Verslag van de vergadering van 21 juni 2016 (2015/2016 nr. 35)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 19.36 uur
De heer De Graaf i (D66):
Voorzitter, ik dank u voor uw goedheid. Ik dank ook de collega's voor hun goedheid, met het oog op de klok. Het idee was om 20.00 uur te beginnen met de tweede termijn. Ik heb dus nog net een paar minuten speling, maar ik zal mijn bijdrage in tweede termijn heel kort houden.
Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Ik complimenteer hem daar ook voor, al was het maar omdat de minister niet alleen inhoudelijk zijn zaakjes kent. Uit zijn antwoorden blijkt een inmiddels langjarige betrokkenheid bij de Antilliaanse eilanden. De minister blijkt er niet alleen met het hoofd betrokken bij te zijn. Wij zijn in vreugdevolle afwachting van de ambities. Die lijst was, dacht ik, te lang om hier op te noemen, maar ik neem aan dat we die ambities in de komende jaren zullen merken.
Ik licht er nog even een paar puntjes uit. Ik kom op het principe van de legislatieve terughoudendheid. Ik zou het best aardig hebben gevonden om dat als uitgangspunt in de wet te zetten. Ik zou zelfs menen dat je het kunt formuleren als een uitgangspunt voor behoorlijke wetgeving voor Caribisch Nederland. De terughoudend van de minister om iets met legislatieve terughoudendheid te doen, vind ik net wat ver gaan. In het algemeen heeft de minister de neiging om weg te kruipen zodra de woorden "wetgeving" en "evaluatie van wetgeving" vallen, en dat is jammer.
Ik heb nog één punt ten aanzien van de relatie met Nederlandse gemeenten. Collega Vreeman heeft hierover een en ander gezegd. Ik vind zijn idee een heel goed idee. We hebben dat vroeger gedaan met betrekking tot Curaçao. Ik herinner mij dat mijn eigen gemeente, Nijmegen, daarbij betrokken was. Hetzelfde geldt voor Dordrecht, toen de heer Bandell daar burgemeester was. Er waren ook andere gemeenten bij betrokken, misschien ook wel Tilburg. Er werden gezamenlijk projecten gedaan, met name in de sfeer van oude wijken op Curaçao. Eigenlijk zouden we dat soort initiatieven kunnen nemen als gemeenten — ik denk ook aan de grotere gemeenten —bereid zouden zijn om op dat punt in zekere zin een eiland te adopteren. Het zou mooi zijn als dat zou lukken.
Ik denk dat we nog niet het laatste woord hebben gezegd over de Rijksvertegenwoordiger. Ik wil dat zelf nu niet doen. Ik weet dat mevrouw Van Bijsterveld er straks wel iets over zegt. Wat zij daarover zegt, zal zij mede namens mij zeggen.
Tot slot kom ik op het Statuut. De minister en ik denken anders over de wenselijkheid om meer in het algemeen de werking van het Statuut te bekijken. Vooral daar waar knelpunten zijn, dienen we te bekijken of we een en ander niet op een modernere, betere en evenwichtigere manier kunnen afspreken, zonder de structuur van het Koninkrijk zoals we die in 10-10-10 opnieuw hebben gedefinieerd, in de waagschaal te stellen. Omdat de minister duidelijk heeft gemaakt dat hij daar niet zo veel voor voelt — ook bij andere wetgevingscomplexen wil hij dat niet doen — voel ik mij genoodzaakt om een motie ter zake in te dienen. Nu spreek ik ook namens mevrouw Van Bijsterveld, want deze motie dienen wij samen in. Hij is ondertekend door nagenoeg de hele Kamer. Ik geef deze motie graag aan de voorzitter. Daarmee sluit ik mijn bijdrage af.
De voorzitter:
Door de leden De Graaf, Van Bijsterveld, Ganzevoort, Ten Hoeve, Teunissen, Van Kappen, Meijer, Diederik van Dijk, Ester en Nagel wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het Statuut voor het Koninkrijk inmiddels meer dan 60 jaar geleden in werking is getreden;
overwegende dat in deze periode vanzelfsprekend aanpassingen aan nieuwe constellaties hebben plaatsgevonden in het Statuut, maar dat geen evaluatie heeft plaatsgevonden van de betekenis en werking van het Statuut voor het Koninkrijk en dat inmiddels evidente knelpunten aan het licht zijn gekomen;
overwegende dat het wenselijk is om het Statuut te beoordelen op de wenselijkheid van het wegnemen van knelpunten, zulks met inachtneming van de belangrijke wijzigingen die in 2010 hun beslag hebben gekregen;
verzoekt de regering om een evaluatie van het Statuut met het oog op eventuele modernisering te bevorderen en daarover in overleg te treden met de andere landen binnen het Koninkrijk en de eilandbesturen in Caraïbisch Nederland,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter P (34300-IV, CXIX).