Verslag van de vergadering van 11 oktober 2016 (2016/2017 nr. 3)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 15.42 uur
De heer Kops i (PVV):
Voorzitter. Vandaag aflevering 384 van dramaserie "De Mediawet". En zoals het bij televisieseries en dergelijke gebruikelijk is, volgt er allereerst een korte terugblik. Wat ging hieraan vooraf?
In februari of maart van dit jaar spraken we in dit huis over het oorspronkelijke wetsvoorstel, de eigenlijke Mediawet, zoals door de staatssecretaris bedoeld. Opvallend was dat niet alleen de PVV-fractie, maar ook de andere partijen toen behoorlijk kritisch waren. Het leek er zelfs even op dat het wetsvoorstel mogelijk geen meerderheid zou behalen, maar dat kan natuurlijk niet De staatssecretaris strooide wanhopig met allerlei toezeggingen. De tweede termijn werd uitgesteld. Er volgde uiteindelijk zelfs nog een derde termijn, alles om dit wetsvoorstel maar door de Eerste Kamer gejast te krijgen.
Zo geschiedde op 15 maart jongstleden. Ik hoor het de staatssecretaris nog zeggen: "Bij de aanvaarding van dit wetsvoorstel (…) zullen op korte termijn alleen de artikelen in werking treden die betrekking hebben op de regionale omroep, zodat we daar tempo mee kunnen maken. De overige artikelen (…) zullen pas in werking treden nadat de Eerste Kamer heeft ingestemd met de aanvullende wet (…)." Prof. Elzinga en dr. De Vries spraken over een "nogal bijzonder wijzigingsparcours". Zij stelden bovendien dat de grenzen van het Nederlandse staatsrecht werden opgerekt. Ook onze eigen Kamervoorzitter gaf aan dat er een bijzondere weg werd gevolgd. Na afloop van het debat uitte zij haar zorgen over de gang van zaken, gezien de staatsrechtelijke positie van de Eerste Kamer.
De vraag is: waarom? Waarom moest dat allemaal gebeuren? Feitelijk omdat wij hier te maken hebben met een te opportunistische staatssecretaris, formeel omdat hij "tempo wilde maken met de regionale omroepen". Maar wat blijkt nu? De oprichting en vormgeving van de RPO zijn op een mislukking, een teleurstelling uitgelopen. Gebleken is dat een meerderheid van de regionale omroepen bij nader inzien de hele reorganisatie toch niet ziet zitten. Van een vervolgwetsvoorstel, het zoveelste, ziet de staatssecretaris dan ook af, want nóg een teleurstelling zou op dit moment wel érg pijnlijk zijn. In zijn brief van 2 september jongstleden schrijft de staatssecretaris dat hij in dit geval draagvlak — ja, draagvlak — of juist het ontbreken daaraan bij de regionale omroepen cruciaal vindt. Dat is natuurlijk opportunisme pur sang, want sinds wanneer heeft deze regering iets met draagvlak? Graag een reactie.
Kan de staatssecretaris wellicht nog even toelichten waarom er eigenlijk te weinig draagvlak is onder de regionale omroepen? In zijn brief van 2 september schrijft hij weliswaar "dat de regionale omroepen in meerderheid een groter belang hechten aan het wettelijk vastleggen van de regionale omroepen als regionale media-instelling (…) dan aan de bestuurlijke verwevenheid". Het gaat de omroepen om hun redactionele onafhankelijkheid. Maar is er wellicht nog een andere reden, misschien een financiële? Zou dat kunnen? Tijdens een bezoek aan een regionale omroep is mij immers ter ore gekomen dat bepaalde grotere, rijkere regionale omroepen financieel meer zouden moeten bijdragen aan de RPO dan andere. Voor die omroep was deze nivellering onder de regionale omroepen ook reden om verder niet meer mee te werken. Hoe reageert de staatssecretaris hierop? Klopt dit? Geldt dit voor meerdere omroepen?
Hier zien wij de hypocrisie in omroepland. We moeten de hele wereld helpen! Iedereen even arm! Nivelleren is een feest!"! Deze en andere linkse boodschappen horen wij dikwijls, behalve als het hun eigen portemonnee betreft. Dan verandert zonder pardon het linkse belerende vingertje in een hand op de knip, want stel je toch eens voor dat je als regionale omroep meer moet gaan betalen dan een ander! Dat kan natuurlijk niet! Wat een zootje.
De vraag is hoe het nu zit met de Mediawet, waarmee de Eerste Kamer op 15 maart halsoverkop moest instemmen, met het hele parcours dat daarbij werd gevolgd en alle ophef en gedoe van dien. Is dat nu allemaal voor niets geweest? En hoe reageren de andere Eerste Kamerfracties hier eigenlijk op, althans de fracties die met deze gang van zaken hebben ingestemd? Dat is interessant. Voelen deze fracties zich nu door de staatssecretaris belazerd? Of zijn de in de achterkamertjes gekregen cadeautjes het desalniettemin waard geweest? De PVV-fractie hoort het graag.
Conclusie: wat toen in maart in werking trad, treedt nu bij nader inzien toch niet in werking, terwijl wat toen niet in werking trad, nu met het aanvullende wetsvoorstel wel in werking moet treden. Het lijkt wel balletje-balletje. Hans Kazàn is er niets bij. Staatssecretaris Kazàn is bezweken onder zijn eigen opportunisme. De Mediawet was een kreupele wet en zal dat ook na vandaag blijven.
Wij behandelen vandaag het aanvullende wetsvoorstel. In de commissie hebben wij daarover allereerst schriftelijke vragen gesteld, wat niet ongebruikelijk is. Misschien is het de moeite waard om te vermelden dat dit helemaal niet zou zijn gebeurd als het aan de VVD-fractie had gelegen. Dan was dit voorstel direct zonder omwegen plenair behandeld. Dat vat ik toch op als "geen vragen stellen, niet moeilijk doen, snel afhandelen". Toevallig dat de staatssecretaris net van dezelfde partij is, maar dat terzijde.
Wetgeving dient uiteraard gehandhaafd te worden. Zonder handhaving verwordt wetgeving al gauw tot een dode letter. Bij de Mediawet is dat niet anders. Neem nu artikel 2.1 van de Mediawet, waarin de publieke mediaopdracht verankerd is. Volgens het tweede lid dienen publieke mediadiensten te voorzien in "democratische, sociale en culturele behoeften van de Nederlandse samenleving door het aanbieden van media-aanbod dat evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand is en zich tevens kenmerkt door een grote verscheidenheid naar vorm en inhoud". Dat is prachtig. Het zijn allemaal mooie woorden. In de praktijk blijkt dat het dikwijls ook bij mooie woorden blijft.
De dode letter die Mediawet heet, wordt nu her en der een beetje aangevuld. Neem bijvoorbeeld het voorgestelde artikel 2.2. In het derde lid staat dat de NPO bij de uitvoering van haar taken stuurt en de samenwerking bevordert vanuit de "kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen voor het media-aanbod en het publieksbereik van de landelijke publieke mediadienst". Ook dit zijn wederom prachtige woorden.
De PVV-fractie heeft de staatssecretaris schriftelijk reeds gevraagd welke maatregelen of consequenties de wet biedt bij niet-naleving van bijvoorbeeld dit artikel door de NPO. Die biedt de wet dus niet, zo luidde het antwoord, maar de staatssecretaris maakt met de NPO wel prestatieafspraken. In de Prestatieovereenkomst 2010-2015 kon bij niet-naleving zelfs een boete volgen, zo schreef de staatssecretaris. Een boete bij niet-naleving! Dat is nogal wat. Dat klinkt natuurlijk stoer. Hoe vaak is deze boete, zoals bedoeld in artikel 5, derde lid van de prestatieovereenkomst, in de periode tussen 2010 en 2015 dan aan de NPO opgelegd, en waarvoor precies? Of was het opleggen van een dergelijke boete in die jaren niet nodig omdat de NPO naar het oordeel van de staatssecretaris perfect heeft gepresteerd? Of is deze boeteclausule wellicht puur voor de bühne in de overeenkomst opgenomen? Als de staatssecretaris van mening is dat het opleggen van boetes en dergelijke veel te ver gaat, is er dan vanuit het ministerie ooit uitvoering gegeven aan artikel 4, vierde lid van de prestatieovereenkomst, waardoor het ook mogelijk is om slechts met het opleggen van een boete te dreigen en de NPO indien nodig tot het naleven van de afspraken te bewegen? Graag een reactie.
In de memorie van antwoord schrijft de staatssecretaris dat hij met de NPO over de volgende prestatieovereenkomst voor 2016-2020 in gesprek is. Hoe staat het daar nu mee? Is de overeenkomst 2010-2015 geëvalueerd? Wat vindt de staatssecretaris daarvan? Welke veranderingen ten opzichte van de vorige overeenkomst heeft hij mogelijk voor ogen?
Ik heb de prestatieovereenkomst er eens bijgenomen. Daarin staat tot mijn verbazing onder 2.2 als een van de doelstellingen dat de publieke omroep over vijf jaar, dus feitelijk nu, de representatie van allochtonen en vrouwen in het programma-aanbod moet hebben verbeterd. Concrete vraag: hoe evalueert de staatssecretaris dit? Trouwens: ziet hij allochtonen en vrouwen wellicht als minderjarige groepen die klaarblijkelijk deze positieve discriminatie nodig hebben? Hoe ziet hij dit? Is hij voornemens, dergelijke doelstellingen ook in de komende overeenkomst op te nemen?
Wij zien dat dergelijke linkse doelstellingen gewoon onderdeel zijn van beleid, overeengekomen tussen de NPO en het ministerie! Ik had het net over de mogelijkheid tot het opleggen van een boete. Strikt gezien zou er dus nu een boete kunnen volgen als de NPO de representatie van bijvoorbeeld allochtonen juist niet bevordert. Het is de omgekeerde wereld.
Bij de eerdere behandeling van de Mediawet in februari/maart van dit jaar heb ik herhaaldelijk gezegd dat de NPO een links-elitair feestje is, en dat zeg ik nu weer. Ja, het spijt me dat ik in herhaling moet vallen, maar ik kan het niet mooier maken, want in de tussentijd is er dan ook niets veranderd. Nee, integendeel, het feestje gaat gewoon door, sterker nog, het wordt steeds erger.
Een belangrijk thema in het nieuwe televisieseizoen bij de NPO is: het wegnemen van de angst onder de Nederlanders voor de Arabische wereld. Het is echt zo. De NPO-heropvoedingsmachine wil dus dat de Nederlanders anders, met een positievere blik naar de Arabische wereld gaan kijken. Oké, dan een vraag aan de staatssecretaris: hoe zit dit? Klopt dit? Is dit volgens hem een taak van de publieke omroep? Zal er dan, als een soort tegenhanger, in het nieuwe televisieseizoen ook aandacht worden besteed aan bijvoorbeeld de gevaren van de islam? Omvat de NPO-heropvoedingsmachine, die doorgaans nogal eenzijdig is, ook bijvoorbeeld de boodschap dat het slaan en uithuwelijken van vrouwen niet oké is? Dat zou mooi zijn, want dan zijn we op z'n minst in balans — alles uiteraard in het kader van de pluriformiteit, zoals artikel 2.1 van de Mediawet voorschrijft en zoals ook opgenomen in de prestatieovereenkomst. Met andere woorden: wanneer gaat de Mediawet nu eens gehandhaafd worden, in plaats van continu gewijzigd?
Een van die wijzigingen is dat, zoals door de staatssecretaris toegezegd in het eerdere debat, de rol van de minister bij benoeming, schorsing of ontslag van de leden van de raad van bestuur en toezicht van de NPO en RPO uit de Mediawet wordt verwijderd. Prima. Politieke benoemingen zijn uit den boze, dat kan allemaal niet. Neemt natuurlijk niet weg dat deze maatregel wel een beetje too little, too late is. Het lijkt erop dat de staatssecretaris met deze wijziging wil aantonen dat de benoeming van een VVD-partijgenoot tot voorzitter van de raad van toezicht van de NPO bij nader inzien toch echt niet kan, hoewel de beste man gewoon op zijn positie blijft zitten. Maar goed, de staatssecretaris tracht alle schijn van vriendjespolitiek rigoureus van tafel te krijgen.
We hebben hier te maken met een te opportunistische staatssecretaris die de Mediawet niet handhaaft en zinloze wetsvoorstellen door de Kamer wil jassen. Hij heeft de regie verloren. Wie de regie wel stevig in handen heeft, is de publieke omroep. Die gaat nu de publieksbetrokkenheid bevorderen. Wat dat concreet inhoudt, weet de staatssecretaris ook niet. Hij schrijft namelijk in de memorie van antwoord "dat het invullen van deze taak aan de NPO is". Waarschijnlijk zullen de kijkers dan meer betrokken gaan worden bij de totstandkoming van linkse propaganda, die vervolgens over henzelf wordt uitgespuwd. Conclusie: het is en blijft om te huilen.