Verslag van de vergadering van 24 mei 2016 (2015/2016 nr. 31)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 15.07 uur
De heer Kok i (PVV):
Voorzitter. Sinds eind 2013 is de toenemend lage rente een steeds groter probleem geworden voor de pensioenfondsen, met name voor hun deelnemers. Het besluit van ECB-baas Draghi om maandelijks zo'n 60 miljard uit het raam te gooien en tegelijkertijd de rente naar nul bij te schroeven, heeft de pensioenfondsen nog sterker dan nu onder water gedrukt. Onder de titel kwantitatieve verruiming is door deze — ik citeer slechts — "kamikazepiloot/illusionist" gratis geld gecreëerd om de inflatie en de economie aan te jagen. Whatever it takes, was zijn motto, tot en met het opkopen van probleemleningen van banken aan toe. Zelfs gratis iedereen €1.000 geven — waar hebben we dat meer gehoord? — wordt niet uitgesloten. Het zijn allemaal wilde acties, ook nog eens op kosten van de noordelijke landen en in dit geval de pensioendeelnemers.
Met groot gevoel voor understatement zegt DNB in zijn laatste jaarverslag dat "de effectiviteit van het ruime monetaire beleid zijn beperkingen kent" en dat de onconventionele maatregelen tot schadelijke neveneffecten kunnen leiden. Nog recenter stelt DNB in zijn zorgen dat de lage rente de hele financiële sector bedreigt. Een echte eyeopener, met de bekende — excuses aan de heer Van de Ven — benefit of hindsight, maar het is gratuite wijsheid achteraf. Verder dan constateren en nota bene de fondsen verwijten dat ze het herstel zelf ondermijnen door al te speculatief beleggingsbeleid komt DNB niet.
De discussie over de UFR en de inconsistenties daarvan liggen nog vers in het geheugen. De doem die uitgaat van een op korte termijn naar 1,6% tenderende rente, wordt gemakshalve maar genegeerd door dit kabinet. Nu al is het effect op de dekkingsgraden via de verschuiving in de beleidsdekkingsgraad fors, want die is veelal onder de kritische grens van 90%, maar de effecten op termijn zullen helemaal dramatisch zijn. DNB en het kabinet hebben "begrip", lees ik ook in de brief van SZW van 25 maart jongstleden, maar verder komt het niet. De effecten van het nftk noem ik nog maar even niet.
Sterker nog, het kabinet schuift de pensioenproblemen als een hete aardappel door naar een volgend kabinet, net zoals dat al lang het geval is met de uit de rails gelopen arbeidsmarkt als gevolg van doorgeschoten flexibilisering. Het enige wapenfeit waar dit kabinet nog mee komt op pensioengebied is de gedachte om kleine pensioenen te bundelen. Dat is kruimelwerk in de context van een vastgelopen discussie over de inrichting van ons pensioenstelsel. Saillant is overigens dat nota bene de Europese Commissie zich getuige haar landrapport over Nederland in een diepgaande evaluatie wel zorgen maakt over onze arbeidsmarkt.
Typerend is de paarsekrokodilreactie van de staatssecretaris op het recente DNB-rapport. Kortingen moeten niet worden uitgesteld, want dat zou de dekkingsgraad verder verslechteren en de transitie moeilijker maken. Dit roept de vraag op of de problematiek niet bewust wordt verslechterd, om zo de urgentie te creëren voor een overstap, zonder dat al duidelijk is wat die overstap moet inhouden. Het heeft alle schijn van misplaatste causaliteit; niets over verzachting of het uitstellen van kortingen. Ik ben bang dat ook het recent verschenen uitwerkingsplan van de SER dit kabinet niet zal lostrekken uit dit vroegtijdig, zelfverkozen beleidsmatig reces. Gelukkig is de SER het kabinet behulpzaam door — jawel, daar komt 'ie — de volgende brede maatschappelijke discussie over de voorstellen te entameren. Polderen in het kwadraat! De constatering van de voorzitter van de Commissie Toekomst Pensioenstelsel van de SER dat het niet één groot feest wordt, is een nietszeggende dooddoener. Dat is het al. En makkelijker dan een technische update over de weer slechtere positie van de pensioenfondsen kunnen we het niet maken. Wel is al duidelijk dat per volgend jaar de kortingen in volle hevigheid zullen toeslaan, gelukkig wel gedempt door de systematiek van het nieuwe ftk. Want elk nadeel heeft hier tenslotte zijn voordeel. Wel zullen de kortingen jaren aanhouden als ze ondertussen niet zijn ingehaald door de stelselwijziging.
Ik begrijp dat de initiatiefneemster die hier dit wetsvoorstel met verve probeert te verdedigen, niets aan dit deel van mijn betoog heeft, maar het dient wel om het geheel naar onze mening in enig perspectief te zetten. Maar wellicht kan de verantwoordelijke staatssecretaris die er vandaag toch als adviseur bij is, enige reflectie bieden op de voortdurende pensioencrisis als gevolg van de lage rente en de overflexibele arbeidsmarkt. Wellicht kan zij alvast preluderen op het SER-plan, maar misschien is dat op dit moment te veel gevraagd. Graag nodig ik de staatssecretaris in onderhavig bestek uit toe te lichten waarom zij in de brief van 18 december 2015 over het werkprogramma Herziening pensioenstelsel al wel aangeeft dit wetsvoorstel te zien als een eerste stap naar een nieuwe pensioenovereenkomst. Is dat niet wat voorbarig?
Terug naar het voorliggend wetsvoorstel; dat beperkt de scope en de discussie in ieder geval. Daarbij wijs ik op de wel heel bijzondere wijze — de heer Van Rooijen heeft dat al gememoreerd — van indiening al tijdens de behandeling als ook de aanhoudende stroom van stukken tot en met zaterdag, zondag aan toe. Het zijn niet alleen de bij fondsen ondergebrachte DB-regelingen maar evenzeer in dit geval de DC-regelingen, dat wil zeggen degenen met een premie- of een kapitaalovereenkomst — die zo hard getroffen zijn door de lage rentestand. Het is op dit moment ronduit desastreus om geconfronteerd te worden met de verplichte aankoop van een pensioen tegen een extreem lage rekenrente om zo een vast en veel lager pensioen levenslang te mogen ontvangen. En dat geldt trouwens evenzeer voor de veel grotere DB-groep van ruim zeven miljoen deelnemers die al zo'n tien jaar geen indexatie meer krijgt, niet meer zal krijgen en ook nog volgend jaar en de jaren daarna gekort wordt. Het verschil is evenwel dat voor de kleinere groep van DC-deelnemers, nu, althans in theorie met dit voorstel, een oplossing is gezocht. Daar lijkt op zich niets op tegen, gegeven de absurde effecten van het ECB-beleid. Ten principale is dit wel te zien als een selectieve oplossing voor een deel van de getroffenen. De DB-groep mag het vooralsnog zonder oplossing stellen. Geen enkele handreiking in de UFR-discussie. Waarom niet gewoon de wortel van het kwaad aanpakken? En dat is de risicovrije rente waarmee fondsen hun verplichtingen moeten berekenen. Een UFR die in een realiteit van veel hogere rendementen de fondsen volstrekt irrationeel onder water duwt, terwijl nota bene aan de andere kant de premie nog steeds onder kostendekkend niveau wordt berekend; de miljarden zijn al genoemd. Waarom de ECB nog langer zijn verwoestend werk laten uitvoeren? Vanwaar dit krampachtig achteroverleunen en alle heil verwachten van de grote stelselwijziging, wanneer die dan ook mag zijn? Dit wetsvoorstel beoogt een van het grote probleem afgeleide oplossing te bieden. Het is feitelijk niet meer dan "kurieren am Symptom" en dan nog in de hoop dat het echt wat oplevert op een langere termijn.
Niemand kan er in beginsel op tegen zijn om de kans op een hoger pensioen voor de onderhavige groep te vergroten. Het samengevoegd wetsvoorstel maakt het, naast de standaard default-optie van een vaste uitkering, immers mogelijk om langer door te beleggen in de uitkeringsfase en ook nog een variabele uitkering te kiezen of zelfs een combinatie van vast en variabel. Onderzoek door ORTEC en LCP laat zien dat een hoger pensioen zo mogelijk is, maar ook weer geen garantie. Bewijs is er niet voor deze aanname, die evenwel de reden is voor dit wetsvoorstel. De kans op een lager pensioen is kleiner, maar zeker niet afwezig. De gevolgen van een overstap van een uniforme beleggingsmix op een lifecycle zijn vooralsnog ook niet eens aan te geven.
Het voorliggend voorstel lijkt dan ook op papier prachtig en in een behoefte te voorzien, maar roept zeker vragen op. Primair is de gekozen onderliggende methodiek tamelijk technisch en geconstrueerd en zeker voor de willekeurige deelnemer moeilijk te begrijpen. Cruciaal is of de fondsen in staat zijn om de diverse opties en de consequenties daarvan helder te maken. Het is niet alleen de vraag of op de diverse keuzemomenten, tijdens de opbouw bij verandering van beleggingsbeleid, op de pensioendatum alsook bij toetreding tot het collectief, zeker tien jaar voor de pensioenrichtleeftijd, echte persoonsbepaalde informatie te geven is, maar evengoed is het de vraag of in al die stadia van de willekeurige deelnemer een keuze verwacht mag worden. Een afweging tussen zekerheid en risico is buitengewoon lastig. Graag wijs ik op het recente SCP-rapport "Pensioenen: solidariteit en keuze". Uit onderzoek blijkt dat mensen in theorie behoefte hebben aan keuzevrijheid, maar dat ze daar in de praktijk weinig tot niets mee doen. Keuzevrijheid wordt ervaren als keuzedwang. In dit geval zal afwijken van de standaard niet vaak voorkomen. Mensen willen zekerheid en geen risico, zeker niet in een uitkeringsfase. Doorbeleggen in de uitkeringsfase staat haaks op het beleid om juist dan beleggingsrisico's te verminderen. Hoe voorstelbaar is het dan dat al tijdens de opbouwfase een voorlopige voorkeur wordt uitgesproken? De vraag is dan ook of de uitvoerders kunnen volstaan met basale indicaties aan de hand van een aantal voorbeeldscenario's. In hoeverre is het beleggingsbeleid conform het prudent-personbeginsel in de Pensioenwet echt af te stemmen op de voorkeur of keuze van een deelnemer? Zou dit al moeten gelden in de opbouwfase? Hoe is de deelnemer daarover te informeren? Wordt niet de suggestie gewekt dat de deelnemer de beleggingsstrategie bepaalt, terwijl in feite de uitvoerder de verantwoorde balans moet zien te vinden en daar alle vrijheid in heeft? Hoe is überhaupt invulling te geven aan de geldende zorgplicht waar het gaat om informatie over persoonlijke financiële positie, kennis, ervaring, doelstelling en risicobereidheid? Is dit echt haalbaar? Wat zijn de kosten van dit circus?
Een gerelateerd probleem bij de afweging tot aankoop is de gehanteerde projectierente als verondersteld rendement om de hoogte van het pensioen te indiceren. Kennelijk is op het laatste moment als projectierente in alle variabele varianten gekozen voor de lage risicovrije rente die DNB hanteert voor pensioenfondsen. Dit zal leiden tot een relatief lage uitkering op de pensioendatum, weliswaar in de hoop dat het rendement daarna hoger zal uitpakken. Waarom niet een meer reële rente gekozen? Is niet te verwachten dat het animo voor een variabel pensioen daarmee niet groot zal zijn? Is gelijk de UFR-discussie het argument van ex-anteherverdeling bij een hogere projectierente wel zo valide? Als ex-anteherverdeling geen deel uitmaakt van dit wetsvoorstel, waarom dan wel een onderzoek doen? Het Netspar-onderzoek lijkt overigens wel erg veel op "slager keurt eigen vlees", al heb ik het nog niet in extenso kunnen bestuderen, net als velen voor mij.
Gelukkig heeft de initiatiefneemster geen gehoor gegeven aan de wens tot een onbeperkt shoppen op de hoogste projectierente. In dat geval zou het wetsvoorstel tot een verder keuzemoeras leiden en de deur openzetten naar een discussie die deze context volledig te buiten gaat en zo het fundament van solidariteit in pensioenfondsen ondergraaft. Een ongewenst begin van het vermarkten van pensioenen. Tegen de achtergrond van wat naar onze mening nog steeds de kernambitie, de missie van een pensioenfonds moet zijn, namelijk een jaar geïndexeerd pensioen verzorgen, doet de variant met een vaste daling wel erg vreemd aan. Verwachte overrendementen zouden een dalende uitkering moeten compenseren tot de per saldo levenslange gelijke uitkering. Wat is de toegevoegde waarde nog ten opzichte van een jaarlijkse vaste uitkering waarbij mogelijk minder risico wordt gelopen? Ook nu al zijn hoog-laagconstructies mogelijk. Dit model lijkt de verkeerde suggestie op te roepen dat een jaarlijkse indexatie heel wel kan, maar dan wel op eigen kosten, zo is de impliciete veronderstelling. Zeker bij deze variant met een hoger risicoprofiel geldt de disclaimer dat het een risicovoller product is dan een nominale uitkering. Het is maar wat je wilt als deelnemer. Het eerlijke verhaal lijkt ons wel geboden in de communicatie.
Opvallend is dat naast de uniformering van de projectierente ervoor is gekozen om de spreidingsperiode van vijf jaar aan te brengen, teneinde de fluctuaties van de variabele uitkeringen te dempen. Dit is een extra mogelijkheid de volatiliteit tegen te gaan, vergelijkbaar met de ftk-systematiek die dan weliswaar een wat langere termijn hanteert. De toevoeging dat dit niet gebeurt vanwege niet passend beleggingsbeleid doet vreemd aan. Dat zou op zich al passend dienen te zijn. Gaarne een toelichting. Al met al ontstaat het beeld dat er een mogelijk overbodig systeem is ontworpen dat de pretentie heeft een variabele variant met kans op overrendement te bieden, maar dat via allerlei ingrepen zodanig aan banden is gelegd dat de meerwaarde beperkt is, evenals de kans op een hoger rendement. Bedacht moet worden dat ieder beleggingsrisico in het kader van een variabele uitkering tot grotere fluctuaties zal leiden. Waarom vooraf een passend persoonsprofiel aanleggen met alle moeite en kosten van dien als het systeem aan de achterkant feitelijk op slot wordt gezet? Wat is dan nog de kans op een hoger rendement? Wat dat betreft is de spanning in het wetsvoorstel groot. Het wil aan de ene kant juist voorkomen dat bij de pensioendatum de beleggingsrisico's volledig zijn afgebouwd en doorsparen dus zou moeten lonen, maar aan andere kant mag in de uitkeringsfase niet onbeperkt risico worden genomen, terwijl de aanbieders gezien hun zorgplicht niet geneigd zullen zijn risicovolle varianten van doorbeleggen in de markt te zetten. Het voorgeschotelde dilemma in de afweging van zekerheid versus risico wordt zo in feite op voorhand geëlimineerd. In welke mate overigens voorkomt de gehanteerde systematiek van eenheden extreme schommelingen, afgezien nog van de begrijpelijkheid? Gelukkig zitten deze rekeneenheden onder de motorkap van het uitvoeringsvehikel, zullen we maar zeggen. Kan de initiatiefneemster uitleggen waarom, zoals in de nota van 29 januari 2016 wordt gesteld, dit voorstel eenvoudig te begrijpen zou zijn voor zowel de deelnemer als de pensioenuitvoerder?
Hoewel dit voorstel in eerste instantie sympathiek lijkt, is eigenlijk de grote vraag of alle pretentie van keuzen echt van de grond komt en ook nog tot meeropbrengst zal leiden. Is hier niet ten principale sprake van een vooral papieren oplossing voor een wicked problem — nogmaals excuus aan de heer Van der Ven — en moeten wij niet volstaan met een pensioenknip of uitbreiding daarvan of een modificatie, die wat soelaas kan bieden door een tijdelijke uitkering voor twee jaar aan te kopen, en met de genoemde hoog/laagconstructies of andere pragmatische oplossingen, zoals banksparen en dergelijke? Ik wacht de reactie van de initiatiefneemster en die van de staatssecretaris met belangstelling af.