Verslag van de vergadering van 21 december 2015 (2015/2016 nr. 14)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 18.55 uur
De heer Elzinga i (SP):
Voorzitter. Allereerst wil ik vandaag senator Oomen van harte gelukwensen met haar inhoudelijk gedegen maidenspeech op dit boeiende pensioendossier. Ik denk dat wij elkaar daar nog vaak zullen treffen.
Vandaag en morgen spreken wij in dit huis over een voorstel tot een wet voor een algemeen pensioenfonds (apf) en een voorstel dat het door de Tweede Kamer geamendeerde voorstel Wet apf beoogt te wijzigen terwijl het voorstel bij deze Kamer nog aanhangig is, een zogenaamde novelle bij het voorstel Wet apf. Over het voorstel Wet apf is al veel gesproken: met het veld, met de Tweede Kamer en in de schriftelijke voorbereiding ook met deze Kamer. Toch blijven er voor de SP-fractie met betrekking tot de fiscaliteit nog zaken liggen die verder opgehelderd dienen te worden. Eerst wil ik echter kort stilstaan bij de novelle.
De voorliggende novelle, te bezien in samenhang met het voorstel Wet apf, wil het breed door de Tweede Kamer gedragen amendement-Lodders/Vermeij weer uit het voorstel Wet apf halen, terwijl onze Kamer in het onderhavige geval nog helemaal niet over de wenselijkheid van de novelle heeft gedebatteerd. Wij hebben slechts het initiatief van de staatssecretaris en het advies van de Raad van State afgewacht. Beide overtuigen mijn fractie nog niet. Ondernemingspensioenfondsen en beroepspensioenfondsen kunnen straks, als het voorstel Wet apf wordt aanvaard, algemene pensioenfondsen vormen, al dan niet door middel van vergaande samenwerking. Verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen kunnen zich in het oorspronkelijke voorstel niet omvormen tot een apf, noch kunnen zij hun pensioenregelingen daardoor laten uitvoeren. De belangrijkste reden hiervoor die het kabinet aandraagt, is de mogelijke marktverstorende werking die dit zou hebben. Bovendien kunnen de verschillende dekkingsgraden bij een eventuele fusie een probleem vormen. Het amendement-Lodders/Vermeij bood voor dat probleem volgens de Tweede Kamer een elegante oplossing. Naar aanleiding van het amendement en het debat in de Tweede Kamer over de eventuele strijdigheid met Europese regelgeving heeft de staatssecretaris informatie gevraagd aan de Raad van State. Dat waardeert mijn fractie.
De reactie daarentegen overtuigt mijn fractie nog niet. Een eerste bezwaar van de Raad van State betreft een herhaling van het argument van de regering dat de markt verstoord zou worden. Het gaat hierbij echter om verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen. Die verplichtstelling kon en kan binnen de regels, om marktmisbruik tegen te gaan. Indien deze fondsen in samenwerking aan efficiëntie zouden kunnen winnen, zijn de deelnemers daarbij gebaat. De verplichte doelgroep wijzigt echter niet. De markt zou slechts last ondervinden indien er onvoldoende spelers over zouden blijven voor concurrentie. Daarop wijst ook SEO Economisch Onderzoek in opdracht van de staatssecretaris. De Tweede Kamer vond de marktverstoringen geen overtuigend bezwaar, en mijn fractie vindt dat ook hier niet.
Een relevanter argument heeft de Raad van State waar het gaat om het ontbreken van flankerend beleid. Had juist niet dat met een novelle of al dan niet gedelegeerd in lagere wetgeving kunnen worden ondervangen? Nu heeft de staatssecretaris ervoor gekozen om een heel breed gedragen amendement terug te draaien. Dat vindt de SP-fractie een minder charmante oplossing. Waarom vond de staatssecretaris het faciliteren van de breed gedragen wens van de Kamer niet de aangewezen weg? Met betrekking tot het aangekondigde, nieuwe wetsvoorstel deel ik de door senator Oomen geuite zorgen. Ik zeg het maar alvast vooruitlopend op het debat dat we daarover later nog zullen voeren.
Ten aanzien van het Wetsvoorstel algemeen pensioenfonds heb ik nog één punt te bespreken. Het algemeen pensioenfonds is voor de SP-fractie in principe welkom. De meeste discussiepunten zijn in de Tweede Kamer of in de schriftelijke voorbereiding voldoende gewisseld. Op één punt hebben de staatssecretaris en de SP-fractie echter een groot verschil van inzicht. Ik weet niet of wij dat vandaag kunnen overbruggen, maar dat moeten we in ieder geval proberen. Het verschil betreft de uitleg van de arresten Wheels en ATP PensionService voor de fiscale behandeling van pensioenregelingen in de Nederlandse context. De uitleg van het kabinet waarom de Nederlandse "Defined Benefit (DB)"-pensioenregeling of een CDC-regeling niet voldoet aan de omschrijving van een gemeenschappelijk beleggingsfonds is voor onze fractie niet overtuigend. Ook de argumentatie waarom deze regelingen niet vrijgesteld kunnen worden van btw, is voor onze fractie dus niet overtuigend.
In de nota naar aanleiding van het verslag schrijft de staatssecretaris zelf dat uit het ATP-arrest blijkt dat "een pensioenfonds wel kwalificeert als gemeenschappelijk beleggingsfonds wanneer het pensioenfonds wordt gefinancierd door de pensioenontvangers, het spaargeld wordt belegd volgens het beginsel van risicospreiding en het beleggingsrisico wordt gedragen door de leden van het pensioenfonds". Ik vraag de staatssecretaris welke van deze kwalificaties dan niet zou gelden. Zijn de pensioenfondsen niet eerst door de ontvangers zelf ook gefinancierd? Wordt het fonds niet volgens het beginsel van risicospreiding belegd? En wordt het risico van onderdekking niet door premieverhoging of reële pensioendaling door de deelnemers zelf gedragen?
In de memorie van antwoord geeft de staatssecretaris zelf aan dat bij de Nederlandse DB-regeling het uiteindelijke pensioenresultaat wordt bepaald door de hoogte van de ingelegde premie en het daarop behaalde beleggingsresultaat. Dat betekent in de kern toch precies hetzelfde als de voorwaarden van het ATP-arrest? Waarom zien andere lidstaten van de Europese Unie wel de beleidsvrijheid om DB- en DC-regelingen onder eenzelfde btw-regime te vatten en ziet de Nederlandse regering op basis van dezelfde Europese regelgeving die ruimte niet? Waarom ziet de staatssecretaris niet dat verschil in fiscale behandeling van verschillende pensioenvormen voor de uitvoeringskosten onwenselijk is en tot een ongelijk speelveld leidt? Ziet de staatssecretaris dan ten minste dat er zowel tussen haar als een aanzienlijk deel van het veld als ook tussen haar en diverse collega's in andere EU-lidstaten evenals tussen haar en een aantal — tot op heden zelfs alle — fracties in deze Kamer een verschil van interpretatie bestaat met betrekking tot de btw-plicht voor de uitvoering van pensioenregelingen? Zouden die diametraal tegen over elkaar staande zienswijzen dan niet een pleidooi voor een ander beleid vormen? Of anders op zijn minst voor een gedegen onafhankelijk onderzoek op dit punt? Waarom ziet het kabinet geen meerwaarde in een onafhankelijk onderzoek als blijkt dat zo velen het op dit punt met de staatssecretaris oneens zijn?
Ik zeg niet dat wij de wijsheid in pacht hebben, maar de SP-fractie is wel van mening dat bij zo veel twijfel voorzichtigheid is geboden. Nader onderzoek lijkt me dan wel het minste. Ik wacht het antwoord van de staatssecretaris met grote belangstelling af.