Verslag van de vergadering van 23 juni 2015 (2014/2015 nr. 36)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 14.51 uur
De heer Schouwenaar i (VVD):
Voorzitter. Ik zou graag willen beginnen met namens mijn fractie nogmaals mevrouw Broekers te feliciteren met haar verkiezing tot Voorzitter van onze Kamer. Ik wil ook u feliciteren, voorzitter. Wij praten over een wetsvoorstel dat gaat over sport. In de sport geldt het adagium "wat goed is komt snel". Kennelijk geldt dat niet alleen voor sport maar ook voor het ondervoorzitterschap van onze Kamer. Uiteraard wil ik ook de collega's gelukwensen die straks hun maidenspeech gaan houden. Ongelukkigerwijs ben ik voor hen ingedeeld, want anders had ik dat natuurlijk achteraf gedaan. Ik wil bij voorbaat graag mijn verheugenis uitspreken over hun bijdrage aan onze gedachtewisselingen hier.
Het wetvoorstel waarover wij spreken is door de VVD-fractie positief ontvangen. Bij de schriftelijke voorbereiding hebben wij enkele vragen gesteld. Wij danken de minister. Het merendeel van zijn antwoorden was overtuigend. Voor het merendeel zijn die antwoorden overtuigend.
Het is gebruikelijk dat wij ons bij ieder wetsvoorstel de vraag stellen: is er een probleem? En zo ja, lost dit wetsvoorstel het probleem op? Beide vragen beantwoordt mijn fractie bevestigend. Ja, er is een probleem. Bij wedstrijden in het betaald voetbal doen zich regelmatig ordeverstoringen voor en er worden strafbare feiten gepleegd. Dit veroorzaakt maatschappelijke onrust, schade, angst en onveiligheid. Mensen vragen bescherming van de overheid. En de overheid heeft de plicht om al het mogelijke te doen om bescherming te bieden.
Wat heeft de overheid er tot nu toe aan gedaan? Het is begonnen in de tachtiger jaren met de burgemeester van Deventer, Cees Waal. Hij verbood een competitiewedstrijd van Go Ahead, uit vrees voor verstoring van de openbare orde. Een complete verrassing: de ogenschijnlijk onaantastbare voetbalwedstrijden zomaar verbieden! Daar had niemand in bestuurlijk Nederland ooit rekening mee gehouden. Sedertdien treden politie, clubs, KNVB, burgemeesters en justitie vrijwel ieder weekend op, in groten getale. En meestal met succes. Er is veel verbeterd en veel voorkomen. Maar we zijn er nog niet. Het beginpunt is vast te stellen: Deventer in de jaren tachtig. Maar het eindpunt nog niet.
Om dit justitiële, bestuurlijke en civiele optreden te ondersteunen, kwam in 2010 de voetbalwet. Al snel kwamen enkele onvolkomenheden aan het licht. In 2012 vroegen de Inspectie Veiligheid en Justitie, de bvo-burgemeesters en de KNVB om wijziging van de voetbalwet. Het ging om aanscherpen. Niet om nieuwe maatregelen, maar om verbetering van de bestaande, opdat ze effectiever zouden worden. Het betrof groepsverboden, gebiedsverboden en meldplicht. Deze zouden bij ernstige ordeverstoring ook voor first offenders moeten gelden. Het stadionverbod van de club of de KNVB zou moeten worden aangevuld met een gebiedsverbod voor de omgeving van het stadion. Ge- en verboden zouden uitgesmeerd moeten worden over 90 speeldagen in 2 seizoenen.
Naast een gebiedsverbod zou de rechter ook een gebiedsgebod moeten kunnen opleggen. Feitelijk betekent dit huisarrest en een reisverbod, bijvoorbeeld naar uitwedstrijden in het buitenland en in Nederland. De fractie van de VVD stemt in met deze maatregelen. Ze lossen misschien niet alles op. Maar ze kunnen een positieve bijdrage leveren aan het tegengaan van voetbalvandalisme.
Het bezwaar dat de voetbalwet hiermee te snel zou worden gewijzigd, deelt mijn fractie niet. Het verzoek tot aanpassing komt rechtstreeks uit de praktijk. Het werd breed gedragen. Met afwachten wordt de situatie niet anders. En bij de evaluatie over vijf jaar kan ook het effect van dit voorstel worden meegenomen.
Geeft het wetsvoorstel te veel ruimte aan burgemeesters? Valt er te vrezen voor een overmatig gebruik van de voorgestelde maatregelen? Mijn fractie heeft die vrees niet. De burgemeester wordt als eerste geconfronteerd met de ordeverstoringen en de negatieve gevolgen daarvan. Dat vraagt om optreden. Maar de burgemeester is geen alleenheerser. Hij treedt op in een driehoek, samen met politie en justitie. Dat tempert mogelijk al te groot burgemeesterlijk enthousiasme. Bovendien is er de rechtsgang naar de bestuursrechter. Burgemeesters hebben laten zien dat ze hun verantwoordelijkheid nemen en dat ze de problemen aanpakken op een evenwichtige manier.
De Raad van State wijst erop dat de gereedschapskist van de burgemeester overvol raakt. Op zich is dat juist. En het is wenselijk om die kist op orde te brengen. Maar mijn fractie vindt het niet wenselijk om ondertussen stil te blijven zitten, want het voetbalgeweld gaat door. De gereedschapskist biedt maatwerk en die volle kist is bij de lokale gezagsdriehoek in goede handen. Overigens zal er vrijwel altijd sprake zijn van een vierhoek. Want bvo en KNVB spelen hierbij evenzeer een positieve en onmisbare rol. Deze vierhoek is primair verantwoordelijk voor veiligheid en openbare orde. Met dit wetsvoorstel helpen wij de vierhoek om zijn verantwoordelijkheid waar te maken.
Daarom zijn wij in beginsel positief over dit voorstel. Maar wel hebben wij nog enkele vraagpunten. In de Regiegroep Voetbal en Veiligheid zou verder gesproken worden over de digitale meldplicht. Hoe staat het hiermee? En wie gaat de kosten betalen? Wat gebeurt er bij overtreding van de meldplicht en het gebiedsverbod? Kan daartegen voldoende worden opgetreden? Zou aanhouding buiten heterdaad een wenselijke aanvulling zijn?
In antwoord op het advies van de Raad van State schrijft de minister dat er een onderzoek komt naar de gereedschapskist van de burgemeester. Ook daarover zouden wij graag geïnformeerd willen worden.
In de schriftelijke en mondelinge behandeling wordt tot nu toe vooral gesproken over voetbalgeweld. Maar het voorstel slaat ook op oud en nieuw, uitgaan, evenementen. Ook jihadisme is genoemd. Zijn dit in de visie van de minister allemaal verschillende probleemgebieden, die ieder om een specifieke aanpak vragen? Of zijn er punten van overeenstemming die een uniforme aanpak vereisen?
Twijfel heeft de VVD bij de voorgestelde regeling voor een stadionverbod van uitwedstrijden. Het wetsvoorstel geeft aan de bvo-burgemeester de bevoegdheid om tevens op te treden namens andere burgemeesters die daar een verzoek toe gedaan hebben. In het NJB is deze regeling bekritiseerd. De hoogleraren Brouwer en Schilder stellen een alternatief voor. Kort gezegd komt dit alternatief erop neer dat een burgemeester aan zijn eigen supporters van zijn eigen club een meldingsplicht oplegt, ook voor uitwedstrijden. Deze supporter moet zich dan melden in zijn eigen thuisgemeente tijdens de uitwedstrijd van zijn favoriete club. Dat maakt het voor deze supporter onmogelijk om de uitwedstrijd te bezoeken. Hoe beoordeelt de minister deze kritiek in het NJB?
In de memorie van antwoord schrijft de minister op bladzijde 8, in de laatste zin van de eerste alinea: "Er is op dit moment geen aanleiding om extra inspanningen van de partners te verwachten." Met partners worden waarschijnlijk bedoeld: de KNVB en de bvo's. Betekent dit dat, nu de ideale situatie is bereikt, we straks alleen nog maar hoeven te consolideren? Of is het rust en gaan we straks verder? Geen van beide lijkt mij wenselijk. De feitelijke stand van zaken met het betaald voetbal én de vergelijking met andere sporten nodigen uit tot meer actie van alle betrokken partijen, met name van KNVB en bvo's.
leder weekend zijn er voetbalincidenten. leder weekend is er politie nodig. Zonder politie kan er niet gespeeld worden. Daarin onderscheidt voetbal zich van andere sporten, zoals rugby of wielrennen. Dus blijkbaar kan het ook anders. Hoe komt dat? Het antwoord weet ik niet. Maar het moet welhaast in de sport zelf zitten. In de cultuur, de spelers, de toeschouwers, de organisatie, de clubs. Dat wijst erop dat we juist van de voetbalsport zelf veel mogen verwachten. Er is inderdaad al veel bereikt, maar mijn fractie vraagt zich af: hebben de KNVB en de bvo's nog onbenutte mogelijkheden? En zijn zij bereid om die in te zetten? De KNVB dringt aan op méér strafrecht. Mijn fractie meent dat het strafrecht gereserveerd moet blijven voor het gericht opsporen en vervolgen van alleen de zwaarste vormen van voetbalgeweld.
Mijn fractie kijkt met belangstelling uit naar de reactie van de minister.
De heer Thom de Graaf (D66):
Waar denkt u zelf aan als u het hebt over meer inspanningen van bvo's en KNVB? Kunt u voorbeelden noemen?
De heer Schouwenaar (VVD):
Ik denk het wel. Er zou iets meer verwacht kunnen worden van de spelers, zowel qua inzet door de week in de richting van de supporters als tijdens de wedstrijden. Ook het vergoelijkende gepraat over soms apert wangedrag op de velden zou anders kunnen. Er is in de sfeer van de controle op stadionverboden, waarbij de kaartverkoop nog mogelijkheden biedt, nog wel wat meer te bereiken. Zo zijn er voor creatieve geesten die daar echt wat aan willen doen nog heel veel dingen te verzinnen.
De heer Thom de Graaf (D66):
Ik denk aan de clubkaart, waarbij we al twintig, dertig jaar allerlei mislukkingen zien. Dat heeft nooit echt geholpen. Zou de heer Schouwenaar er met mij voor voelen om de bvo-wereld als een commerciële markt te beschouwen en aan te slaan voor de kosten die gerelateerd zijn aan de overheidsinspanningen, in bijzonder politieoptreden?
De heer Schouwenaar (VVD):
Neen.
De heer Thom de Graaf (D66):
Kijk, daar was ik nou bang voor.
De heer Schouwenaar (VVD):
Ik ben blij dat ik uw vraag naar tevredenheid heb kunnen beantwoorden.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Van Dijk, die zijn maidenspeech houdt.