Verslag van de vergadering van 23 juni 2015 (2014/2015 nr. 36)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 19.57 uur
De heer Schouwenaar i (VVD):
Voorzitter. Namens mijn fractie dank ik de minister voor zijn reactie. Ik heb waardering voor de manier waarop hij op alle punten is ingegaan.
Ik heb nog twee puntjes. De eerste is een beetje negatief. Daar begin ik mee. Daarna heb ik nog een positief puntje. Ik hoop dat de minister dat ook zo ervaart. Daar eindig ik dus mee.
Allereerst de uitwedstrijden. De minister heeft aangegeven — daarover zijn wij het eens — dat je op grond van deze wet met uitwedstrijden in het buitenland in elk geval niets kunt. Brouwer en Schilder hebben er een mogelijkheid voor aangereikt. Ik zou die niet als "frats" willen kwalificeren, want ik zag er wel iets in. Het is heel eenvoudig, namelijk een meldplicht in de thuisgemeente ten tijde van de uitwedstrijd, dus helemaal binnen het eigen territorium van de burgemeester en de fan in kwestie. Ik zie daar geen territoriumoverschrijdende problemen bij. Ik heb van de minister begrepen dat hij er verder niets mee wil maar ik vind dat jammer. Ik verzoek hem om daar niet in te berusten maar de kwestie op zijn minst van enige argumentatie te voorzien. Het zal later misschien een frats blijken te zijn maar ik hoop van niet. Ik wil ook nog wel een aantal argumenten aanreiken als dat dienstig is. Er is nu de constructie met het verzoek maar in mijn ogen is dat een beetje een onzekere constructie. Het is niet erg duidelijk in hoeverre die nu werkelijk effectief zal zijn, door de bestuursrechter zal worden geaccepteerd en door burgemeesters gebruikt zal worden. Voorts levert een meldplicht een relatief lichte beperking van de bewegingsvrijheid op. De supporter in kwestie kan dan niet bij de wedstrijd van zijn club aanwezig zijn. Hij kan die via de media volgen. Hij kan dan misschien die reis niet ondernemen maar hij zou dat doen met een wat twijfelachtig doel. Het is de vraag of wij daaraan moeten meewerken. Bij de afweging van enerzijds het beperken van de bewegingsvrijheid en anderzijds het beoogde doel, het voorkomen van schade, rellen en dat soort toestanden, slaat de balans wat mij betreft door in de richting van de meldplicht. In de derde plaats spreekt het mij aan dat de burgemeester, ongeacht het territorium, verantwoordelijk is voor zijn club en dus ook wat de fans van die club elders doen. In dit geval is dat misschien niet zo'n prettige verantwoordelijkheid maar het komt ook wel eens voor dat het goed gaat met de club, dat de club kampioen wordt of in het buitenland Europacupwedstrijden speelt. Dan zien we ook wel eens burgemeesters die getuigen van hun verbondenheid met en verantwoordelijkheid voor wat er met de club gebeurt. Die staan dan ook te juichen op het bordes en houden de beker omhoog. Ook die medaille heeft twee kanten. NEC ook, al is dat wat langer geleden.
De heer Thom de Graaf (D66):
Voor de geschiedenis moet ik toegeven dat het mij helaas nooit is overkomen dat ik kon juichen met een beker voor NEC, maar ik hoop dat dat voor mijn opvolger wel geldt.
De heer Schouwenaar (VVD):
Ik hoop het verder met u. Aan de overzijde in de Tweede Kamer heeft iedereen uitbundig toegelicht voor welke club ieder van de woordvoerders was. Ik ben blij dat wij dat hier niet doen. Toch wil ik de minister vragen of hij wil nagaan of het idee van een meldplicht bij uitwedstrijden meer of andere mogelijkheden biedt dan de huidige verzoekconstructie.
Dan het positieve punt. Mijn fractie was erg blij met de wijze waarop de minister reageerde op de roep van verenigingen die, de handdoek in de ring gooiend, meer strafrecht willen. In de eerste plaats denk ik dat wij als wetgever in ons land wel de ruimte scheppen voor het strafrecht en de strafvordering, maar dat wij de wijze waarop die ruimte wordt ingevuld en benut grotendeels overlaten aan de sector zelf, aan de zittende en staande magistratuur. Wij bemoeien ons daar niet mee. In de tweede plaats ontstaat er het beeld dat het of-of is: of strafrecht of bestuursrecht of particuliere maatregelen. Dat is niet zo, het is en-en. In de eerste plaats civiele maatregelen waarvan het stadionverbod een heel mooi en effectief middel is. In de tweede plaats het bestuursrecht, ook met gebiedsverboden die uit preventief oogpunt relatief eenvoudig en effectief zijn. Pas bij ernstige strafbare feiten is daar het strafrecht met als duidelijk repressief element de vergelding, maar ook met preventieve elementen als de speciale preventie en de generale preventie. Met andere woorden, heel veel preventie, weinig repressie en het strafrecht alleen bij zware delicten als ultimum remedium. Wat ons betreft gooien we niet de handdoek in de ring, maar ontwikkelen we nieuwe methoden op het gebied van preventie en handhaving van bestaande maatregelen en passen die toe. Wij denken dat deze wet daar een prima bijdrage voor is.