncties gaat waarbij, anders dan wellicht bij een particuliere werkgever, geen economisch belang in het geding behoeft te zijn. Mijn bedenkingen tegen de ongewenste effecten van een financiële prikkel worden nog versterkt nu niet, althans nog niet is gebleken dat de strafbaarstelling van het achterwege laten van aanvragen algemeen wordt toegepast. Kortom, ook al zou de introductie van een financiële prikkel het meest effectief zijn, ik ben er nog geenszins van overtuigd dat dit middel in de context van de nationale veiligheid het geëigende middel is.

Vanzelfsprekend zal ik met belangstelling naar de reactie van de regering op mijn bijdrage en vooral op die van de andere woordvoerders luisteren.

De voorzitter:

Ik constateer dat geen van de leden nog het woord wenst in eerste termijn. Dan zijn wij hiermee gekomen aan het einde van de eerste termijn.

De beraadslaging wordt geschorst.