Verslag van de vergadering van 25 oktober 2016 (2016/2017 nr. 4)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.25 uur
De heer Engels i (D66):
Voorzitter. Ik dank de initiatiefnemers en de minister voor hun reacties op mijn eerste termijn. De fractie van D66 heeft eerder aangegeven dat ze zich in het algemeen kan vinden in het voornemen om een zo groot mogelijke eenvormigheid tussen de rechtspositie van ambtenaren en werknemers in de private sector tot stand te brengen. De ontwikkelingen in het civiele recht, maar zeker ook die in het bestuursrecht vragen in onze ogen om actuele wetgeving. Daarmee aanvaarden wij met name dat de publiekrechtelijke rechtsbescherming tegen handelingen en besluiten ten aanzien van ambtenaren wordt beëindigd en dat de rechtsbescherming nog slechts privaatrechtelijk van karakter zal zijn. Inhoudelijk is met andere woorden vooral die procesrechtelijke verandering het meest substantiële element in het wetsvoorstel.
Natuurlijk vraagt dat uitgangspunt op grond van zwaarwegende argumenten om bepaalde uitzonderingen. Er zijn nou eenmaal kwesties die uitstijgen boven de zaken die tot het reguliere arbeidsvoorwaardenoverleg behoren. In die zin is het dan ook goed dat de Ambtenarenwet en de daarop gebaseerde AMvB's worden gehandhaafd voor de bijzondere regeling van die onderdelen van de ambtelijke status die nauw verbonden zijn met het bijzondere karakter van het werken bij de overheid. Collega Sietsma sprak daar net al vol vuur over, en niet ten onrechte.
Het wetsvoorstel maakt dan ook niet geheel een einde aan het eigen karakter van de ambtenarenstatus. Gelukkig niet. Het werken voor de publieke zaak wordt ook in de toekomst met een aparte status gewaardeerd, wat onder meer tot uitdrukking komt in de bijzondere bescherming tegen een mogelijke aantasting van grondrechten.
In deze tweede termijn hebben wij nog een aantal nadere vragen en opmerkingen richting de initiatiefnemers. Hebben wij het nu goed begrepen dat de oorspronkelijke ratio achter de bestaande ambtelijke status, namelijk het voorkomen van ontslag om politieke redenen, ook onder het nieuwe regime voldoende gewaarborgd is? Dit is een principieel punt waarover, althans naar het oordeel van mijn fractie, geen enkel misverstand zou moeten bestaan. Daarnaast heb ik een vraag van een heel andere orde. Hoe zal het gaan met de cao's voor zelfstandige bestuursorganen en voor interbestuurlijke samenwerkingslichamen met over rechtspersoonlijkheid beschikkende organen? Worden die meegenomen in de cao's op rijksniveau en in de cao's voor provincies en gemeenten? Dat horen wij graag.
Tot slot heb ik nog enkele vragen aan de minister. Wat is nu precies de positie van de regering als de fase van de bekrachtiging zou aanbreken? We weten nog niet of die aanbreekt, maar ik sluit dat niet uit. In de eerste termijn in deze Kamer heeft de minister aangegeven dat hij het oordeel over het wetsvoorstel aan de Kamer laat. Daarmee zegt hij in mijn ogen dat, als dat oordeel positief is, de bekrachtiging ook zal worden gerealiseerd. Hij heeft echter ook gezegd met de bonden nog een open overleg te zullen voeren over de uitvoering van de wet. Dat was toch een wat andere formulering dan de formulering die de minister eerder hanteerde in de Tweede Kamer. Hij zei toen dat hij, in de situatie waarin een meerderheid in de Tweede en de Eerste Kamer wil dat de wet er komt, geen op overeenstemming gericht open en reëel overleg kan gaan voeren met de vakbonden over de vraag of die wet er moet komen. De minister gaf aan dat die verplichting er niet is en er ook niet kan zijn. Ook over de suggestie om de bekrachtiging door de regering te laten afhangen van een op overeenstemming gericht overleg met de vakbonden wilde de minister geen misverstand laten bestaan. Hij achtte dit ondenkbaar en staatsrechtelijk onzuiver. Mijn fractie is het met die opvatting geheel eens. Graag hoor ik van de minister of hij ook zelf nog steeds achter deze opvatting staat en met name wat hij in de eerste termijn in deze Kamer nou precies bedoelde met de formule "het overleg over de uitvoering van deze wet".
In dit kader is van belang dat in onze vergadering van vier weken geleden een brief circuleerde van de ambtenarencentrales, waarin een kort geding werd aangekondigd tenzij de minister nog bepaalde toezeggingen zou doen. Daar is al eerder aan gerefereerd. Over dat kort geding heb ik verder niets meer gehoord. Dat doet de vraag rijzen of de minister wellicht schriftelijk of mondeling bepaalde toezeggingen heeft gedaan aan de centrales. Als dat zo is, zouden wij het wel fijn vinden om daar nog iets over te horen.