Verslag van de vergadering van 2 februari 2016 (2015/2016 nr. 18)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 11.21 uur
De heer Rinnooy Kan i (D66):
Voorzitter. Net als de sprekers voor mij begin ik graag met een gelukwens aan het adres van de heer Rombouts, burgemeester van de mooie stad Den Bosch, waar ik ooit kennis heb gemaakt met het fenomeen carnaval, via een onvergetelijke introductiecursus voor saaie Hollanders. Ik moet zeggen dat alleen al de herinnering daaraan het een genoegen maakt om hem hier welkom te heten in deze Kamer.
We bespreken vandaag de bevoegdheid voor gemeenten om een vorm van toezicht uit te oefenen op privaat gefinancierde jeugdverblijven, waar kinderen gedurende langere tijd buiten woning en toezicht van hun ouders verkeren. Laat ik beginnen met te zeggen dat mijn fractie zich eigenlijk al heel goed kon vinden in de uitkomst van de besprekingen in de Tweede Kamer. Ik kon mij ook heel goed vinden in een aantal eerdere commentaren van eerdere sprekers. Met de heer Don deel ik overigens de verbazing over het apocalyptische perspectief dat de heer Kok schetste, maar in veel opzichten kan ik mij aansluiten bij eerdere commentaren. Mijn fractie geeft graag acte de présence tijdens dit debat, maar ik begin toch met die constatering.
Eigenlijk hebben wij vastgesteld dat wij voor heel veel andere plekken in Nederland waar kinderen lang verblijven, eisen stellen die erop gericht zijn een veilige omgeving voor die kinderen te garanderen. Wij zien het voorstel dat nu voorligt, voor een wettelijk vastgelegd overheidstoezicht op privaat gefinancierde jeugdverblijven, dan ook als het inkleuren van een resterende witte vlek in de wet- en regelgeving. Dit is alleszins verdedigbaar.
Er zit wel een principieel probleem achter deze kwestie. Alle eerdere sprekers verwezen daar ook naar. Ik heb het over de delicate balans tussen passende bezorgdheid rond de veiligheid van kinderen aan de ene kant en ongewenste bemoeizucht met de opvoedende verantwoordelijkheid van ouders aan de andere kant. Daarover valt heel veel te zeggen. Het is een wezenlijke en lastige, principiële kwestie. Ik zou eigenlijk als korte samenvatting willen aanreiken dat wat mij betreft de minister een geslaagde poging heeft gedaan om die balans juist en zuiver te houden, inclusief de expliciete vermelding van burgerschap als onderdeel van het kwaliteitskader, wat ik een elegante en wenselijke aanpassing vond.
De heer Kok i (PVV):
U geeft aan dat u zich niet geheel kunt vinden in het apocalyptische beeld dat ik naar voren heb gebracht, althans in uw perceptie. Dan wil ik u toch een vraag stellen naar aanleiding van het artikel van gisteren over de situatie in Den Haag. Ik doel op het artikel van de omroep daar. Hoe kijkt u aan tegen het beeld dat uw eigen partijgenoot naar voren brengt? Ik citeer mevrouw Van Engelshoven van D66, wethouder in de gemeente Den Haag, want daar speelt het probleem tenslotte. Zij zegt: "Het vormt een potentieel groot gevaar voor de samenleving. De kinderen kunnen verder radicaliseren en overgaan tot geweld." Hoe verhoudt zich dat tot het apocalyptische beeld dat u mij kennelijk in de schoenen schuift?
De heer Rinnooy Kan (D66):
Ik heb het artikel eerlijk gezegd niet gelezen, dus ik hoor nu voor het eerst dit citaat. Maar ik hoop dat het kader dat wij hier met elkaar ontwikkelen en bespreken, ruimte biedt om er passend op te reageren. Voor zover die zorg actueel is, zou ik die uiteraard delen. Maar het brede en zorgwekkende beeld dat u oproept, staat wat mij betreft haaks op eerdere mededelingen die de minister zelf deed over de feitelijke situatie op de meeste plekken in Nederland.
De heer Kok (PVV):
Wellicht mag ik u dan de suggestie doen om met uw partijgenoot van de gemeente Den Haag in conclaaf te gaan. Dat lijkt mij een goede zaak, om wat meer grip op de realiteit te krijgen.
De heer Rinnooy Kan (D66):
Die suggestie is geheel ten overvloede.
Ik vervolg mijn betoog en stel vast dat er bij de herlezing van het wetsvoorstel bij ons een aantal kleine kwesties bovenkwamen die ik graag met de minister wil delen en waar hij misschien te zijner tijd op wil reageren. Ik heb de volgende vragen over dit wetsvoorstel aan de minister.
Over de burgerschapskwestie wil ik nog dit zeggen. Ik deel de positieve opvatting van de meeste eerdere sprekers over het invoegen van dat onderdeel in het kwaliteitskader, maar ik deel ook de vraag van de heer Don naar de juiste manier van burgerschapsvorming als pedagogisch-didactische opgave. Het zou mij erg interesseren als de minister daarover iets wil zeggen. Burgerschapsvorming is ook voor andere Nederlandse onderwijsinstellingen een verplicht onderdeel van het curriculum, maar de invulling ervan is problematisch en op veel plekken eigenlijk onvoldoende, ontoereikend en geïmproviseerd. Juist in deze setting zou een juiste invulling heel veel waard kunnen zijn. Het zou mij echt interesseren wat de minister daarvan vindt en of hij zich voorneemt om in de Algemene Maatregel van Bestuur die nog moet komen, daar een nadere duiding aan te geven. Welke richting zou die duiding dan opgaan?
Dan nog een paar andere kleine kwesties. In de eerste plaats bepaalt het wetsvoorstel dat een houder van een jeugdverblijf eenmalig een melding doet bij het college. De minister schrijft dat het instellen van een register daardoor niet noodzakelijk is. Ik vraag mij werkelijk af of dit zo verstandig is. Het zou mij juist heel nuttig lijken om via een registratiesysteem wat greep te krijgen op een overzicht van jeugdverblijven die actief zijn, en dat ook compleet en actueel te houden. Misschien kan de minister nog eens toelichten waarom hij dat overbodig en onwenselijk zou vinden.
Ik wil ook nog iets zeggen over de vertrouwenspersoon. Ik beschouw deze als een heel wezenlijk ingrediënt van de regelgeving die voorligt, misschien wel even belangrijk als een precieze invulling van het kwaliteitskader zelf. De beschikbaarheid van een objectieve, onafhankelijke vertrouwenspersoon is denk ik een heel wezenlijk ingrediënt. Als die functie passend wordt vervuld, kunnen heel veel problemen worden geïdentificeerd en in de kiem gesmoord. De minister stel dat dit, afhankelijk van hoe de houder van het jeugdverblijf dit inricht, een structurele kostenpost kan opleveren. In het ontwerpbesluit op de jeugdverblijven is de instelling van een vertrouwenspersoon echter geheel weggevallen uit het rijtje maatregelen die tot inhoudelijke nalevingskosten leiden. Ik vraag mij nu even voor alle zekerheid af of wij gelijk denken over het belang van deze functie. Of is de minister inmiddels de invulling of uitvoering van deze wettelijke plicht anders gaan zien? Ik zou dat betreuren.
Ik wil ook nog iets zeggen over het vrijwillige kader. Twee jaar geleden is een groot deel van de gemeenten en de jeugdverblijven vrijwillig
toezicht overeengekomen — vele sprekers hebben ernaar verwezen — en is er een landelijk kwaliteitskader ontwikkeld. Mijn fractie is benieuwd naar de praktijkervaringen met het landelijk kwaliteitskader en het landelijk toetsingskader. Heeft de minister voorbeelden voorhanden van situaties waarin het niet of onvoldoende functioneert? Mijn indruk is van niet, maar ik zou dit graag bevestigd krijgen. Het zou een belangrijke additionele rechtvaardiging opleveren en kritiek op disproportionaliteit effectief kunnen weerleggen.
Wat ik vooral hoop is dat het vrijwillig kader niet onder druk komt te staan door dit wetsvoorstel. Ik hoop dat de minister wil toelichten of hij veranderingen ziet optreden in dat vrijwillig tot stand gekomen kader bij inwerkingtreding van deze wet. Heeft hij misschien overwogen, het wetsvoorstel pas in te dienen nadat dit vrijwillig kader grondig zou zijn geëvalueerd? Zou hij met name willen bevorderen dat die vrijwillige inspanningen onverminderd zullen doorgaan en onverminderd op steun en waardering kunnen rekenen? Ik heb in ieder geval zelf wel waardering voor de inspanningen van de ECN. Zij verdienen steun en sympathie.
Ik deel de voorkeur van mevrouw Jorritsma voor risicogebaseerd toezicht. Dat lijkt mij de juiste formule voor deze sector en ik zou graag van de minister willen weten of hij dat bij nader inzien misschien ook vindt.
Ten slotte wil ik wijzen op een lastig en delicaat ingrediënt in deze regelgeving, namelijk het kunnen binnentreden in een verblijf zonder toestemming. Dat is een vergaande bevoegdheid en daar is terecht kritisch naar gekeken. De minister heeft gezegd dat die bevoegdheid pas zal worden gebruikt wanneer de toezichthouder expliciet toegang tot het verblijf wordt ontzegd. Die voorwaarde voor het binnentreden heeft mijn fractie niet ontdekt in het wetsvoorstel zelf. Ik zou graag willen dat de minister dat nog eens expliciet zou bevestigen en zich zou afvragen of de toezegging een wat explicietere plek verdient in de wetsgeschiedenis.
Ik rond mijn bijdrage af. Wij begrijpen de wens van de minister en wachten met belangstelling de beantwoording van de vragen af.