Verslag van de vergadering van 22 september 2015 (2015/2016 nr. 1)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 10.35 uur
De heer Elzinga i (SP):
Voorzitter. Veel mensen werken niet alleen voor het geld, maar ook omdat ze het een nuttige en misschien wel plezierige besteding van hun tijd vinden. Afhankelijk van het plezier in het werk en de energie die het kost, willen sommigen maar wat graag stoppen met werken en van een welverdiende, rustige oude dag genieten, terwijl anderen er niet aan moeten denken op de pensioengerechtigde leeftijd met hun werk te stoppen. Onze Kamer kent momenteel zeventien leden die laten zien dat je na het bereiken van de AOW-leeftijd nog goed maatschappelijke ambities kunt hebben en prima in staat kunt zijn om aan die ambities invulling te geven. Om die reden was en is de SP-fractie groot voorstander van tijdige opbouw van voldoende pensioen, voor de groep mensen die na 40 jaar werken wel klaar is, maar ook van het opruimen van wettelijke belemmeringen voor doorwerken na het bereiken van de AOW-leeftijd, voor mensen die daar gelukkiger van worden. Kan de minister bevestigen dat er ook in zijn visie vele motieven zijn om te werken en dat geld zeker niet de enige reden is voor mensen om maatschappelijk actief te zijn? Ik vraag dat ook omdat het bij andere debatten goed is om dat in het achterhoofd te houden. Als we het bijvoorbeeld hebben over de hoogte van uitkeringen, hoeven we dus niet meteen te denken dat een verhoging daarvan betekent dat mensen minder behoefte voelen om te werken. Financiële prikkels verklaren immers de motieven voor werknemers maar voor een deel.
Voor werkgevers ligt dat echter kennelijk anders. Ik citeer de memorie van toelichting op het wetsvoorstel: "Het wetsvoorstel beoogt het (door)werken na de AOW-gerechtigde leeftijd te vergemakkelijken. Met het oog daarop worden de werkgeversplichten bij ziekte en arbeidsongeschiktheid voor AOW-gerechtigde werknemers verminderd. Bovendien krijgen werkgevers, voor zover bij cao afgesproken, meer ruimte om AOW-gerechtigde werknemers gedurende een langere tijd meer tijdelijke contracten aan te bieden, zonder dat er aanspraak op een vast contract ontstaat. Daarnaast wordt de opzegtermijn bij ontslag van AOW-werknemers verkort tot één maand. Deze maatregelen maken het voor werkgevers aantrekkelijker om AOW-gerechtigde werknemers in dienst te nemen dan wel te houden." In mijn woorden: de rechten van werkende AOW'ers worden beperkt om het voor werkgevers aantrekkelijker te maken om meer AOW'ers, goedkoper, in dienst te nemen. Ik vervolg het citaat: "De geringere bescherming maakt het voor AOW-gerechtigden anderzijds minder aantrekkelijk om te werken, maar dit effect is naar verwachting beperkt. AOW-gerechtigden werken doorgaans niet primair voor het geld en ontlenen al financiële zekerheid aan de AOW en een eventueel aanvullend pensioen. Genoemde maatregelen hebben dus per saldo een opwaarts effect op de werkgelegenheid van AOW-gerechtigden. Mogelijke keerzijde is wel dat dit leidt tot verdringing van niet-AOW-gerechtigden." Over deze verdringing kom ik, net als de spreker voor mij, straks nog te spreken. Ik stel eerst een aantal vragen aan de minister over het citaat. Waarom vindt de minister het moreel acceptabel om de rechtspositie van werkenden op te offeren voor de beschikbaarheid van goedkopere en eenvoudiger af te danken arbeidskrachten voor werkgevers? Is dat een rechtvaardige waardering en beloning voor 40 jaar hard werken? Je mag, als je dat wilt, best doorwerken, maar dan wel graag met minder rechten? Is het onderscheid op grond van leeftijd voor de mate van arbeidsmarktbescherming wel objectief te rechtvaardigen? De Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbl) staat onderscheid op grond van leeftijd immers alleen toe als er een objectieve rechtvaardiging voor het onderscheid is. Voor een objectieve rechtvaardiging is een legitiem doel voor het leeftijdsonderscheid vereist, alsook passende en noodzakelijke middelen om dat doel te bereiken. Waarom acht de regering de doelstelling, het faciliteren van werkgevers om AOW-gerechtigde werknemers aan te nemen, legitiem om bij werknemers te discrimineren naar leeftijd voor wat betreft arbeidsmarktbescherming? Waarom is het wegnemen van belemmeringen voor werkgevers om AOW-gerechtigden in dienst te nemen in de ogen van de regering passend en noodzakelijk? Vooral de noodzakelijkheid leidt bij mij tot vraagtekens. Ik ben heel benieuwd naar de reden dat de minister dit noodzakelijk vindt.
Voorliggend wetsvoorstel is een uitvloeisel van eerdere discussies over doorwerken na het bereiken van de AOW-leeftijd. Ik noem onder andere het SER-advies uit 2006. Sindsdien zijn we een financiële en economische crisis verder en zijn er heel andere inzichten in de ontwikkeling van de arbeidsmarkt ontstaan. Toen werd nog uitgegaan van toekomstige krapte op de arbeidsmarkt. Dat beeld is inmiddels drastisch gekanteld. Ik vraag de bevestiging aan de minister dat zich naar verwachting binnen afzienbare tijd op macroniveau geen krapte op de arbeidsmarkt zal voordoen. Dat veranderde inzicht maakt de discussie over verdringing des te relevanter. De regering erkent het risico, maar bagatelliseert het naar de mening van de SP-fractie eveneens.
Om die reden hebben we in schriftelijke voorbereiding vooral gevraagd naar een kwantificering van het effect van de verdringing. Maar ondanks de vragen is het verdringingseffect nog steeds volkomen vaag. Het CPB concludeert dat de maatregelen uit het wetsvoorstel per saldo leiden tot een toename van de werkgelegenheid onder AOW-gerechtigden, zonder dat er op langere termijn sprake is van verdringing. In het CPB-model wordt er immers van uitgegaan dat er op lange termijn altijd evenwicht is en elk arbeidsaanbod zijn eigen vraag creëert. Kan de minister aangeven wanneer er voor het laatst evenwicht was tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt?
Overigens kan er op de korte termijn, ook volgens het CPB, wel degelijk sprake zijn van verdringing, maar dit risico wordt als beperkt ingeschat. Enige kwantificering kan het CPB desgevraagd echter niet geven en de regering durft er zonder CPB-kwantificering kennelijk niets over te zeggen. Hoe wordt het parlement dan geacht te beoordelen of het maatschappelijk belang gediend is bij een vergroting van de arbeidsdeelname van AOW-gerechtigden ten koste van arbeidsdeelname van andere groepen die voor hun inkomen afhankelijk zijn dat werk, zonder te weten hoe groot dat effect is? De minister is het toch met mijn partij eens dat een dergelijke verdringing hoogst onwenselijk is? Waarom is de omvang van deze verdringing dan niet in kaart gebracht om een goede beoordeling te kunnen maken van de wenselijkheid van onderhavig wetsvoorstel?
De regering neemt ook maatregelen om verdringing tegen te gaan. Maar een deel van de maatregelen, zoals het gemakkelijker maken om AOW'ers te ontslaan bij economisch slecht tij en minder snel recht te geven op een vast contract, zijn juist maatregelen die het voor werkgevers nog aantrekkelijker maken om werkende AOW'ers weer af te danken. Ik vraag de minister dan ook om aan te geven hoe deze maatregelen verdringing precies tegengaan.
Het zal voor de minister duidelijk zijn dat de SP-fractie nog lang niet overtuigd is, maar we wachten met belangstelling zijn antwoorden af.