Plenair Koning bij behandeling Modernisering universele postdienstverlening



Verslag van de vergadering van 19 mei 2015 (2014/2015 nr. 31)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.15 uur


Mevrouw Koning i (PvdA):

Voorzitter. Ik mag deze tekst ook uitspreken namens de fractie van GroenLinks, wat ik natuurlijk met alle plezier doe.

Vandaag spreken wij over het wetsvoorstel 34024 en over de Algemene Maatregel van Bestuur die gebaseerd is op dit voorstel. De aanleiding is dat de universele postdienstverlening te maken heeft met een krimp, doordat er minder kaarten en brieven door particulieren en kleine zakelijke gebruikers worden verzonden.

Het uitgangspunt van het wetsvoorstel en de AMvB is dat de UPD (universele postdienstverlening) moet worden gemoderniseerd, dat wil zeggen dat het aantal brievenbussen en postkantoren wordt verminderd. Ook het feit dat met een Algemene Maatregel van Bestuur gewerkt kan worden om precieze eisen aan deze kenmerken vast te leggen, is een noodzakelijk geachte flexibilisering. Met de AMvB kan sneller worden ingespeeld op toekomstige veranderingen. Ik vat het graag als volgt samen.

Doordat er minder post is, kan er door PostNL onvoldoende winst worden gemaakt op de taak van de UPD. De minister stelt daarom voor om de service in de vorm van het aantal brievenbussen en postkantoren te halveren. Ook de overkomstduur, nu nog vastgelegd op 95%, is een onderdeel van de AMvB en kan dus op termijn sneller worden verlaagd dan wanneer zij in de wet blijft opgenomen.

Het is niet de eerste verlaging van de UPD-service. In de afgelopen jaren is het aantal bezorgdagen verkleind — de maandag is geen vaste bezorgdag meer — en is de prijs van een postzegel aanzienlijk verhoogd. Elke verlaging van de service — de kwaliteit van de UPD — wordt de laatste jaren ingegeven door een laag rendement. Dat gegeven roept bij de PvdA- en de GroenLinksfractie een aantal fundamentele vragen op.

De universele postdienstverlening is naar haar aard monopolistisch. Er is maar één bedrijf dat deze taak uitvoert en dus zijn er specifieke elementen om op te letten. Bij een monopolist wil je nagaan of er wel een eerlijke, efficiënte prijs wordt berekend. Dat doet de ACM. Die kijkt of bij de uitvoering van de UPD de kosten en opbrengsten goed worden toebedeeld. Dit is extra belangrijk omdat het bedrijf dat de UPD uitvoert — PostNL— meer taken uitvoert. Er mag geen kruissubsidiëring plaatsvinden tussen de UPD en de overige diensten, bijvoorbeeld de pakketpost, de commerciële tak van PostNL.

De ACM gaf in 2003 aan dat niet aannemelijk is dat op de UPD zelf een maximum van 10% rendement wordt overstegen. Het blijft dus binnen de bandbreedte die wettelijk is vastgelegd. De vraag rijst echter wel of er op de UPD als zodanig op dit moment winst wordt gemaakt, of die winst dan onder de 10% ligt en, zo ja, of de minister kan aangeven hoeveel dat dan is. Ook vraag ik de minister graag of het door de voorgestelde halvering van brievenbussen en postdienstverleningspunten in de verwachting ligt dat de winst gaat stijgen en, zo ja, tot welk niveau dat zou zijn. Ik bedoel de winst specifiek op de taak van de UPD.

Ik stel deze vragen omdat dit in het licht van de totale kosten en opbrengsten niet duidelijk is voor het parlement. Dat inzicht is niet gegeven, ook niet vertrouwelijk. Ook het financiële effect op de UPD van bijvoorbeeld het schrappen van de verplichte bezorging van gerechtelijke brieven, waarnaar wij in de schriftelijke voorbereiding hebben gevraagd, werd niet gedeeld. Anders gezegd: de aanleiding van de voorstellen is dat de businesscase van de UPD onvoldoende rendement waarborgt, maar wij kunnen er geen kennis van nemen hoe die businesscase eruitziet en wat de kosten en opbrengsten zijn. Kan de minister toelichten waarom hij van mening is dat een dergelijk gebrek aan transparantie past bij een monopolistische taak als de universele postdienstverlening, die wat ons betreft niet alleen in haar aard door een monopolist wordt uitgevoerd, maar die naar ons oordeel ook een belangrijke publieke taak is?

De aanname bij de voorstellen is dus dat de voorgestelde ingrepen het rendement zullen verbeteren. Wij vragen de minister of daarbij is uitgegaan van het effect van de halvering van brievenbussen en postkantoren op het bedrijfsresultaat of het effect op de kosten van het verzamelen van de post. Dat is nogal een verschil.

Verder is het van belang om na te gaan of de voorwaarden die de monopolist hanteert wel tot de beste omstandigheden voor consumenten leiden. In dit geval gaat het dan niet alleen om een eerlijke prijs, maar ook om een goede service die past bij een publieke dienstverlening. Graag vraag ik de minister of op de UPD-service ook getoetst wordt door de ACM, want als ik het goed heb begrepen, vindt wel een jaarlijkse rapportage plaats over de uitvoering van de UPD. Blijft deze bestaan? Is dat de rapportage over de service?

Wij achten het heel aannemelijk dat minder post verstuurd wordt als er minder brievenbussen zijn. Als na de halvering van het aantal brievenbussen de aangeboden hoeveelheid UPD-post weer terugloopt, zou dan ook onderzocht kunnen worden of dat misschien komt doordat mensen verder moeten lopen om een kaartje te posten? Werken we met het halveren van de brievenbussen eigenlijk niet in de hand dat het aantal poststukken nog verder afneemt?

Al deze vragen hangen vooral samen met de voorliggende AMvB en niet zozeer met de vraag of het verankeren van het aantal brievenbussen en postvestigingen bij AMvB geregeld zou moeten of kunnen worden. De AMvB wordt mogelijk gemaakt door de gewijzigde tekst in het zesde tot en met het achtste lid van artikel 16 van het wetsvoorstel. In de aangepaste tekst van het voorliggende wetsvoorstel worden termen geïntroduceerd waarover wij vragen hebben gesteld, zoals "een postdienst van goede kwaliteit" en "een net van brievenbussen en dienstverleningspunten dat voldoet aan de behoeften van gebruikers". Die zijn in artikel 16 verankerd als het kenmerk waaraan de aantallen moeten voldoen.

In het voorbereidende onderzoek is gevraagd naar de definities van deze termen. Uit de antwoorden op vragen van de PvdA-fractie en van de fractie van de ChristenUnie is op te maken dat de materiële norm zoals die nu in de AMvB wordt vastgesteld de invulling van die termen is. Begrijpen wij het goed dat de minister voorstelt om die termen flexibel te maken? Als de AMvB zal worden aangepast, zijn er blijkbaar andere invullingen van de normen "goede kwaliteit". Hebben wij dat juist begrepen? Zou hij het expliciteren van de normen eigenlijk niet heel goed vinden passen bij een transparante uitvoering van de universele postdienstverlening?

Met dit wetsvoorstel worden de artikelen 30 en 31 geschrapt. Die artikelen maken het mogelijk dat andere bedrijven meebetalen aan de universele postdienstverlening. Dat zijn bedrijven die de zakelijke markt verzorgen, de tijdschriften en de pakketjes: zowel door PostNL als Sandd. Wij hebben daar vragen over gesteld en de minister geeft in de memorie van antwoord aan dat deze artikelen niet meer nodig en niet meer wenselijk zijn. Ze zijn niet meer nodig door de serviceverlaging, want daardoor zal een voldoende rendabele UPD ontstaan. De artikelen zijn niet meer wenselijk, omdat dit aspect tot onzekerheid leidt bij andere postbedrijven die de UPD niet uitvoeren.

Dat laatste, de onwenselijkheid voor andere postondernemingen, kunnen wij ons voorstellen, zeker nu de kostenstructuur en de details van de financiering van de UPD geheim zijn. Dan weet je gewoon niet waar je op moet rekenen. Het gebrek aan noodzaak op dit moment is ons inziens een minder sterk argument. Juist als de aanleiding van de voorstellen gevonden wordt in een teruglopende markt, is het nadenken over toekomstige manieren om een verdere teruggang op te vangen echt geen overbodige luxe. Hoe kijkt de minister aan tegen de conclusie dat het niet nodig is om anderen in de toekomst te laten meebetalen? Denkt hij dat de postmarkt de komende tien jaar op het huidige niveau blijft?

Tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer is al gevraagd of het op termijn introduceren van twee typen postzegels een optie zou zijn. Er komt in dat geval een soort eersteklasse- en tweedeklassepost. Dat komt op ons over als het verder verlagen van de dienstverlening of de service aan consumenten. Het valt ons op dat dit de enig denkbare optie lijkt te zijn in het gesprek; als er weer minder aanbod is, dan moeten de consumenten maar minder service krijgen. Wij kunnen ons ook voorstellen dat het herintroduceren van de artikelen 30 en 31 een optie is of het wel versturen van gerechtelijke brieven per UPD of nog andere dingen. Volgens ons is de minister in staat om nog veel creatiever naar dit vraagstuk te kijken. Welke gedachten heeft de minister over nog in te zetten maatregelen, indien de postmarkt nog verder krimpt?

Mensen kunnen zich ook afvragen of het wel heel erg is als de brievenservice, de UPD, een steeds kleinere rol speelt in het onderlinge verkeer. Je kunt elkaar toch ook via Facebook feliciteren? Als je echt wilt vertrouwen op het briefgeheim, dan is het toch helemaal niet erg om iets meer moeite te doen om bij een brievenbus of postkantoor te komen? Ach, dan speelt prijs toch geen rol?

De Partij van de Arbeid en GroenLinks denken langs andere lijnen. Voor ons is het belangrijk dat een toegankelijk netwerk van brievenbussen en postkantoren blijft bestaan, dat het betaalbaar blijft om een kaartje te versturen en dat je erop kunt vertrouwen dat dit vervolgens op tijd wordt bezorgd. Dat moet niet alleen gelden in stedelijk gebied, maar ook in dunbevolkt gebied. Als de postmarkt verder zou teruglopen, ligt het ons inziens niet in de rede om het niveau weer te verlagen.

Ik gaf net al aan dat in de Tweede Kamer is geopperd om twee serviceniveaus te introduceren; een eersteklasse- en tweedeklassepost, een snail mail en een gewone mail. Wordt daarmee niet overgegaan op lagere service voor mensen met minder geld? De minister schrijft dat een onderzoek hiernaar aan het eind van dit jaar wordt verwacht. We zijn erg blij met de toezegging in de memorie van antwoord dat het onderzoek daarover ook naar de Eerste Kamer wordt gezonden. Wij vragen ons af of de prijselasticiteit van de vraag wordt meegenomen bij de prijs van postzegels. Anders gezegd: worden er meer poststukken verstuurd als het iets goedkoper is? Zou het introduceren van twee postzegelprijzen dan niet heel contraproductief werken?

Naar onze mening kan bij een verdere vermindering van de UPD eerst de vraag worden gesteld of er mogelijk een rendabelere businesscase te maken valt, bijvoorbeeld door een lagere postzegelprijs, meer brievenbussen of het anders toerekenen van kosten. Als dat niet kan, is misschien ook een lager rendement te overwegen. Dat valt zeker te overwegen, nu het bedrijf dat de UPD uitvoert, over 2014 het bedrijfsresultaat of de winst heeft verdubbeld: van 147 miljoen naar 293 miljoen. Mocht er echter langdurig verlies worden geleden op de UPD, dan denken wij ook aan een optie als het herintroduceren van de artikelen 30 en 31. Voordat men overweegt om daartoe over te gaan, is het echt belangrijk dat de Staten-Generaal inzicht krijgen in de businesscase of de kosten en opbrengsten van de UPD. Dan kan overwogen worden of een verdere achteruitgang van de service terecht is. Wij hopen dat de minister kan toezeggen om hierin inzicht te geven.