Verslag van de vergadering van 1 november 2016 (2016/2017 nr. 5)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 11.27 uur
De heer De Graaf i (D66):
Voorzitter. Anderhalve maand geleden sprak de Koning de troonrede uit. Ik spreek de premier, die voor de tekst de verantwoordelijkheid draagt, graag daarop aan. Ik ga voorbij aan de staatsrechtelijke onzuiverheid dat de premier het staatshoofd liet spreken over steun van de "oppositiepartijen". Mij viel vooral de klankkleur van de troonrede op. Buitengewoon introvert. Kort samengevat kwam het hier op neer: buiten giert de wind om het huis, binnen staat de kachel op vier. Huize Weltevreden in de najaarsstorm.
Opvallend was bijvoorbeeld de zinsnede in de troonrede dat de risico's voor onze economie vooral uit het buitenland komen: China, Brazilië en het Verenigd Koninkrijk. Alsof er aan onze binnenlandse economie niets mankeert. Alsof onze arbeidsmarkt voortreffelijk functioneert. Alsof innovatie en onderzoek optimaal worden gestimuleerd. Alsof ons onderwijs gelijke kansen biedt voor achtergestelde bevolkingsgroepen. Alsof ons belastingstelsel niet dringend aan herziening toe is om minder lasten op arbeid te genereren en meer vergroening. Alsof die meer dan een half miljoen werkzoekenden, waaronder ruim 200.000 langdurige werklozen, door het buitenland werden getroffen.
In Huize Weltevreden heerst een zelfvoldaanheid die ik alleen maar kan verklaren uit de aankomende verkiezingen voor de Tweede Kamer. Is er dan geen reden voor tevredenheid, vier maanden voordat de kiezer mag spreken? Nou, eigenlijk niet, maar wel voor enig optimisme. Natuurlijk heeft het kabinet de afgelopen jaren samen met het constructieve deel van beide Kamers op verschillende terreinen verstandig beleid gevoerd. Ik sprak daar vorig jaar over en toen heb ik het kabinet daarmee ook gecomplimenteerd. Ik wil dat ook best hier herhalen. Langzaam is Nederland de crisis uitgekropen. De werkloosheid daalt, maar langdurig werkloos betekent ook te vaak uitzichtloos. Het kabinet kan ook op het economische tij uitdelen, zij het dat veel van de cadeaus fraai verpakte surprises zonder substantie lijken: meer geld voor ouderenzorg, verpleeghuizen of politie betekent feitelijk te vaak het schrappen van eerder aangekondigde bezuinigingen. En het is bijvoorbeeld schril dat een kabinet dat zich sterk wil maken voor gelijke kansen in het onderwijs, ombuigingen bij het ministerie van OCW niet ongedaan wil of kan maken. Zie de nog niet uitgevoerde motie-Pechtold uit de Tweede Kamer op dit punt.
Veel is helaas ook blijven liggen. Vorig jaar werd al duidelijk dat het kabinet op weg was naar de uitgang. Een traag proces omdat geen van de coalitiepartijen voortijdig wilde breken, maar er eigenlijk ook nauwelijks animo meer was om samen nog echt te regeren. Voorbeelden te over. Vorig jaar zagen we al het onvermogen om het belastingstelsel duurzaam te herzien, hoewel dat zo noodzakelijk is. De arbeidsmarkt vraagt eveneens om herinrichting: het verschil in bescherming tussen vaste en flexibele arbeidscontracten is veel te groot, ook onder de moeizame wetgeving van minister Asscher. De productiviteitsgroei stagneert. Diversiteit is een probleem, net als de kansen voor 50-plussers. De wetgeving voor de zzp'ers is ronduit rampzalig: de schijnzelfstandigheid wordt nauwelijks aangepakt en de zelfgekozen zelfstandigen vooral gedwarsboomd. Je zou vanzelf weer terugverlangen naar de VAR. Ik hoor VVD-politici klagen, maar de premier doet alsof het zijn zorg niet is.
Een ander recent voorbeeld is de Nationale Wetenschapsagenda. Het kabinet vroeg twee jaar geleden de onderzoekswereld zelf een concrete agenda te maken voor de komende tien jaar. Die kwam er, met een geweldige inbreng van burgers, bedrijven, wetenschappers en maatschappelijke organisaties. Vervolgens kreeg het kabinet op een presenteerblaadje een daarop gebaseerde investeringsagenda, gedragen door iedereen, van KNAW tot VNO-NCW en MKB-Nederland, van TNO tot de verenigde kennisinstellingen en met veel enthousiasme van alle wetenschappers en onderzoekers. Die agenda maakt ons land excellenter in onderzoek, innovatiever in toepassingen en nog beter in de verbinding van wetenschap met grote maatschappelijke opdrachten; dus maatschappelijk en economisch van groot belang. Daarvoor is een structurele impuls nodig van 1 miljard euro. Ook de meest recente Nobelprijswinnaar in Nederland heeft dat bedrag terecht genoemd. En wat doet dit uitgeregeerde kabinet? Ik zeg het met spijt: de grote sprong voorwaarts wordt naar het volgende kabinet geschoven en door herschikking van bestaande wetenschapsmiddelen wordt een minimaal fondsje van 20 à 30 miljoen gemaakt. Een wel heel dun beginnetje, net zoals ook maar heel miniem de culturele kaalslag van het kabinet-Rutte I van een aantal jaren geleden wordt verzacht.
Mijn fractie heeft het afgelopen jaar weinig ambitie meer gezien en dat is jammer. De komende maanden zullen, vrees ik, vooral in het teken staan van het oppoetsen van politieke nalatenschappen en wellicht het formuleren van bijbehorende testamenten. De minister-president en zijn vicepremier zijn al bezig met andere dingen: de campagne van zijn partij in het ene geval en de campagne voor het lijsttrekkerschap van zijn partij in het andere geval. In beide gevallen gaat het overigens om een zeldzaam instructief schouwspel. De minister-president treedt in partijspotjes op met de tekst "ik heb een plan". De inhoud daarvan blijft in het ongewisse en daarin lijkt het overigens sterk op zijn visie. Maar dat daargelaten: een plan presenteren na zes jaar regeren, dat is toch zoiets als de menukaart presenteren als het dessert zojuist is afgeruimd?
En dan de vicepremier: staande in de hal van Algemene Zaken na de vergadering van de ministerraad noemt hij het verkiezingsprogram van de premier "verraad van de middenklasse". Ook hier. los van de vraag hoe zuiver dit allemaal staatsrechtelijk is, werkte het toch vooral op de lachspieren. Verraad, dan haal je de brug op. Daar wil je toch geen dag langer mee worden geassocieerd? Dan stap je uit het kabinet. Maar dat gebeurde natuurlijk niet en zo zijn wij aanbeland in een politieke schemerzone waarin een kabinet doorgaat zonder nog echt te regeren en de leiders van ons land een krachtsinspanning leveren in het doen alsof. Doen alsof ze niet al vier jaar in grote harmonie regeren maar eigenlijk elkaars erfvijanden zijn. Doen alsof er plannen klaar liggen om het helemaal anders te doen als zíj het eenmaal voor het zeggen krijgen.
De regering stelde in de troonrede dat wij in Nederland beschikken over een sterke rechtsstaat. Met die constatering kunnen we natuurlijk niet volstaan, als het al zo is. De fundamenten van onze rechtsstaat zijn nog onverminderd sterk maar het bouwwerk vertoont wel scheuren. Het publieke vertrouwen in alle drie pijlers van de democratische rechtsstaat lijkt afgenomen. De volksvertegenwoordiging die lijkt te versplinteren en permanent in het defensief is. De rechterlijke macht die onder druk staat van politiek wantrouwen en financiële beperkingen. En de executieve macht die heen en weer zwalkt in de permanente zoektocht naar effectieve en betaalbare sturing. Dan weer ministeries kleiner maken, uitvoering op afstand en wat bedrijfsmatig is bedrijfsmatig organiseren. En vervolgens weer schrikken van de consequenties en de geringe invloed van de minister of staatssecretaris en dus weer zelfstandige bestuursorganen onder curatele en ProRail terug in het hok van I en M al vindt iedereen in de spoorsector dat totale onzin en gaat er helaas geen wissel sneller van om. Het is een soort slingerbeweging van de pendule, een mode. Want wat nu al direct onder politieke verantwoordelijkheid wordt aangestuurd, presteert niet per se beter. De staatssecretaris van Financiën zet bijvoorbeeld nu een extra plaatsvervangend secretaris-generaal naast de directeur-generaal van de Belastingdienst omdat het niet goed genoeg gaat. De Belastingdienst is een staat in de staat, niet een staat buiten de staat.
De in de afgelopen regeerperiode tot stand gekomen nationale politie laat zien hoe moeizaam grote molochen zijn te besturen, ongeacht de precieze inbedding binnen of buiten de rijksdienst. Soms lijkt er gewoon geen goed alternatief, al is het de vraag of we het bij de politie allemaal niet veel te snel hebben gedaan. Dat was zeker het geval bij de overgang naar Veiligheid en Justitie. In dat kader betreur ik het zeer dat het kabinet mijn breed gedragen motie van vorig jaar om voorbereidingen te treffen om het politiebeheer weer terug te brengen onder BZK en zo weer een overzichtelijk ministerie van Justitie te krijgen, niet heeft uitgevoerd. Alsof iemand in de toekomst nog zo'n opgeblazen departement wil.
Ik sprak over de druk op de rechterlijke macht, die onwankelbare en onafhankelijke pijler van de rechtsstaat. De toegang tot de rechter is niet makkelijker geworden, al hebben we verdere verhoging van de griffierechten weten te voorkomen. Er blijft voortdurend discussie over de voor de rechtspraak beschikbare middelen die moeten concurreren met andere beleidsuitgaven, hoewel volgens de wet de rechtspraak zo veel geld moet krijgen als nodig is om goed en tijdig recht te spreken. Het financieringssysteem is bovendien te rigide om rekening te houden met opkomende werkdruk en noodzakelijke innovatie. Het kabinet heeft daar in onze ogen onvoldoende rekening mee gehouden, zoals het ook te gemakkelijk de rechtsbijstand trachtte te beperken. Een vlek op het blazoen, deze VVD-schade, zoals NRC-commentator Jensma dit onlangs noemde.
Zorgelijk is ook dat de rechter door een deel van de bevolking niet altijd meer wordt vertrouwd in zijn oordeel. Sommige politici werken daar willens en wetens aan mee. Zij spreken nog net niet van neprechters als het proces of de uitspraak niet bevallen, maar ik vrees dat zij dat wel bedoelen. Op een sterke rechtsstaat valt dus wel iets af te dingen. Het is onze gezamenlijke opdracht om die rechtsstaat overeind te houden en te versterken, niet alleen door geld, hoewel wij blij zijn met extra geld dat eindelijk ter beschikking komt voor rechtshandhaving en rechtspraak, maar vooral ook door onze houding.
Onderdeel van een sterke rechtsstaat is natuurlijk ook een vitale democratie. Het een kan niet zonder het ander. Ons democratische bestel, met het parlementaire stelsel als kern, wordt niet allen bedreigd door achterstallig groot onderhoud, maar ook soms door virulente aanvallen van populisme. Binnen en buiten het parlement lijken populisten de vertegenwoordigende democratie achterhaald te vinden, van en voor elites en niet van en voor het volk. Ik ben de laatste die meent dat onze representatieve democratie zonder gebreken is. Mijn partij heeft herhaaldelijk voorstellen tot verbetering gedaan, ik mag wel zeggen tot bloedens toe. Die gingen altijd uit van het principe van representatie en van de versterking van het mandaat van de individuele volksvertegenwoordiger. Vormen van directe democratie zijn in onze ogen zinvol als die aanvullend werken op dat principe in plaats van dat te ondermijnen. Daarom zal bijvoorbeeld een correctief, liefst beslissend referendum altijd alleen maar als noodrem op de parlementaire besluitvorming kunnen dienen, niet als een soort remplaçant, als een wapen dat je elke dag uit de kast haalt om de volksvertegenwoordigers te omzeilen. Bij de evaluatie van de Wet op het raadgevend referendum zullen we daar grondig over moeten spreken. Wanneer mogen we die evaluatie overigens tegemoet zien? In dit verband spreek ik een enkel woord over de gisteren verschenen brief van het kabinet over het raadgevend referendum van 6 april jl. Wij wachten inmiddels al heel lang op het kabinet. Het is bijna sint-juttemis als de kalveren op het ijs dansen. Het kabinet schetst in de brief een weg die naar zijn oordeel misschien begaanbaar is, een moeizame tocht tussen de bezwaren van de neezeggers en de Europese en geopolitieke realiteit in. Nu het raadgevend referendum geen digitale beslissing is, maar een zwaarwegend advies waar inhoudelijk recht aan moet worden gedaan, zal mijn fractie deze laatste poging afwachten, al heeft het allemaal lang geduurd. Een inhoudelijk oordeel zal moeten wachten tot er echt iets ligt, wetgeving van welke aard dan ook. Ik heb nog wel een vraag. De premier heeft mij vrijdag verrast met zijn zeer persoonlijke omroep en zijn dramatische woorden over de eenheid van Europa, Poetin en ook Syrië. Ik vraag hem: waarom nu pas? Waarom heeft hij zijn leiderschap niet acht maanden geleden getoond, in het debat vóór het referendum? Staatsmanschap is, dunkt mij, ook een kwestie van timing.
De heer Kox i (SP):
Voor mijn helderheid: het fractievoorzitterschap van D66 zegt dat het pas aan de orde komt als er iets ligt. De lijn van het CDA kan ik erg goed begrijpen. Toch heb ik uit de media begrepen dat er de afgelopen week in dit huis met de fracties van D66 en het CDA over mogelijke steun is overlegd. Kan de heer De Graaf ons daarover meer vertellen of is dat een voorbeeld van "de krant brengt de leugens in het land"?
De heer De Graaf (D66):
Ik zou zeggen dat wat zojuist gezegd is, bekend is bij de minister-president.
Democratie is meer dan de optelsom van de meeste stemmen, zoals populisten vaak denken. Het is een gelaagd systeem dat kiezers aan de machtsuitoefening verbindt. Dat kan echt beter. Het biedt ook ruimte voor zorgvuldige belangenafweging en bescherming van minderheden. Die gelaagde democratie kunnen we verbeteren, maar moeten we ook beschermen. Daarom is de Staatscommissie, waartoe deze Kamer het initiatief nam, belangrijk. Beide Kamers hebben de regering inmiddels verzocht om instelling daarvan. Hoe staat het daarmee? Gaat hij de hier twee jaar geleden door hem gedane belofte, altijd een delicaat woord natuurlijk, nog deze kabinetsperiode inlossen? Mogen we er dan ook van uitgaan dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn persoonlijke ideeën niet als leidraad voor de opdracht van de Staatscommissie neemt, maar gewoon wat in de brief van de beide Kamers staat?
Populisme infecteert niet alleen onze Nederlandse democratie, maar ik vrees ook de gehele westerse wereld. Er is een hang naar sterke mannen en er heerst een haast manisch wantrouwen in de opgebouwde democratische instituties. Wat nu in Amerika gebeurt, is ongekend. Zelfs als volgende week Trump niet wordt verkozen, is het land uiteen getrokken, met burgers die elkaar, hun politieke kandidaten en hun democratische procedures lijken te verafschuwen.
De heer Koffeman i (PvdD):
Collega De Graaf heeft het nu een aantal keer over populisme gehad. Dat is een interessant onderwerp. Ik ben het ook zeer met hem eens. Zou het niet aardig zijn om in dat kader wat meer man en paard te noemen? Iedereen die verder leest dan de naam van mijn partij lang is, weet dat wij de partij van man en paard zijn. Misschien kan de heer De Graaf nader duiden welke partijen in de Nederlandse politiek het populisme belichamen, welke partijen dan niet doen en of de ene partij in democratisch opzicht minder waard is dan de andere. Dat helpt wel.
De heer De Graaf (D66):
Als de heer Koffeman van de partij is van man en paard, kan hij het zelf bedenken. Er is ook nog zo'n prachtig spreekwoord over de schoenmaker. Ik zou zeggen: wie de schoen past …
Laat Amerika op dit punt niet tot voorbeeld strekken voor Europa. Ook hier is instabiliteit en naar binnen gerichtheid waar te nemen. Onder druk van de vluchtelingencrisis zijn die tendensen alleen maar scherper geworden. We hebben, zoals mijn fractiegenoot Herman Schaper dat formuleert, afscheid genomen van de lange vrede en van het door Fukuyama uitgeroepen einde van de geschiedenis. Verschillende bedreigingen moeten we tegelijkertijd het hoofd bieden: de Syrië-crisis, waar het vredesoverleg maar niet wil vlotten en een humanitaire ramp zich voor onze ogen afspeelt, een nieuw Russisch imperialisme dat op zijn minst de autonomie van de vroegere Sovjetstaten bedreigt, inclusief staten die tot de NAVO en de Europese Unie behoren, en een afwachtende en onzekere houding van de Verenigde Staten waar een nieuw isolationisme opgeld lijkt te doen. Wat voor leiderschap vraagt dat?
Mijn fractie is van mening dat een actiever extern veiligheidsbeleid nodig is, waarin Nederland duidelijk stelling neemt en stelselmatig investeert in het Europees Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB). Wij zouden de komende jaren bijvoorbeeld samen met de Italianen onze tijdelijke Veiligheidsraadzetel kunnen inzetten als Europese zetel. Datzelfde zou met de Franse permanente zetel moeten gebeuren. Ik vraag het kabinet om een reactie. Ook zou Nederland zich moeten inspannen om het Verenigd Koninkrijk zoveel mogelijk bij dat beleid te betrekken, want daar ging Brexit niet om. Ook hierop krijg ik graag een reactie.
Tegen het imperialisme van Poetin helpt een eigen Nederlands opgeheven vingertje bitter weinig. Alleen al de Russische reactie op het onderzoeksrapport over de MH17-ramp maakt dat duidelijk. Een krachtig optredend Europa is onontbeerlijk. Hetzelfde geldt voor een gezamenlijke politiek ten aanzien van de opvang en toelating van vluchtelingen. Vorig jaar ging een groot gedeelte van ons debat over de vluchtelingencrisis en de opvang van asielzoekers. De urgentie lijkt nu minder groot, maar dat kan zomaar weer omslaan, al was het maar omdat we wellicht te gemakkelijk vertrouwen op een wel erg broze deal met de autocraat Erdogan. Houdt die deal overigens stand als Turkije de doodstraf weer invoert?
Europa is "under construction". Dat is wel duidelijk. Brexit heeft ons op een nog onbekend pad gebracht, nog daargelaten hoe gelukkig de Britten achteraf zelf over hun besluit zijn: meer een Verscheurd dan een Verenigd Koninkrijk. In een instabiele wereld is een sterk Europa nodig, maar er zijn ook meer dan voldoende interne redenen om verder te werken aan een krachtige unie. De onvrede en onzekerheid van veel mensen over een snel kleiner wordende wereld met open markten en botsende culturen worden vaak geprojecteerd op de Europese Unie, maar hebben daar in mijn ogen eigenlijk minder mee te maken dan met de besluitvorming door de nationale staten zelf. In plaats van de Europese Unie af te breken, zullen we op onderdelen misschien een pas op de plaats moeten maken en op andere terreinen juist een stap voorwaarts moeten zetten. Soms zal het ook nodig kunnen zijn om met kopgroepen te werken en om verschillende snelheden te betrachten. Dat is niet per se een onbegaanbare weg, wel misschien een moeizame. Echt onbegaanbaar is een Nexit. Daartegen verzet zich alles wat Nederland zo'n open, internationaal georiënteerd en welvarend land maakt.
Enige tijd na 15 maart 2017 zal een nieuw kabinet aantreden. Er is de afgelopen jaren veel gezegd over de betekenis van de Eerste Kamer vanwege het ontbreken van een duidelijke meerderheid van de coalitie alhier. Sommigen hebben zelfs gepleit voor het betrekken van deze Kamer bij de formatie. Ik ben daar, voor de goede orde, geen voorstander van. Dit maakt de regeringsvorming nodeloos ingewikkeld en leidt er alleen maar toe dat de deliberatie hier dan steeds meer op die van de overzijde zal gaan lijken. Ik geloof dat de Eerste Kamer de afgelopen jaren heeft laten zien dat zij wel een politieke Kamer is, maar dat zij juist niet een duplicaat is van de Tweede Kamer. Het gaat vaak om net wat andere toetsstenen: duurzame wetgeving, consistentie, uitvoerbaarheid, maatschappelijke impact, constitutionele logica en verenigbaarheid met rechtsbeginselen.
Daar zal D66 ook de voorstellen van een volgend kabinet op toetsen, ongeacht de samenstelling. Maar onze empathie zal vermoedelijk groter zijn wanneer dat kabinet de grote onderwerpen aanpakt die bleven liggen. Ik doel daarbij niet alleen op eerder genoemde thema's maar ook — misschien wel in de eerste plaats — op het scheppen van gelijke kansen in de samenleving. Daar ontbreekt het nu te veel aan en dat wordt onder andere zichtbaar op de arbeidsmarkt, maar het begint al veel eerder, in het onderwijs. Daar is de komende jaren een grote opdracht te verwezenlijken: aanpak van laaggeletterdheid, voorschools onderwijs, talentontwikkeling van elke leerling, vervolg op Platform Onderwijs2032, tegengaan van segregatie in de klas, diversiteit vóór de klas en meer aandacht voor maatschappelijk rendement in plaats van voor economisch rendement. Het volgende kabinet mag dit als een kernopdracht zien — nee, zij moet dat — en D66 zal daar van harte aan bijdragen.
Tegen de leden van dit kabinet zeg ik tot slot en zonder enige ironie: dank voor uw inspanningen de afgelopen jaren. Ik wens u nog vruchtbare laatste maanden toe, ook in de samenwerking met deze Kamer.