Verslag van de vergadering van 19 mei 2015 (2014/2015 nr. 31)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 21.22 uur
De heer Fred de Graaf i (VVD):
Mevrouw de voorzitter. Ik wil ook namens mijn fractie aan de minister ons leedwezen betuigen met het verlies van zijn vader.
Na de klaroenstoot van een Europeaan wil ik het iets korter houden. Ik begin met te zeggen dat ik een iets andere benadering heb dan de heer Van der Linden, ondanks het feit dat hij al veel langer meeloopt in Europa dan ik. De medaille heeft altijd twee kanten. Ik vind dat de heer Van der Linden wel erg zwaar in het voordeel van de Russische Federatie spreekt. De Krim en Oekraïne zijn niet de eerste gewelddadige ingrepen van de Russen geweest; daar gingen Zuid-Ossetië, Abchazië en Transnistrië aan vooraf. Als zij van ons verwachten dat wij ze serieus nemen en dat er een dialoog wordt gevoerd, zou je mogen verwachten dat zij ook eens een keer een gebaar maken in de richting van het Westen en de landen die ze voor een deel al bezet hebben. Maar dat hebben ze nooit gedaan. Ze hebben de zaak gewoon ingepikt en zijn er gebleven tot op de dag van vandaag. Dat zal met de Krim niet anders zijn; ik kan het de heer Van der Linden verzekeren. Dat is voor mij toch een wat andere benadering waar het gaat om de dialoog met de Russen dan de insteek die de heer Van der Linden kiest.
In de richting van de minister zou ik nog twee punten willen aansnijden. Het eerste is iets wat ik in mijn eerste termijn heb aangekaart en dat betreft Roemenië en Bulgarije. Dat zijn twee grensstaten van Europa. Je zou kunnen zeggen dat de grens tussen intern en extern veiligheidsbeleid langs de buitengrenzen van Roemenië en Bulgarije loopt. Die twee staten zitten nog steeds in het coöperatie- en verificatiemechanisme. Toen ik Roemenië bezocht, heb ik zelf mogen ervaren dat men daar een behoorlijke frustratie heeft opgelopen over het feit dat men maar altijd als de kleuter in Europa wordt beschouwd op dat punt. Ik weet dat er afspraken en voorwaarden gelden waaraan beide landen moeten voldoen, maar ze zijn lid van de Europese Unie. De vraag die ik heb gesteld in eerste termijn is de volgende. Is er wellicht een mogelijkheid, nu we dat rechtsstaatmechanisme aan het ontwikkelen zijn, om dat in de toekomst te laten versmelten met dat coöperatie- en verificatiemechanisme, waardoor Roemenië en Bulgarije op eenzelfde niveau worden benaderd als de andere lidstaten van Europa? Dat rechtsstaatmechanisme houdt in dat niet alleen de nieuwkomers of de laatst inkomende landen maar ook de andere landen en zelfs de founders van de Europese Unie elkaar zullen blijven bevragen waar het gaat om de rechtsstatelijkheid. Ik heb die vraag met name gesteld omdat we nog steeds met het grensprobleem zitten en met het feit dat we recent hebben mogen vernemen dat bij de toenemende controle in de Middellandse Zee de landroute weer een zeer aantrekkelijke route begint te worden voor onze migranten; het zijn niet maar alleen de bootjes maar het zijn nu ook de routes over land en die lopen voornamelijk via Bulgarije en in iets mindere mate via Roemenië. Het is dus ook belangrijk dat die twee landen ondersteund worden in het vervullen van hun rol in Europa.
Mijn tweede vraag is een kortere. Aan het eind van mijn betoog in eerste termijn heb ik de vraag gesteld: quo vadis Europa? Mijn laatste vraag daarbij was of de regering de Europese Unie als economische gemeenschap op den duur houdbaar acht zonder verdergaande politieke integratie. Dat is een heel korte vraag, een vraag die heel veel nuance zal kennen in de beantwoording maar die ook kort en goed beantwoord zou kunnen worden. Dus meer politieke samenwerking om de Europese samenwerking in stand te houden. Ik hoop dat de minister daar nog iets over wil zeggen namens de regering.