Verslag van de vergadering van 21 december 2015 (2015/2016 nr. 14)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 18.33 uur
De heer Kok i (PVV):
Voorzitter. Volgens traditie begin ik met het uitspreken van mijn felicitaties aan mevrouw Oomen voor haar fraaie maidenspeech.
Met het voorliggende wetsvoorstel wordt een nieuw vehikel geïntroduceerd dat, met het oog op een toenemende consolidatieslag in pensioenland, collectiviteitskringen simpelweg de mogelijkheid moet bieden hun pensioenregelingen gescheiden uit te voeren binnen de structuur van een nieuw type pensioenfonds, kortheidshalve het apf geheten. Dat nieuwe algemene pensioenfonds, dat niet gehinderd wordt door de knellende eisen van de Pensioenwet met betrekking tot domeinafbakening en een verbod op ringfencing, dient die mogelijkheid te bieden.
Idealiter zou dit moeten leiden tot een goede uitvoering tegen een scherpe prijs in het belang van de deelnemers. Handhaving van eigen identiteit en solidariteit in eigen kring staat daarbij voorop. Een gebundelde uitvoering zonder een exclusieve domeinafbakening dient schaalvoordelen te bieden met lagere uitvoeringskosten en minder bestuurlijke lasten. Ringfencing, dat wil zeggen het aanhouden van afgescheiden vermogens, is daarbij het expliciete en dwingende uitgangspunt. Het bepalen van de reikwijdte van de collectiviteitskringen en de keuze voor onderbrenging is evenwel voorbehouden aan de sociale partners. In hoeverre is dat laatste een onzekere factor voor de beoogde schaalvergroting?
Opmerkelijk is overigens wel dat het belang van de burger en in dit geval van de deelnemer bij een dergelijk systeemdenken nauwelijks in beeld komt, behalve mogelijk als afnemer van de diensten van in schaal vergrote uitvoerders. In principe zou het verder zo moeten zijn dat alle soorten pensioenfondsen de voordelen van het algemeen pensioenfonds kunnen genieten. Helaas geldt dat nog niet voor de verplicht gestelde bedrijfspensioenfondsen.
De fractie van de PVV ziet de evidente voordelen van dit apf, al zullen deze in de praktijk nog wel concreet moeten blijken. Opmerkelijk is dat de kennelijk breed levende urgentie voor een verdere consolidatie van uitvoering, die immers ten grondslag wordt gelegd aan dit wetsvoorstel, voor een goed deel lijkt te zijn bevorderd door de Nederlandsche Bank, die actief, middels internetconsultatie, fondsen heeft geconfronteerd met daartoe geformuleerde "kwetsbaarheidsindicatoren".
Het downsizen van het aantal fondsen tot ver onder de 300 — dat is althans de verwachting van diezelfde DNB — lijkt op zich een goede zaak; toekomstbestendigheid is uitermate relevant in deze sector, al is het de vraag of zich met de openstelling van de algemene pensioenfondsen niet weer de omgekeerde beweging aandient. Graag krijg ik een reactie van de staatssecretaris op dit punt. Ligt wildgroei niet in de rede? Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen het feit dat diverse partijen alsook verzekeraars inmiddels massaal op het apf zijn gedoken? Hoe is een goede marktwerking gewaarborgd? Is er geen risico op marktverstoring? Wat zijn de garanties voor een goede uitvoering? Prijs en kwaliteit gaan niet altijd samen.
Ondanks het feit dat mijn fractie in beginsel positief staat tegenover dit wetsvoorstel, heeft zij een aantal kanttekeningen. In de eerste plaats acht mijn fractie het discutabel dat een breed aangenomen amendement, dat het mogelijk maakte om verplicht gestelde bedrijfspensioenfondsen de mogelijkheid te bieden bij fusie te ringfencen, tamelijk lichthartig terzijde is geschoven. Alhoewel de staatssecretaris het betreffende amendement in eerste instantie zelf ook sympathiek noemde en ook SEO er voordelen in zag, is zij naar onze mening tamelijk snel gezwicht voor de kritiek van de Raad van State. Waarom? Gaat het hier om een kwestie van interpretatie en appreciatie bij deze staatsecretaris?
De vertaling van het advies van de Raad van State is wel erg stellig geïnterpreteerd en ten nadele van het amendement uitgepakt. In onze optiek is de Raad minder stellig in zijn formuleringen. Ik wijs met name op de passages op de bladzijden 8 en 9 van het advies, die een stuk minder absoluut zijn en ruimte laten voor nadere precisering. Zo stelt de Raad letterlijk dat "ook wanneer het verbod op ringfencing niet langer zou gelden en de solidariteit op fondsniveau zou verdwijnen en louter op het niveau van de collectiviteitskring zou bestaan er een behoorlijk aantal solidariteitskenmerken overblijft ter rechtvaardiging van inbreuken op het mededingingsrecht" en verder dat "op voorhand niet kan worden gesteld dat het toestaan van ringfencing door bedrijfstakpensioenfondsen ertoe zal leiden dat de verplichtstelling van bedrijfstakpensioenfondsen Europeesrechtelijk niet langer gerechtvaardigd zou kunnen worden." Dat het amendement bij omissie niet voorziet in waarborgen en flankerend beleid om mogelijke concurrentiebeperkende gevolgen van ringfencing tegen te gaan, was eenvoudig te verhelpen. Al met al acteert de staatssecretaris naar het oordeel van de PVV-fractie niet overtuigend door op wankele gronden het amendement al te snel naar de prullenbak te verwijzen, daarbij geholpen door dezelfde Raad van State, die in arren moede dan maar concludeert dat het beter is om de vraag van ringfencing voor deze groep dan maar te bezien "in samenhang met de mogelijke wijziging in het pensioenstelsel naar aanleiding van de bredere pensioendiscussie." Het lijkt op doorschuiven van de problematiek.
De logica wordt echt geweld aangedaan door vervolgens met het SEO-rapport in de hand, met een eigen totaal ander alternatief idee te komen om de verplicht gestelde bedrijfspensioenfondsen op termijn toegang te bieden tot een algemeen pensioenfonds. Een lonkend perspectief hooguit, maar niet meer dan dat.
De opgeworpen keuze om de verplichtstelling in deze discussie te betrekken door deze los te koppelen van het fonds naar de regeling, lijkt onnodig geconstrueerd. De deur lijkt te worden opengezet naar een niet te overziene toekomst, waarin periodiek shoppen tegen laagste kosten de trend wordt. Het apf dat dit kabinet voor ogen heeft, begeeft zich namelijk "volledig en onbeperkt" op de vrije markt voor verkoop en uitvoering van pensioenproducten. Marktwerking als hoogste goed. Waar dat toe leidt, hebben we al vaak kunnen zien in het verleden, met name in de zorg. De kwaliteit van het product pensioen is overigens de laatste jaren door dit kabinet al onnodig uitgehold. Waar is dit heilloze geloof in de markt op gebaseerd?
De terminologie als gehanteerd in het bewuste SEO-rapport, waarop de staatssecretaris zich gemakshalve maar verlaat, biedt bepaald geen comfort om deze versleten term weer eens uit de pensioenkoker te trekken: meer ruimte voor marktwerking en concurrentie en de verwachting dat dit een prikkel zal zijn voor verbetering van kwaliteit en een verlaging van kosten. Dit lijkt moeilijk te rijmen met de basale idee dat de verplichtstelling als uitzondering op de mededingingsregels juist is toegestaan omdat het gaat om een dienst van algemeen economisch belang en vanwege de noodzaak zo een solidaire pensioenregeling te kunnen uitvoeren. Overigens zijn de SEO-onderzoekers niet altijd even stellig in hun bevindingen waar het marktverstoring en uitkomsten betreft.
Opmerkelijk lijkt dat SEO in haar onderzoek zich alleen richt op de vraagstelling of gegeven de loslating van de koppeling tussen fonds en regeling, een mogelijke aanpassing toelaatbaar is onder het mededingingsrecht. In plaats van eerst te bezien of het amendement — gezien mogelijke beperkingen en omissies — niet eenvoudigweg uit te breiden was op essentiële punten. In dat geval was daar meer recht aan gedaan dan het nu maar opzij te schuiven. Op alle vier gesignaleerde verschilpunten was dit in onze optiek te doen. Waarom is dat niet gebeurd? Een dik en duur rapport van SEO had de staatsecretaris zich en ons dan kunnen besparen.
We kunnen bepaald niet aan de indruk ontkomen dat het middel dat de staatsecretaris nu wil inzetten erger is dan de vermeende kwaal die ze denkt te voorkomen. Een oplossing voor dit moment is daarmee in ieder geval buiten beeld gebracht, zonder dat helder is wanneer dit wel het geval zal zijn. Dit knelt waar de grote groep van miljoenen deelnemers aan een verplicht gesteld bedrijfspensioenfonds met het apf-vehikel niet is geholpen. Gaat dat ooit nog gebeuren, is onze vraag.
Een tweede aspect waar mijn fractie kanttekeningen bij stelt — het is zojuist ook gememoreerd door mevrouw Oomen — is het verschil in btw-regime voor beheersdiensten. Simpelweg: het beheer van DC-regelingen is btw-vrij, terwijl beheer van DB-regelingen juist wordt belast. Deze keuze van het kabinet is uiterst discutabel. De reactie in de memorie van antwoord is in dat opzicht flinterdun en ondersteunt de keuze van het kabinet in geen enkel opzicht.
Daarom nogmaals een poging: er is geen vergelijkbaarheid van de Nederlandse DB-regelingen met die in het Wheelsarrest; Nederland kent geen bijstortregelingen. Tegenvallers komen gewoon voor rekening van de deelnemers. Het is juist zo dat essentiële onderdelen van de beide relevante arresten Wheels en ATP bevestigen dat ook fondsen die een DB- of CDC-regeling uitvoeren, als gemeenschappelijk beleggingsfonds en derhalve btw-vrijgesteld zijn te beschouwen. Cruciaal daarvoor is dat het te ontvangen pensioen bij dergelijke regelingen afhankelijk is van de waarde van de activa en de resultaten. En ook de criteria van DB alsook CDC voldoen aan die uit het ATP-arrest: 1. belegging volgens het beginsel van risicospreiding; 2. financiering door de deelnemers; 3. beleggingsrisico ten laste van de leden van het fonds.
Laten dat nou net de criteria zijn waarvan het kabinet stelt dat deze moeten leiden tot btw-vrijstelling bij een gemeenschappelijk beleggingsfonds. Dit is ook nog eens in lijn met het advies van de SER van 20 februari 2015, waarin letterlijk staat dat "in de praktijk uitkeringen niet gegarandeerd zijn" en in feite sprake is van premieovereenkomsten waarbij de uitkering afhangt van de beleggingsopbrengsten. Dit valt evenmin te rijmen met de visie van het kabinet, de oppervlakkige analyse van Financiën uit 2013 ten spijt.
Overigens is Nederland niet eens verplicht om op grond van Europese regelgeving onderscheid te maken in btw-behandeling. In de geharmoniseerde btw-regelgeving is bewust ruimte gelaten. Waarom dit afwijkende beleid? Vermakelijk is wel, te lezen dat Nederland, als het braafste jongetje uit de klas, bij de Europese Commissie gaat klagen dat de andere landen zo oneerlijk bezig zijn door wel eenzelfde btw-regime toe te passen.
Dit gekunstelde en niet te onderbouwen onderscheid in fiscale behandeling roept alleen maar nadelen op. Is dat soms de impliciete bedoeling? Waarom blijft de staatssecretaris volharden in deze discutabele redenering? En waarom kan het niet zinnig zijn een onafhankelijk extern onderzoek te laten doen? Bij de novelle is het kennelijk geen probleem om dat door SEO te laten doen. Ik overweeg morgen een motie in te dienen waarmee hierop wordt teruggekomen.
Mijn fractie acht deze benadering onwenselijk; het werkt verstorend in de discussie over de toekomstige inrichting van het pensioenstelsel of wat daar nog van over is. Een verdere verschuiving van DB- naar DC-regelingen ligt voor de hand; dit wordt nota bene niet weersproken door de staatssecretaris, die "deze ontwikkeling niet uitsluit". Waar dat toe geleid heeft zien we in Engeland, waar op de wilde golf van markthervorming onder Thatcher het pensioenstelsel op de nieuwe leest van "individual accounts" is geschoeid, met alle individuele drama's tot gevolg.
Daarnaast vormt het een belemmering voor apf om zowel DB- als DC- regelingen uit te voeren. En ten slotte leidt het tot een verslechtering van de Nederlandse marktpositie ten opzichte van andere lidstaten.
Ik ga afronden, maar niet zonder nog een korte blik te werpen op de bredere context van de problematiek in pensioenland. De zegeningen die dit kabinet beweert te hebben neergelaten, ziet mijn fractie totaal niet. Dat het pensioenstelsel "robuust is mede vanwege noodzakelijk onderhoud", is zonder meer ridicuul te noemen. Zonder in extenso onze eerdere negatieve kritiek te herhalen ten aanzien van in het bijzonder de opbouwverlagingen in het Witteveenkader, de verhoging van de AOW-leeftijd en als volkomen dieptepunt het nieuw ftk. De ingezette flexibilisering van de arbeidsmarkt maakt het desastreuze plaatje helemaal compleet.
De huidige UFR problematiek — we komen er nog over te spreken begin volgend jaar — van extreem en onnodig lage rekenrentes als gevolg van een bizarre gratis geld-uitdeelactie van de ECB maakt alles nog navranter. Afgezien van manipulatie van kabinetszijde van het overheidsloonakkoord, is de directe consequentie dat kortingen in 2016 en over een reeks van latere jaren moeten worden opgelegd, en dat vrij direct. Indexatie is al een fenomeen uit het verre verleden. Met een inmiddels opgelopen indexatietekort van ruim 10% is de enige zekerheid nog, dat deze alleen maar verder zal toenemen in de komende twintig jaar of meer. Dit is het meest imminente probleem. Dit probleem ongemoeid laten impliceert een direct voorsorteren op een totale verelendung van het stelsel. Instandhouding van een optische dekkingsproblematiek moet kennelijk een oplossing naar een ander stelsel forceren. Dit of een volgend kabinet kan dan de deur dichttrekken achter ons ooit meest bejubelde pensioenstelsel. Is dit de bedoeling soms? De primaire discussie over de pensioenambitie op zich is helemaal nooit gevoerd.
Al deze wetgeving is ingegeven door slechts één beperkte doelstelling, namelijk de budgettaire gemene deler van besparing, met als eindresultaat toekomstige generaties met hooguit uitzicht op een pensioen van enkele tientallen procenten van het genoten loon. Een totale toekomstige verarming! Dit onzalige perspectief wordt nog verder negatief geïllustreerd in het nieuwe Belastingplan 2016 en volgende jaren, dat in dit opzicht evenmin iets positiefs te bieden heeft.
Ondanks de positieve doelstelling, die op papier nog wel te onderschrijven is, is voorliggend wetsvoorstel, zoals ik heb betoogd, beperkt en gemankeerd. Echt bezwaarlijk is de voorgestelde constructie om een latere oplossing te vinden voor een grote groep verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen. Ten slotte acht mijn fractie het ten principale onjuist en zelfs gevaarlijk om de deur naar DC-regelingen bewust open te zetten middels de truc van verschil in btw-toepassing.