Verslag van de vergadering van 27 oktober 2015 (2015/2016 nr. 5)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 20.05 uur
De heer Schouwenaar i (VVD):
Voorzitter. We hebben het gehad over de stelling dat de overheid mensen, burgers, inwoners aanspreekt met het strafrecht als er sprake is van strafbare feiten en dat die overheid dan zelf ook strafrechtelijk aangesproken moet kunnen worden. Een strafbaar feit is immers een strafbaar feit. Er is gesproken van "de lege stoel" en van "de dans ontspringen". Mijn fractie stelt daartegenover dat die aansprakelijkheid er voor een deel al is. Individuele ambtsdragers kunnen strafrechtelijk bejegend worden, dus dan is de stoel niet leeg. Voor een schadevergoeding is er het civiel recht, dus ook dan is de stoel bezet. Ik zei het al in eerste termijn: natuurlijk is er de democratische weg, maar die speelt zich af in een andere zaal, maar wel in hetzelfde gebouw.
Voor zover ik weet, is er niet voor alles dezelfde rechter. Het is inderdaad aantrekkelijk om te zeggen dat de overheid zich niet aan rechtsbedeling moet onttrekken, maar dat wil niet zeggen dat er voor alles en iedereen bij hetzelfde feit ook dezelfde rechter moet zijn. We hebben het jeugdstrafrecht en het militair strafrecht. Voor de overheid is er een aparte rechter. Ik denk dat in de praktijk die rechter, die democratische rechter, heeft laten zien dat hij niet mals is. De huidige situatie geeft voor zover mij bekend geen aanleiding tot ernstige problemen. Er zijn weleens ernstige problemen met de overheid — dat lezen we dagelijks in de kranten — maar niet op dit specifieke onderwerp. Ook de indieners geven aan — ik meen op pagina 23 en 25 van de memorie van antwoord — dat het niet om erg grote getallen gaat. Wat dat betreft zou je ook kunnen zeggen dat er geen probleem is en derhalve geen behoefte aan deze wet.
Ik moet de indieners complimenteren. Geheel in de sfeer van het strafrecht hebben zij als goede advocaten uitstekend voor hun zaak gestaan. Zij houden vol, persisteren. Dit betekent dat er twee stelsels naast elkaar komen te bestaan. Daarover zijn we het eens, maar meteen scheiden onze wegen weer. Ik ben van mening dat dit waarschijnlijk grote risico's gaat opleveren voor ons bestaande stelsel. De indieners zeggen dat ze heel goed naast elkaar kunnen bestaan en dat ze elkaar zelfs aanvullen: het een profiteert van het ander. Wij delen die verwachting niet. Ze beïnvloeden elkaar. Professor Van Bijsterveld heeft een hele reeks voorbeelden daarvan genoemd. Wat dat betreft is er niet heel veel reden voor optimisme. Ook een strafrechtelijk vonnis kan tegenvallen. Dat is niet iets waar iedereen het altijd mee eens is. We kennen allemaal de discussies over het vertrouwen dat de rechterlijke macht, met name het strafrecht, geniet in de samenleving en of er zich misschien een kloof aftekent waaraan iets gedaan zou moeten worden. Om die risico's te vermijden, denken we dat er dan toch gekozen moet worden. We kiezen dan niet voor het strafrecht. Het strafrecht heeft toch de neiging om op de stoel van het bestuur te gaan zitten. Bij vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging blijft er een smet aan kleven, wat niet bevorderlijk is voor het vertrouwen. Ook een veroordelend vonnis kan zich qua impact uitstrekken over een veel wijder gebied en op dat grote gebied het gezag van de overheid ondermijnen, terwijl dat op zich niets met het strafbare feit zelf te maken hoeft te hebben.
We menen dat de politiek-bestuurlijke verantwoordingsmechanismen zich bewezen hebben. Als voorbeelden wil ik toch Volendam, Enschede en Schiphol nog eens noemen. Ik heb de perceptie dat de overheid daarbij zeer diep door de knieën gegaan is en heel veel geld heeft moeten uitgeven, veel meer dan een boete ooit geweest zou kunnen zijn, om de zaak te herstellen. Er zijn bij Schiphol twee ministers en een burgemeester afgetreden, in Volendam een heel college en in Enschede een of twee wethouders. Dat is heel fors geweest en dat is iedereen duidelijk geweest. Ik zie niet in waarom het daarbij nou nog aan vertrouwen ontbroken zou hebben. Het bestaande stelsel bestrijkt het hele terrein, geeft veel meer mogelijkheden tot het treffen van maatregelen en gaat sneller. Het belangrijkste is dat de overheid zelf haar eigen zaken regelt en haar eigen zelfcorrigerende vermogen heeft, zonder dat daarvoor een buitenstaander in het strafrecht nodig is.
De indieners verwachten, zoals ik althans uit hun beantwoording heb begrepen, dat dit allemaal goed zal aflopen. Het kan zus gaan, het kan zo gaan, maar de indieners vertrouwen op een goede afloop. Ik bewonder hun optimisme, maar deel het niet. Wat dat betreft wil ik professor Engels het volgende nazeggen. Iedereen beroept zich overigens vanavond op hoogleraren. Zelf ben ik geen hoogleraar, dus ik voel me wat klein worden. Mevrouw Van Sliedregt is hier geweest.
De voorzitter:
Denkt u ondertussen wel aan uw tijd, mijnheer Schouwenaar?
De heer Schouwenaar (VVD):
Ik dacht dat dit nog wel mocht, voorzitter. Nog een heel klein stukje.
Professor Engels zei dat de indieners waarschijnlijk toch de complexiteit van het vertrouwen van mensen in de overheid, en soms ook vice versa, onderschatten. Het kan goed gaan, zoals de indieners verwachten, maar het kan ook fout gaan. Daarom heb ik een voorkeur voor de bestaande situatie. Zo nodig kan die verbeterd worden als dat op onderdelen gevraagd wordt, maar het gaat niet om een strafproces op zichzelf. Het gaat om herstel. Daarvoor is het democratische systeem het beste. Ik wens professor Engels sterkte in zijn fractie. Ik hoop dat wij volgende week met een gelijkluidend resultaat hier komen.