Plenair Ruers bij behandeling Wijziging begrotingsstaten Veiligheid en Justitie



Verslag van de vergadering van 5 juli 2016 (2015/2016 nr. 37)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 18.11 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ruers i (SP):

Voorzitter. Dat wij vandaag hier moeten debatteren over de Voorjaarsnota 2016 is op zich al een veeg teken. Redelijkerwijs mochten wij immers na het debat in dit huis van 22 december 2015 over de begroting 2016 van het ministerie van Veiligheid en Justitie aannemen dat de minister ervoor zou zorgen dat de zo noodzakelijke middelen voor de politie, het OM, het NFI en de rechterlijke macht tijdig beschikbaar zouden komen. Dat klemt temeer omdat deze Kamer in december 2015 de motie-Engels (34300-VI, O). met algemene stemmen heeft aangenomen In die motie drong deze Kamer er unaniem bij de minister op aan om in de komende, en thans voorliggende, Voorjaarsnota op basis van de uitkomsten van onderzoeken en onderhandelingen te komen tot een sluitende begroting, waarmee de risico's voor mogelijk tekorten en achterblijvende prestaties bij rechtspraak, OM en politie tot een minimum zouden worden teruggebracht.

Daarbij mag niet vergeten worden dat deze Kamer in de afgelopen jaren telkenmale met moties haar grote zorgen over de gevolgen van de bezuinigingen — dat is toch een van de belangrijkste oorzaken — op het terrein van V en J kenbaar heeft gemaakt. Ik wijs bijvoorbeeld op de motie van de heer Franken, onze voormalige CDA-collega, van 13 januari 2015 en de motie-Brinkman van 13 oktober 2015. In de eerste motie verzocht deze Kamer de regering om de voorgenomen bezuinigingen op de gefinancierde rechtshulp ten bedrage van 85 miljoen achterwege te laten en alternatieve financieringsmogelijkheden te zoeken. In de tweede motie verzocht deze Kamer de regering om toe te zeggen, de begroting van V en J te heroverwegen en additionele investeringen te doen.

Daar komt bij dat de regering op 22 december 2015 bij de behandeling van de begroting van V en J in deze Kamer bij monde van minister Kamp liet weten dat de regering de motie-Engels zag als een steun in de rug van de minister. Inmiddels is echter gebleken dat de maximale strijdbaarheid die de minister deze Kamer beloofde, niet geleid heeft tot het dichten van de gaten in de begroting. Dat betekent dat de Kamer op 22 december 2015 door de regering op het verkeerde been is gezet en dat de regering de unaniem aangenomen motie niet heeft uitgevoerd.

Bezien wij nu het resultaat van de voorliggende Voorjaarsnota in het licht van de toezegging van de regering en van de motie-Engels en tegen de achtergrond van de stand van zaken bij politie, OM, NFI en rechtspraak, dan moeten wij constateren dat de situatie bij deze instellingen zo nijpend is dat extra financiële middelen van substantiële omvang dringend noodzakelijk zijn. Anderen hebben dat ook toegelicht met een aantal voorbeelden. We zien ook dat de V en J-begroting nog steeds niet solide is. De regering dient daarom naar onze mening alsnog de begroting voor 2016 aan te passen in de door de Kamer gewenste richting.

Juist om die reden hebben een aantal partijen in de Tweede Kamer het amendement-Van Toorenburg ingediend. Maar de regeringspartijen cum annexis hebben deze motie verworpen. In de toelichting op het amendement-Van Toorenburg is gewezen op de grote financiële problemen bij politie, OM, NFI en rechterlijke macht en de schadelijke gevolgen daarvan, niet alleen voor de organisaties zelf maar ook voor de samenleving als geheel. Ik verwijs naar de sprekers voor mij, die dat al uiteengezet hebben. In zijn reactie daarop heeft de minister in feite genoemde problemen niet ontkend, maar zich op het standpunt gesteld dat er wel voldoende middelen beschikbaar zijn voor het jaar 2016 en dat de in de Tweede Kamer genoemde dekking niet valide was. Een sluitende motivering voor dat standpunt heeft hij echter niet gegeven. Anderzijds is vastgesteld dat de situatie bij politie, OM, NFI en rechterlijke macht zodanig is dat voor het op een adequaat niveau functioneren substantiële aanvullende middelen nodig zijn. Gelet op deze omstandigheden moet geconcludeerd worden dat de regering de motie-Engels van 22 december 2015 niet, althans niet in voldoende mate, heeft uitgevoerd. Op de staatsrechtelijke consequenties daarvan kom ik later terug.

Bij het debat in deze Kamer over de begroting van V en J voor 2016 op 15 december 2015 heb ik uitgebreid en gemotiveerd aangegeven dat de jarenlange bezuinigingen op het terrein van V en J grote schade hebben aangericht aan deze instellingen maar ook aan de samenleving. Die constatering heeft de minister als gebruikelijk ontkend, maar, ook als gebruikelijk, niet weerlegd.

Het is mogelijk dat in het afgelopen halfjaar dankzij de beloofde inspanningen van de minister en het extra geld dat in de begroting was toegezegd, het beeld van V en J ten goede is gekeerd. Dan zou er wellicht geen reden zijn om nu meer geld te vragen. Laten wij dus eens kijken naar de actuele stand van zaken.

Ik begin bij de politie. Als ik zeg dat het een hoofdpijndossier is, druk ik mij zacht uit. Bij de politie is de stand van zaken zonder meer zorgelijk. De vorige spreekster heeft dat keurig toegelicht. Ook zij zei al: er gaat geen week voorbij of er is weer een calamiteit te melden. En in veel gevallen speelt het gebrek aan geld daarbij een rol, zo niet de hoofdrol.

En dan het OM, dat wij niet kennen als een organisatie die gauw klaagt. Maar ook daar gaat het mis door te grote bezuinigingen. Men luidt, zoals dat heet, de noodklok. De achterstand bij met name grote strafrechtelijke onderzoeken en rechtszaken is onverminderd aanwezig, weer veroorzaakt door een tekort aan geschoold personeel en aan middelen. Daarmee hangt samen de problematische financiële positie van het Nederlands Forensisch Instituut, dat op omvallen staat. Als dat instituut niet meer functioneert, zijn de consequenties weer te vinden bij politie en OM.

En dan de rechtspraak, als onafhankelijk orgaan onderdeel van de trias politica, de basis van onze democratische rechtsstaat. Ook daarover is de afgelopen tijd weer veel te doen geweest. We hebben daar vanmiddag al over gesproken. Een belangrijk moment was de enquête van de rechters van de Tegenlichtgroep. Die enquête, waarop niet minder dan 35% van alle rechters heeft gereageerd, laat zich het best vertalen als één grote waarschuwing aan de regering dat onze rechtspraak in zwaar weer verkeert of, zoals men zelf zegt, door de bodem is gezakt. De oorzaken zijn bekend: de bezuinigingen en de verbestuurlijking van de rechtspraak. Of kan men het misschien nog beter noemen: de verboekhouding van de rechtspraak? De onafhankelijke rechtspraak is verworden tot een product van de neoliberale overheid. Visie, voor zover aanwezig, en inhoud zijn ondergeschikt gemaakt aan een sluitende boekhouding. Als de boekhouding maar klopt, is het volgens de regering wel in orde. Ik begrijp dat dit debat hier vandaag niet voldoende gelegenheid biedt om diepgaand te reflecteren op deze kwestie die de grondslagen van de democratische rechtsstaat aangaat, maar als we de malaise van de rechtspraak willen doorgronden en oplossen, zal dat aspect niet onbesproken kunnen blijven.

Voorlopig wil ik hier echter vaststellen dat de combinatie van jarenlange bezuinigingen aan de ene kant en diep ingrijpende verbestuurlijking aan de andere kant een ernstig gevaar vormt voor de rechtspraak en daarmee voor de rechtsstaat. Maar, en dat wordt weleens over het hoofd gezien, het is ook een aantasting van het recht van de burgers. Tekortschietende rechtspraak — lees bijvoorbeeld de Tegenlichtenquête — betekent immers uiteindelijk dat de burgers de tol betalen. De dagelijkse rechtspraktijk laat daarvan schrijnende voorbeelden zien.

Ik zal één voorbeeld noemen dat mij recentelijk is geworden. Er speelde zich een zaak af bij een van onze hoven in Nederland. Na een lange tijd van wachten besloot het hof de partijen bij zich te roepen voor een comparitie. Daar weten we ook van alles van sinds vanmiddag. Op die comparitie, waar de drie raadsheren van het hof voorzaten, was de eerste mededeling van de president van het hof aan de partijen: "We hebben u laten komen, want u moet al veel te lang wachten. We zullen het maar eerlijk zeggen: we hebben een probleem, want we hebben een kast vol met oude zaken die we niet af krijgen". O, dacht ik, dat is mooi. Toen werd eraan toegevoegd: "Maar we willen toch met u praten om te bekijken hoe we de zaak hier kunnen oplossen". Uiteindelijk kwam het erop neer dat het hof de partijen zo onder druk zette dat er een compromis werd gesloten, wat helemaal niets met rechtspraak te maken had maar gewoon met dreigementen en chantage. Op dat moment was ik ervan overtuigd dat de rechtspraak door de bodem was gezakt. Ik ben zelden met een vervelender gevoel naar huis gegaan dan na die zitting, want mijn cliënte, die in grote problemen zat, kon niet anders dan een compromis accepteren dat naar mijn mening niet redelijk was. Op zo'n moment zie je hoezeer de rechtspraak in de problemen is geraakt en hoezeer de rechters worstelen met dat probleem. Maar de slachtoffers zijn uiteindelijk toch de burgers, die op recht hebben gerekend en dat niet krijgen. Ik hoop dat de minister zich goed realiseert waar hij mee bezig is. Dit is een voorbeeld van de structurele onderfinanciering en de gevolgen daarvan voor de rechtsstaat, waar het CDA over sprak. Ik hoor ook de ChristenUnie zeggen dat de kritische ondergrens is bereikt. Ja, ook die is bereikt. En dan krijg je een rechtsstaat die wordt aangetast. Het zijn trieste zaken. Ik hoor graag hoe de minister daarop reageert.

Aan de bezuinigingen kunnen wij gelukkig hier en nu wel iets doen. Het amendement-Van Toorenburg in de Tweede Kamer gaf de juiste richting aan. Er moet naar onze mening direct, en dus niet volgend jaar of later, een substantieel extra bedrag vrijgemaakt worden voor de rechtspraak, de politie en het OM. Aan de overkant heeft de minister dat verzoek met name afgewezen met de opmerking dat er geen juiste dekking voor zou zijn aangegeven. Hij voegde daaraan toe dat aanwending van de door de oppositie genoemde middelen conform het begrotingsbeleid zou dwingen tot ombuigingen elders op de rijksbegroting. En die dekking elders was er volgens de minister — ik citeer — "simpelweg niet". Ik wil niet bestrijden dat dit verweer van de minister simpel is, maar belangrijker is naar mijn mening dat het niet steekhoudend is. Als de regering immers net als wij de maatschappelijke noodzaak onderschrijft van meer geld voor de genoemde terreinen van V en J, dan is de regering daartoe naar onze overtuiging in staat. Het is dus primair geen kwestie van geld maar van politiek inzicht en van politieke keuzes. Ook hier geldt: nood breekt wetten. De nood voor meer geld voor V en J voor dit jaar is onmiskenbaar. Het is aan de regering om die nood nu te lenigen. Ik hoor graag of de minister daartoe bereid is. Mocht dat niet zo zijn, dan overweeg ik daarover een motie in te dienen. Ik heb die bij mij.

Ik kom tot slot te spreken over het staatsrechtelijk aspect van de weigering van de regering tot het uitvoeren van moties in deze Kamer. Ik stel vast dat de regering er kennelijk geen been in ziet om moties van deze Kamer naast zich neer te leggen, althans niet of niet volledig uit te voeren. Wij hebben er inmiddels een aantal. Voorts verzoek ik de minister aan te geven welke argumenten en overwegingen voor de regering en de minister in dit geval doorslaggevend zijn geweest bij het besluit om de motie van deze Kamer van 22 december 2015, de motie-Engels, toch naast zich neer te leggen. Als ik het goed zie, heeft de minister zich in de toelichting op de suppletoire begroting van V en J niet expliciet over de motie-Engels uitgelaten. Deelt de minister mijn mening dat deze Kamer als medewetgever er recht op heeft dat de minister aan de Kamer uitlegt en toelicht waarom hij de motie-Engels niet uitvoert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is hij bereid deze Kamer die toelichting alsnog te geven? Ik zie als altijd met belangstelling de antwoorden van de minister tegemoet.