Plenair Engels bij behandeling Initiatiefvoorstel opheffing strafrechtelijke immuniteiten



Verslag van de vergadering van 27 oktober 2015 (2015/2016 nr. 5)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 19.54 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Engels i (D66):

Voorzitter. Namens mijn fractie bedank ik de initiatiefnemers heel nadrukkelijk voor de zeer uitvoerige en bevlogen wijze waarop zij hun voorstel hebben verdedigd. Uiteraard dank ik ook de minister voor een bijzonder interessant betoog, wat mijn fractie betreft, maar dat zal hij begrijpen.

Moet de overheid strafbaar worden gesteld? Ik meen dat de heer Recourt met die vraag opende. Die vraag vat het heel aardig samen. Ik loop snel een paar dingen langs die in het debat gewisseld zijn. In het interruptiedebat hebben we een aantal keren gesproken over het element van het vertrouwen. Ook de heer Schouwenaar is een aantal keren aangeslagen op het beeld van de lege stoel. Ik vat het als volgt samen: voor het vertrouwen in de overheid is juist de aanwezigheid van een lege stoel in het strafproces fnuikend, en als de overheid wel vervolgd wordt, zal elke uitkomst worden geaccepteerd. Zo zitten de initiatiefnemers erin. Helaas, zo moet ik zeggen, blijft mijn fractie vinden dat dit een onderschatting van het maatschappelijke verwachtingspatroon is. Inmiddels hebben we een maatschappelijk klimaat waarin burgers veel assertiever en veel sneller reageren op allerlei ontwikkelingen waar de overheid en de politiek bij betrokken zijn. Ik voeg daaraan toe dat ook ik ervan overtuigd blijf dat het geldende systeem van de politieke verantwoordelijkheid bij uitstek een systeem is waarin de overheid eventueel via de vertrouwenssanctie aan zelfreflectie en zelfcorrectie moet doen. Een andere opmerking bij dat element is dat de overheid niet alleen een bijzondere rechtsvorm heeft — dat zou een niet al te helder onderscheid zijn om de immuniteit toe te staan — maar dat zij vooral ook een bijzondere publieke taak heeft. Dat is nu net de crux van het verhaal waarom de strafrechtelijke immuniteit een rol speelt.

De heer Ruers i (SP):

Is de heer Engels het misschien met mij eens dat strafrechtelijke verantwoording, naast politieke en bestuursrechtelijke verantwoording, iets toevoegt? Is het niet zo dat zij een toegevoegde waarde heeft, waardoor burgers juist meer vertrouwen krijgen in de rechtsstaat? Ziet de heer Engels dat wel of niet?

De heer Engels (D66):

Nee, dat zie ik helemaal niet. Dat zou nog een van mijn volgende opmerkingen zijn geweest, omdat ik ook dat met de initiatiefnemers heb gewisseld, maar ik haal die nu even naar voren. Wij hebben een staatsrechtelijk instrumentarium als het gaat om zelfreflectie, zelfcorrectie, verantwoording en aansprakelijkheid. Wij hebben een bestuursrechtelijk systeem, waarin burgers ook een rol spelen. En wij hebben het privaatrechtelijke stelsel, waarin burgers ook de onrechtmatigheid van overheidshandelen kunnen aantonen. Ik vermag dus echt niet in te zien dat een strafrechtelijke invalshoek aanvullend hierop een substantiële rol zou kunnen spelen, zoals de initiatiefnemers betoogd hebben. Integendeel, ik heb in mijn interrupties laten merken dat dit volgens mij juist contraproductief zal werken. Ik zeg dat nu weer. Het is op zich een sympathieke gedachte dat de overheid zich niet boven burgers en boven de wet moet stellen, waarvan overigens geen sprake is, en dat dit zou moeten leiden tot een gelijke behandeling in het strafproces, maar vanwege de bijzondere positie van de overheid kan daarvan geen sprake zijn. Ik volg daarin de Raad van State en eigenlijk ook de minister. Het antwoord op de vraag van de heer Ruers is dan uiteindelijk dus: nee. Ik zie wel wat hij bedoelt, maar ik volg het niet.

Ik kom nog even terug op de druk op het vervolgingsbeleid. De initiatiefnemers gaan ervan uit dat de gemeenschap het zal accepteren als een officier van justitie kan uitleggen dat hij niet vervolgt. Ook op dat punt heb ik een ander verwachtingspatroon. Als je aan de samenleving iets moet uitleggen met een juridische impact, dan is de overtuigingskracht daarvan afnemend de laatste jaren. Dat wordt alleen maar gezien als een manier om iets weg te werken. Wij zien op spandoeken tegenwoordig overal staan dat men de waarheid wil horen. De juridische waarheid ziet men niet en accepteert men ook niet. Ik heb daar dus veel minder hoge verwachtingen van.

Omwille van de tijd laat ik een aantal opmerkingen zitten. Ik wil nog wel iets zeggen over het risico van verkramping. Door geen van de vier door de heer Segers genoemde factoren ben ik overtuigd. Ik ben het verder met de minister eens dat er druk zal komen op de eenheid van de Kroon, maar ik laat het bij die vaststelling.

Ik wil nog één opmerking maken over een centraal element dat de initiatiefnemers hebben genoemd en dat ook aansluit op de vraag van de heer Ruers. Er zou namelijk een gat zijn dat gevuld moet worden. Dat heeft te maken met hetgeen de heer Recourt zei, namelijk dat de overheid er niet mee mag wegkomen als zij iets doet wat strafbaar is. De heer Segers heeft gezegd dat recht met rechtvaardigheid te maken heeft en dat het nu eenmaal niet rechtvaardig is als wij een onderscheid zouden maken tussen de strafvervolging van burgers en van de overheid. U zult inmiddels wel een beetje in de gaten hebben dat mijn fractie en ik daar anders in zitten. Dat heeft te maken met de bijzondere rol en de positie van de overheid. Het recht biedt allerlei figuren, instrumenten en constructies voor burgers en de samenleving om de overheid ter verantwoording te roepen. Dat is mogelijk binnen de overheid, in de politiek, via het bestuursrecht en via het privaatrecht, zoals ik zojuist al heb gezegd.

Rechtvaardigheid in het recht is bovendien een veel breder rechtsbeginsel dan alleen het element van sanctionering, waar de heer Segers nogal de nadruk op heeft gelegd. Het gaat er niet alleen om dat de samenleving behoefte heeft aan vergelding en genoegdoening. Nee, de samenleving wil het gevoel hebben dat de overheid als rechtsstaat handelt conform de rechtsregels en dat die rechtsstaat zelf — dat is immanent — de instrumenten heeft om er iets mee te doen als dat niet het geval is. Het beeld werd geschetst dat de overheid boven de wet zou staan, maar dat is niet zo. Dat kan ook niet, want dan zou er geen sprake zijn van een rechtsstaat. In mijn ogen is het strafrecht niet de exclusieve methode om strafbare feiten van de overheid te voorkomen. Ook andere instrumenten kunnen de overheid dwingen om dat te doen, als zij dat al niet uit zichzelf zou doen, wat ik wel geloof.

De heer Ruers (SP):

Ik hoor de heer Engels toch iets zeggen wat mij frappeert. Als het nu zo is dat de overheid een unieke rol heeft, bijvoorbeeld omdat de wet bepaalt dat de overheid controle uitoefent, hetgeen door niemand anders kan worden gedaan, en dat de overheid daarbij een fout maakt en dat het strafrechtelijk gezien sprake is van dood door schuld. Welke mogelijkheden zou een burger dan nog hebben om dat voor de strafrechter te krijgen als dit wetsvoorstel niet wordt aangenomen? Nu kun je in dat geval geen kant uit om de Staat voor de rechter te krijgen en om die strafrechtelijk te laten vervolgen. Die lacune wordt met dit wetsvoorstel toch opgevuld. De heer Engels vult hem niet op. Hij laat de burger gewoon in de kou staan.

De heer Engels (D66):

Ik kon een heel eind meegaan in het betoog van de heer Ruers. Ik zou zeggen dat die lacune alleen bestaat vanuit de veronderstelling dat de overheid eigenlijk op eenzelfde manier bejegend moet worden als een burger. Daarover verschillen wij van mening. Ik vind dat dat niet zo is. Dat betekent dus ook dat wij, hoe jammerlijk het ook zou zijn als de overheid veroorzaker is of schuld heeft aan de dood van een burger, aan het bestaande instrumentarium voldoende hebben om ervoor te zorgen dat dit geen gewoonte wordt van de overheid. De heer Ruers moet het mij niet kwalijk nemen dat ik vervolgens zeg dat dit betoog niet bedoeld is om burgers in de kou te laten staan. Ik probeer hier een vooral staatsrechtelijk ingegeven betoog te voeren dat ook conform het systeem is. Ik vind het dus wel jammer dat de heer Ruers die laatste opmerking maakte, maar ik zeg: zand erover. De heer Ruers doet dat dan namelijk ook en dat komt mij dan wel goed uit.

Ik wil wel even markeren dat dit een bijzonder moment is. Ik zit al meer dan tien jaar in de Kamer en ik heb zelden met een minister van Justitie op één lijn gezeten. Met deze minister heb ik al één keer te maken gehad. Er komen nog onderwerpen waarover hevige discussies zullen worden gevoerd, maar wij hebben nu een punt te pakken waarover wij geheel op één lijn zitten. Ik kan het niet nalaten om daar toch met vreugde uiting aan te geven. Net zoals mijn fractie ben ik ervan overtuigd dat wij een primaire verantwoordingsfiguur kennen in onze democratische rechtsstaat via de politieke verantwoordelijkheid. De Raad van State heeft daar ook op gewezen. Wij hebben dus dezelfde ernstige bedenkingen als de minister. In die zin wil ik er transparant over zijn — ik heb ook verder geen vragen meer — dat ik mijn fractie zal voorstellen om tegen dit wetsvoorstel te stemmen. Ik ben daar wat vroeg mee, maar ik wil geen mistige formules gebruiken en dan weet u ook meteen waar u aan toe bent. Als volgende week blijkt dat mijn fractie toch voor het voorstel heeft gestemd, dan weet u wie binnen de fractie een zware nederlaag heeft geleden. Dat zal ik dan zijn.