Plenair Beuving bij behandeling Begroting Veiligheid en Justitie



Verslag van de vergadering van 15 december 2015 (2015/2016 nr. 13)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 10.18 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Beuving i (PvdA):

Voorzitter. Vandaag bespreken we de begroting van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2016, de eerste begroting van deze minister en deze staatssecretaris. Beide bewindslieden hebben inmiddels gemerkt dat het grote belang van hun beleidsterrein zich ook vertaalt in grote aandacht van samenleving en volksvertegenwoordiging voor hun begroting. Zo is in beide Kamers zowel bij de Algemene Politieke Beschouwingen als bij de Algemene Financiële Beschouwingen gewezen op de risico's en knelpunten in de begroting. Een en ander heeft ertoe geleid dat nog voor de begrotingsbehandeling in de Tweede Kamer aanpassing van de begroting is aangekondigd, welke aanpassing heeft plaatsgevonden met de nota van wijziging van 26 november jl.

De PvdA-fractie is ingenomen met die wijzigingen, hoewel niet al onze zorgen daarmee zijn weggenomen, maar daarover straks meer. Eerst wil ik kort stilstaan bij de zegeningen die de nota van wijziging en de begrotingsbehandeling in de Tweede Kamer hebben opgeleverd. Het wetsvoorstel inzake de verhoging van griffierechten wordt ingetrokken. Hetzelfde geldt voor het wetsvoorstel inzake een eigen bijdrage bij detentie, terwijl de in het wetsvoorstel inzake de eigen bijdrage bij een strafproces bedoelde eigen bijdrage wordt verlaagd. De regering heeft in de nota van wijziging bovendien de bijdragen aan het Openbaar Ministerie, de rechtspraak, het Nederlands Forensisch Instituut en de reclassering verhoogd. Ook is er extra geld gereserveerd voor de Nationale Politie en voor rechtsbijstand.

De dekking van deze wijzigingen wordt voor een belangrijk deel gevonden in de opbrengst uit grote schikkingen en uit de intensivering van de aanpak van witwassen en corruptie. De PvdA-fractie heeft bij deze dekkingsvoorstellen aarzelingen. Wij vragen de minister of de regering door al bij voorbaat te rekenen op opbrengsten uit grote schikkingen, niet het risico loopt dat de afweging in concrete zaken om de zaak voor de rechter te brengen of te schikken, door budgettaire overwegingen wordt beïnvloed. Het moet niet zo zijn dat, omdat de minister het geld zo goed kan gebruiken, kapitaalkrachtige fraudeurs wegkomen met een schikking en zich niet hoeven te verantwoorden voor de rechter. Ten aanzien van de verwachte opbrengst uit de intensivering van de aanpak van witwassen en corruptie hebben wij behoefte aan een nadere en zo concreet mogelijke toelichting van de minister: om welke opbrengsten gaat het en hoe worden deze verkregen? Voorts vragen wij de minister wat hij gaat doen als de feitelijke opbrengst onverhoopt lager is dan de verwachte opbrengst.

Bij de begrotingsbehandeling in de Tweede Kamer zijn diverse belangrijke moties ingediend en aangenomen. Ik denk daarbij in het bijzonder aan de motie-Oskam over het vrijmaken van middelen om de zeven bedreigde rechtbanken volwaardig open te houden, de motie-Pechtold over voldoende middelen voor nieuwe taken van het Openbaar Ministerie — daarbij denk ik ook aan taken van het OM op het snijvlak van straf en zorg — en de motie-Kooiman over voldoende middelen voor de primaire taken van de politie. In elk van deze drie moties wordt de regering verzocht om de bedoelde middelen bij de Voorjaarsnota van 2016 vrij te maken. De PvdA-fractie verneemt graag van de minister of hij deze moties gaat uitvoeren.

Ondanks de besproken aanpassingen van de begroting op basis van de nota van wijziging en zelfs met uitvoering van de genoemde moties leeft er bij de PvdA-fractie nog een belangrijk punt van zorg. Die zorg betreft de benarde financiële positie waarin de rechtspraak verkeert. De Raad voor de rechtspraak heeft enkele weken geleden aan de minister bericht dat zelfs als de in het meerjarenplan voorziene maximale besparing op huisvesting, waarvan zeven rechtbanken het slachtoffer dreigden te worden, zou worden gerealiseerd, sprake is van een structureel tekort van 32 miljoen euro op de begroting voor de rechtspraak. Gelukkig is het ontmantelen van de zeven rechtbanken van de baan. Vorige week heeft de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak in een gesprek met de commissie voor Veiligheid en Justitie het nog eens ondubbelzinnig geformuleerd: aan de huidige zaakspakketten van de zeven rechtbanken wordt niet getornd. Des te belangrijker is dus het antwoord van de minister op mijn vraag of hij de motie-Oskam gaat uitvoeren, maar zelfs als het volledig openhouden van de zeven rechtbanken door de regering financieel wordt gecompenseerd, resteert een fors structureel tekort op de begroting van de rechtspraak. Dit tekort wordt met name veroorzaakt door de bezuinigingstaakstelling die de regering aan de rechtspraak heeft opgelegd en door investeringen in KEI, het digitaliseringsproject van de rechtspraak, die niet in de kostprijs van de rechtspraak zijn meegenomen. Voor het zo belangrijke project KEI zijn dus in het geheel geen extra middelen beschikbaar gesteld door de regering!

Het voorgaande heeft ertoe geleid dat het eigen vermogen van de rechtspraak dit jaar op nul uitkomt en dat de begroting voor de rechtspraak in 2016 het genoemde structurele tekort van 32 miljoen euro vertoont. Onlangs verscheen in het Nederlands Juristenblad een artikel van een groep rechters die erop wezen dat door de verhoging van het griffierecht in het verleden en door de afdoening door het OM van de lichtere strafbare feiten veel kleine zaken zijn weggevallen. Ik citeer de groep rechters: "De resterende zaken zijn intussen complexer en tijdrovender geworden, onder meer door de toepasselijkheid van het Europees recht. Betaling aan de gerechten vindt plaats op basis van outputfinanciering, waarbij wordt afgerekend per afgedane zaak. Indien de prijs per "product" onvoldoende aan de complexiteit van de zaak wordt aangepast, komt dit per saldo ook neer op een bezuiniging. De prijzen zijn echter voor 2016 zelfs naar beneden bijgesteld. De rechtspraak heeft al lang de bodem bereikt en verdere bezuinigingen zijn ontoelaatbaar. De Raad lijkt eraan voorbij te gaan dat de rechtspraak de derde staatsmacht vormt en dat van bijzonder belang is dat zij haar essentiële rol in onze democratie goed kan vervullen."

Deze rechters richten hun verbale pijlen vooral op de Raad voor de rechtspraak, maar ik vraag de minister of het niet de minister van Justitie is die eraan voorbijgaat dat de rechtspraak de derde staatsmacht vormt die zijn essentiële rol in onze democratische rechtsstaat goed moet kunnen vervullen. In dit kader wil ik niet onvermeld laten de hartenkreet van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak, zeer recent in de media: "Dat de derde staatsmacht uit onze democratie in zo'n precaire financiële situatie verkeert, is een ontwikkelde democratische rechtsstaat als Nederland onwaardig." De PvdA-fractie vraagt de minister om een reactie op deze uitspraak. Ik meld maar even vooraf … Ik zie de minister spreken en ik zeg het dus nog een keer. De PvdA-fractie vraagt de minister om een reactie op deze uitspraak. Ik meld maar even vooraf dat wij geen genoegen nemen met een verwijzing naar de in de nota van wijziging uitgetrokken extra gelden voor de rechtspraak. Ik heb begrepen dat het in die nota opgenomen dekkingsvoorstel Herijking huurverlaging Rijksvastgoedbedrijf een afroming bevat van zo'n 10 miljoen euro op de huisvestingsmiddelen van de rechtspraak. Ik vraag de minister of ik dit goed heb begrepen en, zo ja, waarom hij met de ene hand middelen geeft om de financiële nood van de rechtspraak enigszins te lenigen en gelijktijdig met de andere hand in feite een groot deel daarvan terugneemt. Wat gaat de minister doen om werkelijk een einde te maken aan de nijpende financiële situatie van de rechtspraak, onze derde staatsmacht? En dat niet alleen: wat gaat hij doen om de rechtspraak financieel in staat te stellen om te digitaliseren, te investeren in kwaliteit, in lijn met de conclusies en aanbevelingen van de commissie-Cohen, de hoge werkdruk aan te pakken en daarmee de werkachterstanden en dus de door mevrouw Duthler zo beeldend besproken wachttijden voor de justitiabelen terug te dringen?

Ik zou de minister ook willen vragen hoe het staat met de bestrijding van georganiseerde criminaliteit in Nederland en in Europees verband. Eerder hebben wij als Kamer via de motie-De Vries onze verontrusting geuit over het feit dat de georganiseerde criminaliteit zeer ernstige vormen aanneemt. Ook heeft de Kamer op 26 mei 2015 met algemene stemmen aangedrongen op een drastische intensivering van de bestrijding daarvan. Graag hoor ik van de minister wat de inspanningen van de regering zijn om deze motie uit te voeren en wat het effect daarvan tot dusverre is geweest.

Voorzitter: Broekers-Knol

Mevrouw Beuving (PvdA):

Ook wil ik nog stilstaan bij de gesubsidieerde rechtsbijstand; daar is al meer over gezegd. Onlangs hebben wij het rapport van de commissie-Wolfsen ontvangen over de oorzaken van de kostenstijgingen van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand en de vernieuwing van dat stelsel. Dit onderzoek is aan deze Kamer toegezegd in reactie op de bij de behandeling van de begroting van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2015 aangenomen motie-Scholten en motie-Franken. Bijna gelijktijdig heeft de door de Nederlandse orde van advocaten ingestelde commissie Duurzaam stelsel gefinancierde rechtsbijstand haar rapport uitgebracht. Beide rapporten bevatten belangwekkende inzichten, conclusies en aanbevelingen. De minister heeft bij de aanbieding van het rapport van de commissie-Wolfsen aan de Kamer meegedeeld dat hij alvorens met een uitgebreide kabinetsreactie, inclusief beleidsvoornemens, te komen, niet alleen het rapport zorgvuldig wil bestuderen, maar ook de visies van betrokken partijen uit het veld wil vernemen op de uitkomsten van het onderzoek en het rapport van de door de NOvA ingestelde onderzoekscommissie. De PvdA-fractie is ingenomen met deze brede oriëntatie van de minister. Namens mijn fractie wil ik de minister vast meegeven dat wij verwachten dat hij op basis daarvan komt met voorstellen voor een werkelijk duurzaam stelsel voor de gesubsidieerde rechtsbijstand dat recht doet aan de belangen van de rechtzoekenden en aan de belangen van de rechtsbijstandsverleners. Wij zullen de vervolgstappen van de minister op dit onderwerp dan ook nauwgezet volgen.

Tot slot maak ik van de gelegenheid gebruik om de minister te bevragen op het punt van de rechtsbijstand op de ZSM-locaties. De minister heeft naar aanleiding van de eindrapportage Werkwijze ZSM en Rechtsbijstand in zijn brief van 12 november jl. aan de Tweede Kamer meegedeeld dat voor hem vooropstaat dat de ZSM-werkwijze vergezeld moet gaan van adequate rechtsbijstand aan verdachten. Wij delen dit uitgangspunt, vandaar dat ik dit onderwerp nu extra aandacht geef. De minister beraadt zich nog op de wijze waarop een verruiming van de mogelijkheid van rechtsbijstand structureel vorm zou moeten krijgen. Ik heb signalen uit het veld gekregen — daarin staan advocatuur en OM volledig aan dezelfde kant — dat adequate rechtsbijstand bij de ZSM-werkwijze dringend noodzakelijk is en niet langer kan wachten. De vraag van de PvdA-fractie aan de minister is dan ook of deze rechtsbijstand vanwege het rechtstatelijk belang en gezien de succesvolle pilots op zeer korte termijn, het liefst per omgaande, kan worden ingevoerd. Wij wachten de antwoorden van de minister met belangstelling af.