Verslag van de vergadering van 6 oktober 2015 (2015/2016 nr. 3)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 14.58 uur
De heer De Graaf i (D66):
Voorzitter. Laat ik beginnen met collega Atsma te feliciteren met zijn maidenspeech. Het is goed om elkaar weer hier in deze Kamer tegen te komen.
Wetgeving is meestal algemeen van aard, gericht op het normeren of structureren van maatschappelijk gedrag of overheidshandelen. Zij is uit de aard der zaak niet op slechts een enkel persoon van toepassing, op een paar goedkeuringswetten rond de koninklijke familie na. In het algemeen staan wij kritisch ten opzichte van wat de Duitsers zo mooi omschrijven als Einzelfallgesetzgebung. Voor Maerten Soolmans en Oopjen Coppit wil mijn fractie voor deze keer wel een uitzondering maken. Hun beeltenissen hebben een bijzondere artistieke en kunsthistorische waarde; ik hoef dat hier verder niet meer toe te lichten. Deze menshoge portretten van Rembrandt vullen een leemte in het Nederlands openbaar kunstbezit. Mijn fractie steunt de door het Rijksmuseum, een groot deel van de fractievoorzitters in de Tweede Kamer en het kabinet ondernomen pogingen om de schilderijen in het publieke domein terug te brengen, bij voorkeur het Nederlandse publieke domein. Beide portretten tonen de welstand van Amsterdamse burgers in de Gouden Eeuw en geven daarmee uitdrukking aan een belangrijke historische ontwikkeling in de vaderlandse geschiedenis: de republiek van burgers die zich laten vereeuwigen, zoals dat voordien alleen was voorbehouden aan de hooggeboren adel.
In de Eerste Kamer oordelen wij in het algemeen niet over kunst en individuele kunstwerken, maar als het zo uitkomt wel over cultuurbeleid en zeker over begrotingswetgeving. Dat het kabinet budgettaire ruimte wil vrijmaken om bijzondere kunstwerken in het Nederlandse publieke domein te brengen, kunnen wij billijken. Wij zullen de voorliggende suppletoire begrotingsvoorstellen dus steunen. 80 miljoen euro is vanzelfsprekend veel geld, dat incidenteel ook aan andere maatschappelijke doelen zou kunnen worden besteed, maar kunst en cultuur zijn aan die andere doeleinden niet bij voorbaat ondergeschikt. Integendeel, een overheid die het nationaal en historisch kunstbezit onderhoudt en koestert, draagt wat mij betreft rechtstreeks bij aan het welzijn van de bevolking.
Mijn fractie waardeert dus de ondernomen inspanningen om beide Rembrandts naar Nederland te krijgen. Of het allemaal even goed en handig is verlopen, is vers twee. Het oordeel daarover lijkt mijn fractie primair aan de Tweede Kamer. Die heeft ter zake ook om een feitenoverzicht gevraagd. Tijdens dit debat heeft de Griffier mij dit feitenoverzicht in handen gesteld. Ik heb het dus niet meer kunnen inkijken. Het kan daarom zijn dat ik een enkele vraag die ik zo stel aan de minister al van een antwoord had kunnen voorzien door het te lezen.
Voor ons is nu vooral relevant wat er precies gaat gebeuren met de gevraagde budgettaire ruimte. Ik hoop dat de minister daarover meer duidelijkheid kan bieden. Uit haar brief van 30 september mag worden afgeleid dat de optie van de verwerving van beide portretten door het Rijksmuseum, met steun van de Nederlandse Staat voor de helft van dat bedrag, definitief van tafel is. In dat kader heb ik nog wel de vraag wat precies de juridische status was van de — ik citeer nu de minister — "principe-afspraak" die de eigenaren hadden met het Rijksmuseum. Die afspraak was kennelijk niet bindend genoeg om de betreffende familie eraan te houden. Of zou er, als we een casus hadden gemaakt, ook daadwerkelijk een juridische verplichting aan kunnen worden ontleend?
De minister maakt in haar brief duidelijk dat beide staten — Frankrijk en Nederland — tot verwerving zullen overgaan, ieder voor de helft van het aankoopbedrag. Het lijkt erop dat de regering is teruggeschrokken voor een alleingang om de Fransen niet verder voor het hoofd te stoten, wellicht om niet het risico te lopen dat er alsnog een uitreisverbod zou worden opgelegd aan het zeventiende-eeuwse echtpaar. De brief van de minister is daarover overigens niet erg duidelijk, en dan druk ik mij gematigd uit.
Wat is het gevolg van het alsnog samen optrekken door de twee staten? In de gezamenlijke brief van beide cultuurministers van 14 juli werd gewag gemaakt van de mogelijkheid dat het Rijksmuseum en het Louvre ieder een portret zouden verwerven, onder de conditie dat de portretten gezamenlijk werden tentoongesteld, afwisselend in beide musea. Maakt het uit dat er inmiddels niet meer over musea wordt gesproken, maar over beide staten? Worden de contracten nog door beide musea gesloten, of nu rechtstreeks door de regeringen? En zo ja, waarom eigenlijk? Betekent de gezamenlijke verwerving waar de minister thans over schrijft dat Frankrijk en Nederland gezamenlijk het eigendom van beide portretten verkrijgen, in plaats van ieder één? Ik neem aan dat de woorden van 14 juli, maar ook die van 30 september, bewust zijn gekozen. Daarom acht ik een toelichting hierop wel op zijn plaats.
In de brief miste ik ook passages over het gemeenschappelijk tentoonstellingsbeleid. Gaat het over periodes van vijf jaar, of korter? Hoe wordt verzekerd dat de portretten in optimale conditie worden tentoongesteld en worden gebracht door restauratie en schoonmaak? Ik lees her en der dat deskundigen zich daar nu al zorgen over maken, ook vanwege de verschillende tradities in Frankrijk en Nederland.
Met veel tromgeroffel werd aangekondigd dat de portretten alle provinciehoofdsteden zouden aandoen als ze eenmaal waren verkregen; ja, ook Leeuwarden. Kunnen we dat gevoeglijk vergeten, of gaan ze nu ook alle Franse "régions" af? En is dat eigenlijk wel verstandig? Dat wordt immers een kostbare reis. Ik vraag me af of dit überhaupt een reële verwachting is in het kader van de conditie van de portretten en de kosten die eraan verbonden zijn. Ook daarop vraag ik een reactie van de minister.
Vorige week heeft de voorzitter met onze instemming een brief geschreven op grond waarvan de regering erop mocht vertrouwen dat de suppletoire begrotingsvoorstellen het hier wel zouden halen. Vandaar dat er reeds is gehandeld en dat er instemming is verkregen van de eigenaren voor de constructie van een gezamenlijke verwerving en beurtelingse expositie. De president van de Franse republiek en onze eigen minister-president hebben in New York de afspraken zelfs al plechtig bevestigd. Deze behandeling komt dus, hoe spoedheidshalve ook, toch een beetje als mosterd na de maaltijd, al zijn er inmiddels nieuwe vragen gerezen. Het is niet anders. Bescheidenheid sierde het jonge Amsterdamse bruidspaar van bijna 400 jaar geleden bepaald niet, zo blijkt uit hun beeltenis, maar voor deze keer de Eerste Kamer wel.