Plenair Rinnooy Kan bij Algemene financiële beschouwingen



Verslag van de vergadering van 22 november 2016 (2016/2017 nr. 8)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.43 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Rinnooy Kan i (D66):

Voorzitter. De, wellicht ter gelegenheid van uw verjaardagsviering, feestelijk verlichte taferelen boven onze hoofden in deze mooie zaal verwijzen naar de geschiedenis van Nederland in de zeventiende eeuw. Het verhaal van een klein land in een grote wereld. De jaarlijkse algemene financiële beschouwingen bieden ruimte voor een herbezinning op de positie van dat kleine land in een wereld die inmiddels weliswaar geheel in kaart is gebracht, maar daarmee niet overzichtelijker geworden. Voor die herbezinning is des te meer ruimte nu aan het einde van een roerige kabinetsperiode de Miljoenennota ons, na opschoning voor zelfgenoegzaamheid, schouderklopperij en voordeeltjes die vooral teruggedraaide nadeeltjes zijn, weinig nieuwe plannen meer te bieden heeft. De plafondschildering is rijk aan actuele symboliek. Door de luiken hierboven kijken Nederlandse handelspartners nieuwsgierig naar binnen: Fransen en Duitsers, Turken en Spanjaarden, Italianen en Russen. De nieuwsgierigheid was wederzijds, want vanuit deze zaal werden de kansen van de globalisering gezien en benut, lang voordat het woord was uitgevonden.

Als er iets is wat ons bij deze algemene financiële beschouwingen zorgelijk zou moeten stemmen, is het de dreigende teloorgang van deze traditie, de verwording van deze nieuwsgierigheid tot argwaan en achterdocht. Globalisering is nooit een vanzelfsprekende ontwikkeling geweest. De eruit voortvloeiende economische aanpassingen zijn ook nooit zonder pijn en inspanning tot stand gekomen. Maar het kleine Nederland kon uitgroeien tot een economie van wereldformaat door de noodzaak van die voortdurende aanpassingen onder ogen te zien en te blijven zien. Het kon daarnaast uitgroeien tot een samenleving die door de hele wereld werd benijd om haar sociale cohesie, door die aanpassingsprocessen zelf fatsoenlijk en humaan in te richten en door de slachtoffers ervan zicht te bieden op nieuwe kansen.

Die combinatie van hoge economische concurrentiekracht en sterke sociale solidariteit maakt Nederland onverminderd wereldwijd uniek. Des te zorgelijker is de afnemende publieke steun voor globalisering en Europeanisering, voortvloeiend uit het gevoel dat wij allang geen actieve hoofdrolspelers meer zijn en er beter aan zouden doen, de luiken te sluiten. Eerder, tijdens de algemene politieke beschouwingen, wees de voorzitter van mijn fractie, Thom de Graaf, al op de introversie van de troonrede van dit jaar, die aan die boze buitenwereld maar een enkel zelfgenoegzaam woord wijdde. Die brede, naar binnen gerichte bezorgdheid en die angst voor achteruitgang bij zovelen in Nederland, laten zich niet negeren. Het is naar de overtuiging van mijn fractie een van de hoofdtaken van de Nederlandse politiek om het nationale zelfvertrouwen te herwinnen, als basis voor een breed gedragen internationale rol. Internationaal denken, internationaal handelen, dat is dubbel zo belangrijk in een wereld waarin de angst voor anderen zo in opmars is en waarin Europa zich vooral geen verlammend defaitisme moet laten aanpraten.

Onze traditie van fatsoenlijke en humane hervormingen legt daarvoor het nationale fundament. Die route naar de toekomst hebben wij immers geheel in eigen democratische hand. Als zo veel politieke partijen, waaronder mijn eigen partij, de zorgen over tweedeling en ongelijkheid van kansen als eerste prioriteit kiezen, weerhoudt niets en niemand ons ervan om daaraan een politiek vervolg te geven door passende hervormingen van arbeidsmarkt, belastingstelsel en kennissystemen.

Des te betreurenswaardiger is het dat die bij de eerste twee van die drie de afgelopen jaren vrijwel geheel achterwege zijn gebleven, en dat een belangrijk onderdeel van het derde, de publieke onderzoeksuitgaven in Nederland, een beschamende achteruitgang vertoonde. Had de minister van Financiën daar in het jaar van de Nederlandse Nobelprijs niet iets aan kunnen en moeten doen? Het belastingstelsel wacht inmiddels nog steeds op het grote tienjaarlijkse onderhoud. Hoe beoordeelt de minister de pogingen van dit kabinet om de flexibele werknemers van nieuw houvast te voorzien? We moeten daar, volgens het CPB, maar niet al te veel van verwachten.

Dat geldt in het bijzonder voor de Wet DBA. Een wet waarover wij minder dan een jaar geleden in deze Kamer de degens kruisten met de staatssecretaris. Alle zorgen, toen mede namens mijn fractie verwoord, hebben zich gemanifesteerd. Onzekere opdrachtgevers zetten hun zzp'ers aan de kant of vluchten in payrollingcontracten, en de zelfstandigen zijn in beide gevallen de dupe. Zelfs VNO-NCW en FNV hebben onlangs hun oordeel over de Wet DBA herzien, en de staatssecretaris inmiddels ook, zo vermoed ik. Zijn wij nu van een lastig handhaafbare VAR beland bij een eigenlijk nog veel lastiger te handhaven Wet DBA? Hoe zit het met het restje handhaving dat nog resteert in het geval van de situatie van evidente kwaadwillendheid? De Wet DBA bestaat nog steeds en zolang niets duidelijk is, blijft die situatie in stand of verergert de onzekerheid misschien. Ik hoor graag een reactie van de staatssecretaris.

De heer Van de Ven i (VVD):

De zzp'ers gaan de VVD zeer aan het hart en dat geldt ook voor hun positie. Wij waren dan ook met D66 kritisch over de Wet DBA. We spraken over de vraag of dit nu nieuw of oud papier was, maar we zijn toch achter het voorstel gaan staan. Een van de redenen was dat wij geen privileges willen op het vlak van belastingen voor diverse soorten werknemers en werkgevers of, in dit geval, opdrachtgevers. We hebben gezien dat de inschatting omtrent de opdrachtgevers niet helemaal correct was vanwege de focus op de zzp'er, wiens belangen we wilden behartigen. In de tweede termijn van het plenaire debat hebben wij gezegd dat de grote afwezige de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid was, de heer Asscher. Naar onze mening gaat het immers om een arbeidsrechtprobleem. Mijn vraag aan de heer Rinnooy Kan is of hij ook tot de conclusie is gekomen dat hier eigenlijk sprake is van een arbeidsrechtprobleem dat opgelost moet worden.

De heer Rinnooy Kan (D66):

Sterker nog, we waren al tot die conclusie gekomen lang voordat het debat over de Wet DBA zich hier afspeelde. Juist in de aanloop daarnaartoe is vanwege D66 — in zekere was hiervoor steun van de gehele Kamer — vastgesteld dat er dringend behoefte was aan een fundamentele herbezinning op de uitgangspunten van ons arbeidsmarktbeleid en de daaraan ten grondslag liggende rechtspraak en wetgeving. Uiteindelijk heeft een meerderheid van deze Kamer de staatssecretaris gesteund in zijn voorkeur om toch op korte termijn iets te doen aan de kennelijk zo moeilijk handhaafbare VAR. Met hem en met u stel ik vast dat de Wet DBA die hiervoor diende, in de praktijk bepaald niet heeft opgeleverd wat ervan werd gehoopt en verwacht. Integendeel, alle zorgen door ons verwoord, namelijk onzekerheid met de zelfstandigen als de dupe daarvan, zijn ruimschoots zichtbaar geworden. Nu kunnen we alleen maar constateren dat deze wetgeving in ieder geval heeft gefaald. Dat maakt het niet minder urgent om alsnog te doen wat destijds door ons werd bepleit. Tegelijkertijd resteert nog wel de vraag hoe we al deze zelfstandigen die zo lang in onzekerheid hebben verkeerd en daarvan uiterst onaangename consequenties hebben beleefd, enig houvast kunnen bieden voor de resterende looptijd van de Wet DBA. Daarop is mijn vraag gericht die ik zojuist aan de staatssecretaris heb gesteld.

De heer Schalk i (SGP):

Mag ik een aanvullende vraag stellen aan de heer Rinnooy Kan? Hij vindt het goed dat de aanvangsdatum van 1 mei 2017 is doorgeschoven naar 1 januari 2018. Ik hoor hem vrij kritisch spreken over de Wet DBA. Is zijn visie dat de wet eigenlijk helemaal moet worden teruggedraaid? Nu krijgen we een uitstel van een halfjaar om vervolgens wellicht dezelfde problemen te krijgen die nu worden ervaren door zzp'ers.

De heer Rinnooy Kan (D66):

Ik sta hier niet om ook maar één aardige opmerking te maken over de Wet DBA. Alles waarvan we dachten dat het kon misgaan, is misgegaan. Zolang er niet enige zekerheid is over wat in de resterende looptijd van de wet voor de zelfstandigen gaat gebeuren, blijft die kritiek overeind staan. We hadden nooit aan dit avontuur moeten beginnen, maar het is toch gebeurd. We hadden goed moeten nadenken over de vraag hoe de arbeidsmarkt van de toekomst moet worden ingericht. Daar moeten we ons op concentreren, maar ondertussen stel ik toch vast dat honderden, duizenden, tienduizenden, honderdduizenden — VNO-NCW sprak over een half miljoen — zelfstandigen een aantal bijzonder onaangename maanden achter de rug hebben die wij hun hadden kunnen besparen.

De heer Schalk (SGP):

Met andere woorden, wat nu is aangekondigd door de staatssecretaris, is wat de heer Rinnooy Kan betreft te mager.

De heer Rinnooy Kan (D66):

De aankondiging lijkt mij in te houden dat de wet niet gehandhaafd zal worden, met uitzondering van evidente kwaadwillendheid. Ik vraag in ieder geval duidelijkheid over de vraag hoe de uitspraak hierover geïnterpreteerd moet worden. Daarmee is de ergste schade dan misschien opgeruimd — al blijft het een feit dat de afgelopen maanden voor de zelfstandigen uiterst ongelukkig zijn verlopen — en kunnen we ons concentreren op wat in de toekomst aan wet- en regelgeving rond de arbeidsmarkt wenselijk en nodig is.

Nationale prioriteiten — we hadden er net een te pakken — zijn belangrijk, maar we moeten ons niet blind houden voor internationale onvolkomenheden van het globaliseringsproces. Daar wil ik graag iets over zeggen. De snelle wereldwijde teruggang van extreme armoede is ongetwijfeld het grootste succes van de globalisering, maar de sociale en ecologische omstandigheden waaronder ontelbare wereldburgers moeten werken, zijn onverminderd verschrikkelijk en vaak politiek buiten bereik. De uit 2008 daterende toezegging van het georganiseerde Nederlandse bedrijfsleven om in alle internationale toeleveringsketens te streven naar Nederlandse sociale en ecologische normen, verdient steun en sympathie. Het is een heroïsche taak waarvan de voortgang zorgvuldig moet worden gevolgd. Veel lastiger is de vraag of onze grenzen niet bewust gesloten zouden moeten worden voor producten van ongewenste samenstelling of herkomst, zoals nu op Europees niveau is geregeld voor niet-duurzaam hout. Maar wat kan ogen als oprechte zorg over urgente duurzaamheid of onacceptabele kinderarbeid, kan in de praktijk neerkomen op onversneden protectionisme, waardoor ondernemers uit opkomende markten ten onrechte de toegang tot de westerse markt wordt ontzegd. Dan lijkt het beter om de grenzen niet te snel te sluiten en te vertrouwen op verstandig aankoopgedrag van de goed voorgelichte consument. Ik vraag de minister van Financiën nog eens te reflecteren op de vraag onder welke omstandigheden het uitgangspunt van de vrije handel hoort te wijken voor overwegingen van duurzaamheid of fatsoen. Onderschrijft de regering het oordeel dat de gedragslijn die de Wereldhandelsorganisatie thans op dit terrein kiest, al te weinig ruimte voor dit soort afwegingen biedt?

Dit kabinet verdient naast complimenten voor zijn eigen hardnekkige duurzaamheid ook complimenten voor de dankzij een brede constructieve coalitie geregelde onderdelen van zijn hervormingsagenda. D66 heeft daar op vele momenten in deze Kamer aan mee willen werken. Nederland staat er beter voor dan vier jaar geleden. Dat was geen eenvoudige opgave. De crisis die de westerse economieën trof na 2008, was ongekend breed en diep. Juist daarom valt na afloop ook te leren van verschillen in nationale respons. Dan valt bij die vergelijking op dat Nederland er relatief lang over heeft gedaan om weer op stoom te komen. België, Duitsland, Frankrijk en Oostenrijk waren al in 2010 of 2011 weer op de omvang van voor de crisis. Nederland was dat pas in 2015. Ik maak deze kanttekening ook bij het debat dat is geïnitieerd door de heer De Grave, een debat waarvan hij overigens vooral het voeren lijkt te willen bevorderen, als de eindconclusie maar overeind blijft. Ik denk dat er echt reden is om nog eens kritisch te kijken naar wat Nederland is overeenkomen in die jaren. Ik vraag de minister van Financiën welke crisistips hij voor zijn opvolger in het overdrachtsdossier zal achterlaten. Hoe groot schat hij achteraf het effect in van de bestedingsimpuls van 5 miljard van vorig jaar? Met de kennis van nu is het gelijk van gisteren gemakkelijk te halen, dat weet ik. Als Keynes als vraaguitvalbestrijder het naar het oordeel van de meeste economen achteraf toch gewonnen heeft van Friedman, wat betekent dat dan voor de Europese aanpak van de eerstvolgende recessie? Ik vermoed bij voorbaat dat in het antwoord van de minister op deze vragen één Nederlandse eigenaardigheid prominent zal figureren, namelijk onze lange balansen. Wij zijn het land van de lange balans, op nationaal maar ook op individueel niveau. Van de al zo vaak bepleite balansverkorting is nog niet veel terechtgekomen. We lenen ons suf en we sparen ons suf en we consumeren ons suffer naarmate we ons met een blik op die balans rijker beginnen te voelen. Als gevolg daarvan wordt ons gedrag als consument wel erg gedicteerd door ons succes of falen als onroerendgoedspeculant. Deelt hij bijvoorbeeld de opvatting van mijn fractie dat enige interactie tussen pensioenopbouw en woningfinanciering eigenlijk dringend wenselijk zou zijn? Sparen wij in Nederland over de gehele levenscyclus eigenlijk niet gewoon iets te veel?

Die bijzondere Nederlandse balansen drukken niet alleen een stempel op ons gedrag als consument, ze drukken ook een zwaar stempel op onze financiële sector, waarover zo veel te doen was en is. In het recente advies Samenleving en financiële sector in evenwicht — het is al door eerdere sprekers geciteerd — bepleit de WRR doorlopende politieke aandacht voor het wel en wee van die sector, anders dan de conjunctuurgedreven, volatiele aandacht van nu. Het belang van die sector voor land en economie zou zeker een jaarlijkse bespreking rechtvaardigen en bij gebrek aan een apart evenement zoals de WRR suggereert — zou de minister dat overigens een goed idee vinden? — moeten deze Algemene Beschouwingen die rol dan maar vervullen. Ik nodig de minister graag uit daaraan bij te dragen; er zijn onderwerpen genoeg. Aan de bancaire kant bijvoorbeeld de constatering dat onze drie grote banken in hun kredietinkomsten wel erg op elkaar zijn gaan lijken in hun afhankelijkheid van het hypotheekbedrijf; een gedeelde kwetsbaarheid. Acht de minister het nu in dat licht wenselijk op korte termijn te streven naar verdere balansversterking bij deze grote banken zoals thans in en rond Basel wordt bediscussieerd? Ziet hij dat in combinatie met het door het IMF bepleitte, zojuist weer geciteerde en ook door mijn fractie voorgestane andere fiscale evenwicht tussen eigen en vreemd vermogen? Verdraagt die bancaire balansversterking zich wel met de simultane verlangens naar ruimere kredietverlening aan het mkb, of maakt dat laatste zich, zoals laatst gesuggereerd door de president van de Nederlandsche Bank, in zijn kredietbehoefte al te zeer afhankelijk van het bancaire stelsel?

Eerder bepleitte D66 de wenselijkheid van meer diversiteit binnen het financiële systeem, gevoed door een flexibeler systeem van vergunning en toezicht. Ziet de minister hier positieve ontwikkelingen? En hoe verhoudt die nieuwe ruimte binnen het stelsel zich tot de omvang en ontwikkeling van de zogenaamde schaduwbanken? Met de minister onderschrijf ik het belang van distributed-ledgertechnieken zoals blockchain voor financiële innovatie, technieken waarover de commissie voor Financiën van deze Kamer zich overigens onlangs apart heeft laten informeren, maar zie ik ook na een of twee deconfitures rond bitcoin de additionele veiligheidsrisico's. Is de minister ervan overtuigd dat Nederland zich op dat terrein kansrijk positioneert? Liggen er naar zijn inzicht nieuwe taken voor de Nederlandse of Europese regelgevers in het verschiet?

Het wel en wee van de gehele financiële sector wordt in belangrijke mate beïnvloed door de aanhoudend lage rentestand. Ook hiernaar is door eerdere sprekers verwezen. De repercussies daarvan voor banken, verzekeraars en pensioenfondsen zijn genoegzaam bekend. Wij zien uit naar de discussie later dit jaar met de minister over de UFR. De hoop dat dit een kortstondige, tijdelijke episode zou zijn, begint bij mijn fractie plaats te maken voor de inschatting dat de rente nog vele jaren rond en dus ook onder de nul kan blijven zweven. Hoe beoordeelt de minister dat perspectief in zijn gevolgen voor ons leen- en spaargedrag? In sommige Europese landen is het in rekening brengen van negatieve rente aan particulieren bij wet verboden. Zou Nederland zich in die rij moeten scharen? Geeft alleen al de lage rente in zijn consequenties voor pensioenfondsen en verzekeraars geen aanleiding om het evenwicht tussen de eerste en de tweede pensioenpijler nog eens te heroverwegen ten gunste van een hogere AOW? In welke mate acht de minister het monetaire beleid van de Europese Centrale Bank primair verantwoordelijk voor deze lage rentestand? En zou hij kunnen aangeven waar dat monetaire beleid, waar de Nederlandsche Bank zich steeds kritischer over uitlaat, tegen zijn natuurlijke grenzen gaat aanlopen en met welke vervolgscenario's ons land als onderdeel van Europa dan rekening zou hebben te houden?

Deze laatste vraag weerspiegelt mijn ongetwijfeld door velen hier gedeelde zorg dat de lage economische groei van Europa nog steeds niet adequaat wordt bestreden. Vorig jaar uitte ik hier de vrees dat de Japanisering van Europa mij veel waarschijnlijker voorkwam dan de islamisering, en die vrees is nog steeds niet verdwenen. Dat vooruitzicht stemt allerminst vrolijk, en de vraag blijft of een actievere rol van de overheid als investeerder in een duurzame toekomst en wegwerker van ons nationale spaaroverschot, niet onderdeel van de oplossing zou moeten zijn. De Europese Commissie moedigde Nederland onlangs nog aan dit te doen — het is eerder ook anderen opgevallen — en de Studiegroep Duurzame Groei heeft daarvoor interessante suggesties aangedragen op vele terreinen van overheidsbeleid. Ik noem bijvoorbeeld de brede, onverminderd nuttige en onverminderd rendabele versterking van ons kennissysteem. Ik noem ook de verduurzaming van de bouw die onder druk van deze Kamer onderdeel is geworden van het vorige Belastingplan, maar nog lang niet is gerealiseerd. Zou de minister willen toelichten welke concrete resultaten daarbij, alsmede op het brede terrein van de energietransitie, inmiddels zijn geboekt en welke ruimte hij ziet voor intensivering? Hoe staat hij tegenover de additionele investeringsinspanning die door de commissie wordt gesuggereerd? Zou het door passende regelgeving selectief bevorderen van de sterk opgekomen deeleconomie, die ruimte biedt voor hergebruik en recycling, maar ook externe kosten veroorzaakt die moeilijk verhaalbaar zijn, de duurzame groei niet verder kunnen versnellen? Anders dan de indruk die weleens in de Miljoenennota wordt gewekt, is Nederland echt nog lang niet af.

Er staat hier meer op het spel dan een extra procent duurzame welvaartsstijging, hoe welkom die ook zou zijn. De wereldwijd toenemende aversie jegens het globaliseringsproces, schokkend gedemonstreerd door de verkiezingsoverwinning van Donald Trump en gevoed door de op vele plekken toenemende ongelijkheid in inkomen en vermogen, stellen de vitaliteit van onze westerse markteconomie wezenlijk op de proef. Het is niet nodig de sombere inschattingen in het recente boek van professor Van Bavel daarover te onderschrijven, om te pleiten voor het herstel van maatschappelijk zelfvertrouwen als belangrijke politieke prioriteit en van sociale cohesie als belangrijke randvoorwaarde. Daarmee had niet tot na de verkiezingen hoeven te worden gewacht. Maar dat had naar het oordeel van mijn fractie wel om een andere miljoenennota gevraagd dan degene die nu voorligt. Een miljoenennota met extra aandacht voor de naar de overtuiging van mijn fractie essentiële prioriteiten op de beleidsterreinen van kennis en arbeidsmarkt. Een miljoenennota met ruimte voor initiatieven waarmee nieuwe kansen worden gecreëerd en de voortschrijdende tweedeling van Nederland, die zo veel op het spel zet, bestreden kan worden. En een miljoenennota die geen tevredenheid en zelfgenoegzaamheid uitstraalt, maar ongeduld en hoge ambities van verandering.